Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AR5536

Datum uitspraak2004-11-08
Datum gepubliceerd2004-12-30
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200404516/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij brief van 21 mei 2003 heeft de vreemdeling de minister verzocht zijn aanvraag alsnog nader te willen bekijken. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, kan deze brief niet worden aangemerkt als een aanvraag van de vreemdeling om hem op grond van de aan de minister toekomende discretionaire bevoegdheid een verblijfsvergunning regulier te verlenen. De rechtbank heeft, gelet op de inhoud en strekking van deze brief, in de politieke ontwikkelingen sinds 14 januari 2003 en de uitlatingen van de minister over het gebruik van diens discretionaire bevoegdheid ten onrechte aanleiding gezien voor het oordeel dat de brief meer behelst dan een verzoek om heroverweging van het eerdere afwijzende en inmiddels in rechte onaantastbare besluit op de eerdere aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen.


Uitspraak

RAAD VAN STATE 200404516/1. Datum uitspraak: 8 november 2004 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, appellant, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 29 april 2004 in het geding tussen: A en appellant. 1. Procesverloop Bij brief van 25 juni 2003 heeft appellant (hierna: de minister), voorzover thans van belang en zakelijk weergegeven, A (hierna: de vreemdeling) meegedeeld dat hij uitgeprocedeerd is en Nederland dient te verlaten. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 5 december 2003 heeft de minister de vreemdeling naar aanleiding van het door hem daartegen gemaakte bezwaar meegedeeld geen ruimte aanwezig te achten om de zaak opnieuw te beoordelen, nu de afwijzing van zijn aanvraag om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen in rechte vaststaat. Ook deze brief is aangehecht. Bij uitspraak van 29 april 2004, verzonden op 3 mei 2004, heeft de rechtbank ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem (hierna: de rechtbank), het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, de in de brief van 5 december 2003 neergelegde beslissing vernietigd en de minister opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de minister bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 1 juni 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 15 juni 2004 heeft de vreemdeling een reactie ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2. Overwegingen 2.1. In de grieven, in onderlinge samenhang gelezen, klaagt de minister, voorzover thans van belang, dat de rechtbank heeft miskend dat de brief van de vreemdeling van 21 mei 2003 geen aanvraag is en zijn reactie van 25 juni 2003 daarop derhalve geen besluit. 2.1.1. Bij brief van 21 mei 2003 heeft de vreemdeling de minister verzocht zijn aanvraag alsnog nader te willen bekijken. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, kan deze brief niet worden aangemerkt als een aanvraag van de vreemdeling om hem op grond van de aan de minister toekomende discretionaire bevoegdheid een verblijfsvergunning regulier te verlenen. De rechtbank heeft, gelet op de inhoud en strekking van deze brief, in de politieke ontwikkelingen sinds 14 januari 2003 en de uitlatingen van de minister over het gebruik van diens discretionaire bevoegdheid ten onrechte aanleiding gezien voor het oordeel dat de brief meer behelst dan een verzoek om heroverweging van het eerdere afwijzende en inmiddels in rechte onaantastbare besluit op de eerdere aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen. Dat de vreemdeling in het bezwaarschrift van 21 juli 2003 en de aanvulling daarop van 27 augustus 2003 tevens heeft verzocht hem met toepassing van het met betrekking tot 'extra schrijnende gevallen' gevoerde beleid toe te laten, maakt dit reeds daarom niet anders, omdat het niet mogelijk is de grondslag van een verzoek te wijzigen, nadat daarop is beslist. 2.1.2. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de bij brief van 25 juni 2003 door de minister gegeven reactie op het verzoek om heroverweging van de eerdere afwijzende beslissing een besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht. 2.2. Ambtshalve overweegt de Afdeling als volgt. 2.2.1. Bij brief van 21 juli 2003 heeft de vreemdeling tegen het besluit van 25 juni 2003 een bezwaarschrift ingediend, waarop de minister bij brief van 5 december 2003 heeft gereageerd. De rechtbank heeft deze brief terecht en op goede gronden aangemerkt als beslissing op bezwaar. Aangezien ingevolge het bepaalde in artikel 79, gelezen in samenhang met artikel 80 van de Vreemdelingenwet 2000, tegen het besluit van 25 juni 2003 geen bezwaar openstond, zodat de minister het bezwaarschrift ter behandeling als beroepschrift aan de rechtbank had moeten doorzenden, had de rechtbank het door de vreemdeling tegen het besluit van 5 december 2003 ingestelde beroep reeds daarom gegrond moeten verklaren en dit besluit dienen te vernietigen. 2.3. Het hoger beroep is gegrond en de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 5 december 2003 gegrond verklaren en dat besluit vernietigen. De Afdeling ziet aanleiding om het bezwaarschrift tegen het besluit van 25 juni 2003 alsnog als beroepschrift aan te merken en dat besluit te beoordelen in het licht van hetgeen in dat bezwaarschrift en in het beroepschrift van 17 december 2003 is aangevoerd. 2.3.1. Nu beroep is ingesteld tegen de afwijzing van voormeld verzoek om heroverweging dient ter bepaling van de omvang van de te verrichten beoordeling direct te worden getreden in de vraag of aan dit verzoek nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag zijn gelegd. 2.3.2. De vreemdeling heeft terzake gesteld dat hij reeds negen jaar in Nederland verblijft, sinds enkele jaren is uitgeprocedeerd en ondanks de door hem gedane inspanningen niet de mogelijkheid heeft gekregen terug te keren naar Somalië. Inmiddels is hij volledig geïntegreerd in de Nederlandse samenleving en het zou, zowel voor hem, als voor de Nederlandse samenleving, goed zijn, indien hij alsnog in aanmerking zou komen voor een verblijfsstatus, zodat hij een positieve bijdrage aan die samenleving kan leveren, aldus de vreemdeling. 2.3.3. Op voorhand is uitgesloten dat de aldus gestelde omstandigheden kunnen afdoen aan de eerdere weigering hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen en de overwegingen waarop die weigering rust. Van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in voormelde zin is derhalve geen sprake. 2.3.4. Het door de vreemdeling tegen het besluit van 25 juni 2003 ingestelde beroep is ongegrond. 2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het hoger beroep gegrond; II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 29 april 2004 in zaak nr. AWB 03/65544 BEPTDN H; III. verklaart het bij de rechtbank door de vreemdeling in die zaak ingestelde beroep gegrond; IV. vernietigt het besluit van de Minister van Vreemdelingenzaken en Integratie van 5 december 2003, dossiernummer 9405-02-0140; V. verklaart het door de vreemdeling tegen het besluit van de Minister van Vreemdelingenzaken en Integratie van 25 juni 2003, dossiernummer 9405-02-0140, ingestelde beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter en mr. M. Vlasblom en mr. H.G. Lubberdink, Leden, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, ambtenaar van Staat. w.g. Loeb w.g. Van Loon Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 8 november 2004 284-418. Verzonden: 8 november 2004 Voor eensluidend afschrift, de Secretaris van de Raad van State, voor deze,