Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AR5537

Datum uitspraak2004-11-10
Datum gepubliceerd2004-11-11
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers64399 FARK 04/1523
Statusgepubliceerd


Indicatie

verklaring voor recht niet biologische vader aanmerken als belanghebbende in alle procedures minderjarige


Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN Zesde enkelvoudige kamer Beschikking: 10 november 2004 Zaaknummer : 64399 FARK 04/1523 Beschikking in de zaak van: [man], hierna te noemen de man, wonende te [woonplaats], procureur: mr. A.J.H. Ozinga, advocaat: mr. E.S. Florijn te Vught, t e g e n [vrouw], hierna te noemen de vrouw, wonende te [woonplaats], procureur: mr. M.L.J. Wekking, e n Bureau Jeugdzorg Gelderland, gevestigd te Arnhem, adres: 7201 NM Zutphen, Nieuwstad 83. Het verloop van de procedure Dit verloop blijkt uit: - het verzoekschrift, ingekomen op 25 augustus 2004; - de brief met bijlagen van mr. Florijn van 13 oktober 2004; - het verweerschrift, ingekomen op 21 oktober 2004; - het proces-verbaal van de terechtzitting op 27 oktober 2004. De vaststaande feiten Uit de inmiddels beƫindigde niet-huwelijkse relatie tussen de man en de vrouw is het navolgende thans nog minderjarige kind geboren: - [naam kind], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]. Bij beschikking van de rechtbank Zutphen, sector kanton Apeldoorn, van 18 mei 1998 is de vrouw alleen belast met het ouderlijk gezag over voornoemde minderjarige. Bij beschikking van de kinderrechter te Zutphen van 13 april 2004 staat de minderjarige onder toezicht van Bureau Jeugdzorg Gelderland tot 23 maart 2005. Uit het overgelegde rapport van Sanquin Diagnostiek, afdeling Vaderschapsonderzoek, te Amsterdam van 15 september 2004 blijkt dat de man, op grond van de bij het DNA onderzoek gevonden uitkomsten, uitgesloten is van het vaderschap ten aanzien van voornoemde minderjarige. Het verzoek De man verzoekt de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad: - te bepalen dat hij gerechtigd zal zijn tot omgang met de minderjarige in dier voege dat: - de man met ingang van heden twee maal per week (op woensdag- en op zondagmiddag) telefonisch contact met de minderjarige zal mogen hebben; - de man na verloop van twee weken op vrijdag- dan wel op zondagmiddag gedurende twee uren een bezoek aan [naam kind] zal mogen brengen; - de man vervolgens na verloop van een maand [naam kind] eenmaal per veertien dagen gedurende een weekeinde van vrijdagavond 19.00 uur tot zondagavond 18.00 uur alsmede gedurende de helft van de zomervakantie en een gedeelte van de kerstvakantie bij zich zal mogen hebben; - te bepalen dat de man en de vrouw gezamenlijk het gezag zullen uitoefenen over de minderjarige; - te verklaren voor recht dat de man in alle (gerechtelijke) procedures met betrekking tot de minderjarige als belanghebbende aangemerkt zal dienen te worden. De man is van mening dat hij ontvankelijk is in zijn verzoek nu hij vanaf de vijfde maand van de zwangerschap van de vrouw in gezinsverband heeft samengeleefd met de vrouw en later ook met de minderjarige. Deze samenwoning heeft voortgeduurd tot de minderjarige vier maanden oud was. Hij is een betrokken vader en hij heeft een nauwe persoonlijke band opgebouwd met de minderjarige. Hij heeft na de beƫindiging van de relatie gedurende een aantal jaren omgang gehad met de minderjarige en hij heeft haar regelmatig naar school gebracht en contacten onderhouden met haar leerkrachten. Gezamenlijk gezag acht hij in het belang van de minderjarige. Voorts acht hij het in het in belang van de minderjarige dat hij in procedures de minderjarige betreffende wordt aangemerkt als belanghebbende, nu hij gedurende zeveneneenhalf jaar immer zeer nauw betrokken is geweest bij de minderjarige. Het verweer De vrouw verzoekt de rechtbank de man in zijn verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren dan wel deze verzoeken af te wijzen. Zij stelt dat de man niet kan worden ontvangen in zijn verzoek tot gezamenlijk gezag over de minderjarige nu dit verzoek niet gezamenlijk door partijen is gedaan. Zij ondersteunt het verzoek van de man niet. Partijen zijn niet gehuwd geweest en er is geen sprake van een biologisch vaderschap, zodat voor de bepaling van het gezamenlijk gezag de strengere eis gehanteerd moet worden dat partijen gezamenlijk een verzoek moeten indienen. Voorts is zij van mening dat gezamenlijk gezag niet in het belang van de minderjarige is. Alsdan bestaat er een onaanvaardbaar risico dat de minderjarige klem of verloren zou raken tussen de ouders, terwijl niet te verwachten valt dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering in komt. De verstandhouding tussen de vrouw en de man is enorm gespannen. De man heeft in het verleden regelmatig, in aanwezigheid van de minderjarige, lichamelijk geweld gebruikt tegen de vrouw. Gezamenlijk gezag zou betekenen dat de vrouw met de man moet overleggen over de minderjarige, hetgeen tussen partijen niet mogelijk is. De man probeert de vrouw in een kwaad daglicht te stellen, als zou zij niet voor de minderjarige kunnen zorgen. Dit levert veel onrust op bij zowel de vrouw als de minderjarige. Nu er geen contact meer is tussen de man en de minderjarige, gaat het ook beter met de minderjarige. Zij is rustiger geworden. Hoewel de vrouw erkend dat er tussen de man en de minderjarige