Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AR5562

Datum uitspraak2004-10-28
Datum gepubliceerd2004-11-11
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers100000/2004
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verzoekers hebben zonder beginseltoestemming [naam minderjarige] naar Nederland laten komen. Daarnaast hebben zij geen verblijfsrechtelijke procedure voor de minderjarige gestart. Deze handelwijze brengt risico’s met zich in die zin dat zonder overheidscontrole kinderen vanuit het buitenland kunnen worden meegenomen, waarbij sprake kan zijn van kinderhandel. Door de omzeiling van de vreemdelingenprocedure wordt de Nederlandse overheid bij het onderhavige adoptieverzoek voor een voldongen feit gesteld, hetgeen indruist tegen de wettelijke vereisten gesteld aan vreemdelingen in het kader van de machtiging voorlopig verblijf als bedoeld in Vw 2000.


Uitspraak

RECHTBANK TE HAARLEM Zaaknummer : [zaaknummer] Datum beschikking : [datum] FGH/MJ adoptie BESCHIKKING ENKELVOUDIGE KAMER VOOR FAMILIEZAKEN gegeven op het verzoek van: [naam verzoekers], beiden wonende te [woonplaats], gemeente [naam gemeente], hierna mede te noemen: verzoekers, procureur: mr. J.R. Goppel strekkende tot adoptie van: [naam kind], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], [land]. Verloop van de procedure Voor het verloop van de procedure verwijst de rechtbank naar de volgende stukken: - het op [datum] ter griffie van deze rechtbank ontvangen verzoekschrift, met bijlagen; - de op [datum] ontvangen brief met bijlagen van mr. S. Goudsmit, raadsvrouw van verzoekers; - de op [datum] ontvangen brief met bijlagen van mr. S. Goudsmit; - het proces-verbaal van de behandeling ter terechtzitting van [datum]; - de op [datum] ontvangen brief met bijlagen van de procureur van verzoekers; - de op [datum] ontvangen brief met bijlage van mr. S. Goudsmit. De vaststaande feiten Blijkens de “Adoption order”, van “the subordinate court of the first class holden at Lusaka”, Zambia van 17 juli 2003, is volgens Zambiaans recht de adoptie van de minderjarige, met schriftelijke instemming van haar vader, [naam vader], ten gunste van verzoekers tot stand gekomen. De adoptie is op 18 juli 2003 geregistreerd in “The Office of the Registrar-General of the Republic of Zambia” Ten aanzien van de minderjarige, die buiten Nederland is geboren, is geen akte van geboorte overgelegd die overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie is opgemaakt. Bij de bijlagen bevindt zich een “shortened form of birth certificate”, van de Republiek Zambia, opgemaakt op 18 juli 2003, waaruit blijkt dat voornoemde minderjarige een kind van het vrouwelijk geslacht is, de naam [naam minderjarige] draagt en is geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], [land]. Uit de Adoption order, van “the subordinate court of the first class holden at Lusaka”, Zambia, van 17 juli 2003 voormeld, blijkt dat [naam moeder] de moeder van de minderjarige is en [naam vader] de vader. Uit het overgelegde “Death Certificate” van het district Mongu, Zambia, opgemaakt op[datum], blijkt dat de moeder van de minderjarige op [datum] te Mongu, Zambia is overleden. De minderjarige is het eerste kind tot wie verzoekers in familierechtelijke betrekking komen te staan. Beoordeling van het verzoek Verzoeker heeft de Nederlandse nationaliteit en verzoekster en de minderjarige de Zambiaanse nationaliteit. Vaststaat dat verzoekers sedert [datum]1999 samen in Nederland wonen en dat zij hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben. Nu er sprake is van een groot aantal aanknopingspunten met de Nederlandse rechtssfeer, ziet de rechtbank voldoende aanleiding Nederlands recht toe te passen op de verzochte adoptie. Voor de adoptie is geen Beginseltoestemming van het Ministerie van Justitie gegeven. Ingevolge artikel 2 van de Wet Opneming Buitenlandse Kinderen ter Adoptie (Wobka) is de opneming in Nederland van een buitenlands kind met het oog op adoptie uitsluitend toegestaan, indien van Onze Minister een voorafgaande