een nauwe persoonlijke betrekking bestaat, is zij van mening dat het op dit moment niet in het belang van de minderjarige is dat zij omgang heeft met de man. Ook de gezinsvoogd deelt deze visie van de vrouw. Partijen zijn niet in staat om op een goede en verantwoorde wijze met elkaar te overleggen over de minderjarige. Bovendien geeft ook de minderjarige duidelijk aan geen contact te willen met de man. Er is thans sprake van een veilige en stabiele situatie met betrekking tot de minderjarige. Een omgangsregeling is op dit moment overvraagd. Op grond van artikel 798 van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan de man niet worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van de wet. De beoordeling Ten aanzien van de gezagsvoorziening Zoals onder de vaststaande feiten weergegeven is de man uitgesloten van het vaderschap ten aanzien van voornoemde minderjarige. Het verzoek van de man te bepalen dat partijen gezamenlijk het gezag over voornoemde minderjarige zullen uitoefenen is derhalve gebaseerd op artikel 1:253t Burgerlijk Wetboek (BW). Naar het oordeel van de rechtbank is een verzoek als het onderhavige slechts toewijsbaar indien aan de in artikel 1:253t BW gestelde voorwaarde is voldaan, aangezien de wet de man immers geen andere mogelijkheid biedt om de door hem verzochte rechtstoestand te bereiken. Alleen al omdat het hier niet een gezamenlijk verzoek van de met het gezag belaste ouder en een ander dan de ouder die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, betreft, en gebleken is dat de vrouw zich zelfs verzet tegen toewijzing daarvan, is de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek te bepalen dat beide ouders gezamenlijk zullen belast met het ouderlijk gezag over de minderjarige. Ten aanzien van de verklaring voor recht Uit de overgelegde bescheiden en de gehouden verhoren ter zitting is de rechtbank onweersproken gebleken dat de man in het verleden in gezinsverband heeft samengeleefd met de minderjarige. Voorts staat onweersproken vast dat de man na het uiteengaan van partijen immer een regelmatig en intensief contact heeft onderhouden met de minderjarige, waarbij partijen de omgangsregeling altijd in goed onderling overleg hebben geregeld. Ter zitting is door de man gesteld en door de vrouw niet weersproken dat de man door de minderjarige wordt gezien als haar vader en dat zij hem ook als zodanig aanspreekt. Daarmee heeft de man naar het oordeel van de rechtbank voldoende aangetoond dan wel anderszins aannemelijk gemaakt dat hij een nauwe persoonlijke band heeft met de minderjarige en dat hij een direct belang heeft en emotioneel betrokken is bij de minderjarige. Op grond van het vorenstaande komt de rechtbank dan ook tot de conclusie dat het verzoek van de man te verklaren voor recht dat hij in alle gerechtelijke procedures de minderjarige betreffende, aangemerkt dient te worden als belanghebbende in elk geval in de procedures met betrekking tot de ondertoezichtstelling van de minderjarige, dient te worden toegewezen. Ten aanzien van de omgangsregeling De vrouw heeft niet betwist dat tussen de man en de minderjarige een nauwe persoonlijke betrekking bestaat, zodat de man op grond van artikel 1:377f BW kan worden ontvangen in zijn verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling. Gebleken is dat de relatie tussen de man en de vrouw zeer gespannen is en dat zij niet in staat zijn met elkaar te communiceren. De communicatieproblemen tussen de man en de vrouw zijn echter niet zodanig ernstig, dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat de minderjarige klem of verloren dreigt te raken tussen de vrouw en de man, indien de omgangsregeling wordt gecontinueerd. Verwacht mag worden dat partijen hierin, mede met behulp van de in het kader van de ondertoezichtstelling aangestelde gezinsvoogd dan wel met behulp van deskundigen, een voor alle betrokken partijen redelijke oplossing weten te vinden. Er is voorts niet gebleken van omstandigheden waaruit zou moeten worden afgeleid dat de man de belangen van de minderjarige niet goed zou behartigen op momenten dat zij bij hem verblijft. Bovendien acht de rechtbank het voor een goede uitgroei van de minderjarige van grote betekenis dat zij omgang heeft met de man. Nu de minderjarige ondertoezicht is gesteld kan de vorm en frequentie van de omgangsregeling worden overgelaten aan de gezinsvoogd, zulks in overleg met de man en de vrouw. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank beslissen als hierna te melden. De beslissing De rechtbank: verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek te bepalen dat hij en de vrouw gezamenlijk worden belast met het ouderlijk gezag over voornoemde minderjarige; verklaart voor recht dat de man in procedures met betrekking tot de ondertoezichtstelling van de minderjarige en de uitvoering daarvan als belanghebbende dient te worden aangemerkt; bepaalt dat de man recht heeft op omgang met de minderjarige, waarbij de vorm en frequentie van de omgangsregeling wordt overgelaten aan de in het kader van de ondertoezichtstelling van de minderjarige aangestelde gezinsvoogd; verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad; wijst af het meer of anders verzochte. Deze beschikking is gegeven door mr. R. Krijger en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 november 2004, in tegenwoordigheid van de griffier.