schriftelijke mededeling is verkregen, dat deze in beginsel voor zodanige opneming toestemming verleent. De bepalingen van deze wet blijven buiten toepassing indien het buitenlandse kind, na opneming door aspirant-adoptiefouders in een periode waarin zij hun gewone verblijfplaats in het buitenland hebben, door hen gedurende ten minste een jaar aldaar is verzorgd en opgevoed en de verzorging en opvoeding van dat kind na binnenkomst in Nederland zal worden voortgezet, dan wel indien de adoptie, in een periode waarin de aspirant-adoptiefouders hun gewone verblijfplaats in het buitenland hadden, tot stand is gekomen in overeenstemming met het op 29 mei 1993 te 's-Gravenhage tot stand gekomen verdrag inzake de bescherming van kinderen en de samenwerking op het gebied van de interlandelijke adoptie, welke overeenstemming blijkt uit een schriftelijke verklaring van de bevoegde autoriteit van de staat waarop de adoptie heeft plaatsgevonden (artikel 14 Wobka). Van de gevallen als bedoeld in artikel 14 Wobka is in het onderhavige geval geen sprake. In het onderhavige geval verbleef de minderjarige reeds in Nederland, op basis van een toeristenvisum, toen verzoekers besloten de minderjarige te adopteren. De minderjarige is in Nederland na het verstrijken van de termijn van het toeristenvisum bij verzoekers blijven wonen en verzoekers hebben vervolgens naar Zambiaans recht op [datum] de minderjarige geadopteerd. Op [datum] hebben verzoekers in Nederland een verzoek tot adoptie ingediend. De rechtbank is gelet op het vorengaande van oordeel dat het hier de opneming in Nederland van een buitenlands kind als bedoeld in artikel 2 Wobka betreft en dat verzoekers derhalve in beginsel beginseltoestemming nodig hebben. Beginseltoestemming wordt door het Ministerie van Justitie verstrekt na toetsing aan een aantal criteria die te maken hebben met de geschiktheid van de aspirant-ouders voor de opvoeding van een buitenlands kind in hun gezin. Bij de beoordeling van een verzoek om een beginseltoestemming staat in alle gevallen voorop dat de opneming van een buitenlands adoptiekind in het belang van het kind moet zijn. Ook voor het geval dat de voorschriften van de Wobka niet zijn nageleefd, zoals in het onderhavige geval nu immers de beginseltoestemming ontbreekt, gaat de Wobka ervan uit dat het belang van het kind voorop staat (art. 10 Wobka). De rechtbank zal in het hiernavolgende toetsen of adoptie van de minderjarige door verzoekers in het belang van de minderjarige kan worden geacht. De moeder van [naam minderjarige] is overleden toen de minderjarige 2½ jaar oud was. Verzoekster is een tante van de minderjarige. Zij heeft sinds het overlijden van de moeder van [naam minderjarige] circa drie jaar voor de minderjarige in Zambia gezorgd. De vader heeft na het overlijden van de moeder niet meer naar zijn dochter omgekeken. Na het vertrek van verzoekster in 1999 naar Nederland, heeft [naam minderjarige] enige tijd bij haar grootmoeder en stiefzusjes gewoond. Verzoekster heeft [naam minderjarige] gedurende die periode financieel ondersteund en haar zo vaak als mogelijk opgezocht. In [maand] 2001 is [naam minderjarige] naar Nederland gekomen. Sindsdien woont zij bij verzoekers en gaat zij hier naar school. Verzoeker heeft tweemaal een periode van een aantal jaren als tropenarts in Zambia gewerkt en heeft gedurende deze tijd verzoekster leren kennen. Sinds [datum] woont hij met verzoekster in Nederland. Verzoekers zijn op [datum] met elkaar gehuwd. Verzoekers hebben nog regelmatig contact met de familie van de minderjarige in Zambia. Verzoekers kunnen door de adoptie naar Zambiaans recht worden geacht te zijn bekleed met een vorm van gezag over de minderjarige die overeenkomt met het gezag over de minderjarige volgens Nederlands recht. Ter zitting is aan de orde gekomen het probleem of [naam minderjarige], die zonder verblijfstitel in Nederland verblijft, terwijl er evenmin sprake is van beginseltoestemming van het Ministerie van Justitie, rechtsgeldig naar Nederlands recht geadopteerd kan worden met doorkruising van de Vreemdelingenwet en de Wobka. Door de raadsvrouw is in dat verband gesteld dat bij adoptie slechts het belang van het kind, als bedoeld in artikel 1:227 lid 3 BW geldt. Verzoekers zijn daarop in de gelegenheid gesteld zich nader uit te laten over de vraag of het feit dat de adoptie van [naam minderjarige] naar Nederlands recht de regels van het vreemdelingenrecht doorkruist, in de weg staat aan een rechtsgeldige adoptie. Verzoekers hebben daartoe een aantal stukken in het geding gebracht, waaronder jurisprudentie en een afschrift van een psychologisch onderzoek van [naam minderjarige]. In het psychologisch onderzoek is gesteld dat [naam minderjarige] in het land van herkomst reeds een band had met verzoekster, dat zij in haar leven door de vele wisselingen in hechtingsfiguren is geschaad en dat zij daardoor belang heeft bij een voortgezet verblijf in Nederland bij verzoekster en verzoeker. De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende. Verzoekers hebben zonder beginseltoestemming [naam minderjarige] naar Nederland laten komen. Daarnaast hebben zij geen verblijfsrechtelijke procedure voor de minderjarige gestart. Deze handelwijze brengt risico’s met zich in die zin dat zonder overheidscontrole kinderen vanuit het buitenland kunnen worden meegenomen, waarbij sprake kan zijn van kinderhandel. Door de omzeiling van de vreemdelingenprocedure wordt de Nederlandse overheid bij het onderhavige adoptieverzoek voor een voldongen feit gesteld, hetgeen indruist tegen de wettelijke vereisten gesteld aan vreemdelingen in het kader van de machtiging voorlopig verblijf als bedoeld in Vw 2000. In dit bijzondere geval heeft de rechtbank op grond van de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht echter aanleiding gevonden in dezen slechts het belang van het kind doorslaggevend te achten, met voorbijgaan van de in andere wetten gestelde eisen. Daartoe is redegevend dat, naar uit het psychologisch onderzoek naar voren is gekomen, verzoekster zich ontfermd heeft over [naam minderjarige] toen zij heel jong was, waarbij zij na de dood van de moeder van [naam minderjarige], [naam minderjarige] van haar tweede jaar tot haar vijfde jaar verzorgd heeft. Aldus is een hechte band ontstaan tussen verzoekster en [naam minderjarige]. In het land van herkomst is geen goed verzorgingsalternatief aanwezig, reden waarom verzoekers in het belang van [naam minderjarige] haar naar Nederland hebben laten overkomen. Het thans wederom verbreken van de band zou, gelet op de vele wisselingen van hechtingsfiguren die hebben plaatsgehad in het land van herkomst voor [naam minderjarige] fatale gevolgen met zich brengen. Daarbij lijken pleegouders zeer goed in staat [naam minderjarige] een goede verzorging en opvoeding te bieden. Nu tevens is komen vast te staan dat de minderjarige thans en naar voor de toekomst redelijkerwijs is te voorzien niets meer van haar vader in hoedanigheid van ouder te verwachten heeft, en ten aanzien van de adoptie overigens aan de wettelijke voorwaarden is voldaan, zal het verzoek worden toegewezen. Op grond van artikel 25c, lid 3 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, zal de rechtbank de voor het opmaken van een akte van geboorte noodzakelijke gegevens van de minderjarige vaststellen. Verzoekers hebben er voor gekozen dat de minderjarige de geslachtsnaam [naam] zal dragen. Beslissing De rechtbank: Stelt vast dat op [datum] te [plaats], [land] uit [naam moeder] is geboren een kind van het vrouwelijk geslacht, aan welk kind is gegeven de geslachtsnaam [naam] en de voornaam [naam minderjarige]. De vader van de minderjarige is [naam vader]. Spreekt uit de adoptie van de minderjarige van het vrouwelijk geslacht: [naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [plaats], [land]. door verzoekers voornoemd. Gelast de wijziging van de geslachtsnaam van de minderjarige in: [achternaam]. Deze beschikking is gegeven door mr. F.G. Hijink en in het openbaar uit-gesproken ter terechtzitting van 28 oktober 2004, in tegenwoor-digheid van de griffier.