Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AR5593

Datum uitspraak2004-11-05
Datum gepubliceerd2004-11-12
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers13/097177-04
Statusgepubliceerd


Indicatie

Overleveringswet, Europees aanhoudingsbevel (EAB), België


Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM, NEGENDE MEERVOUDIGE KAMER C Parketnummer: 13/097177-04 RK nummer: 04/3665 Datum uitspraak: 5 november 2004 UITSPRAAK Op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 30 september 2004 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd door de Belgische autoriteiten, te weten C. Cloostermans, onderzoeksrechter in de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen, België, en gedateerd 16 september 2004. Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van: [opgeëiste persoon] geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum] 1955, laatst bekende adres in [adres], zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, thans gede-tineerd in de Penitentiaire Inrichting te Noord-Holland Noord, Huis van Bewaring Zuyderbosch te Heerhugowaard. hierna te noemen de opgeëiste persoon. 1. Procesgang De vordering is behandeld op de openbare zitting van deze recht-bank en kamer van 22 oktober 2004. Daarbij zijn gehoord de offi-cier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsvrouwe mr. M.M.A.J. Goris, advocaat te Amsterdam. Vervolgens is het onderzoek voor de duur van een week aangehouden in afwachting van nadere informatie van de Belgische autoriteiten. Op 29 oktober 2004 is de behandeling voortgezet en zijn de opgeëiste persoon, zijn raadsvrouwe mr. N. Grijmans-Veenendaal, advocaat te Amsterdam, en de officier van justitie gehoord. 2. Grondslag en inhoud van het EAB Aan het EAB ligt een “Aanhoudingsbevel bij verstek” d.d. 15 september 2004, afgegeven door de Onderzoeksrechter bij de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen, België, ten grondslag. Het EAB houdt het verzoek in om overlevering ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende staat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar het recht van de uitvaardigende staat strafbaar feit. Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB, waarvan een door de griffier gewaarmerkte fotokopie als bijlage aan deze uitspraak is gehecht. 3. Identiteit van de opgeëiste persoon. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij niet de Nederlandse, maar de Belgische nationaliteit heeft. 4. Strafbaarheid Het feit staat aangeduid onder nummer 13 op bijlage 1 OLW, te weten: ontvoering, wederrechtelijke vrijheidsberoving en gijzeling. De raadsvrouwe heeft aangevoerd dat in het EAB onder c) staat vermeld: “maximum duur van de vrijheidsstraf of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel die voor het strafbare feit kan worden opgelegd: 8 dagen tot 1 jaar”. Derhalve is het onderhavige feit geen feit als vermeld op bijlage 1 OLW. In een fax d.d. 25 oktober 2004 van C. Cloostermans, onderzoeksrechter bij de Rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen naar aanleiding van een in dit verband door de rechtbank verzochte toelichting, bericht de onderzoeksrechter dat artikel 432, lid 2, van het Strafwetboek van toepassing is. Dit feit wordt met een straf bedreigd van één jaar tot vijf jaar, zodat voldaan is aan het vereiste dat op het feit naar het recht van de uitvaardigende staat een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld. Volgens de raadsvrouwe biedt noch het Kaderbesluit noch de Overleveringswet de mogelijkheid een EAB aan te passen of te wijzigen. De rechtbank kan de raadsvrouwe in deze opvatting niet volgen, nu artikel 20, vierde lid, OLW, de uitvaardigende justitiële autoriteit in de gelegenheid stelt het EAB te completeren en verbeteren. Weliswaar is in bedoelde bepaling sprake van de situatie waarin de officier van justitie aanvullende gegevens noodzakelijk acht, doch onaannemelijk is dat de wetgever de rechtbank van de bevoegdheid tot het stellen van nadere vragen heeft willen uitsluiten. De rechtbank is gehouden tot een zorgvuldige afweging en dient eventuele onduidelijkheden in een EAB te doen ophelderen. De opgeëiste persoon is door deze gang van zaken niet in zijn belangen geschaad, nu het de uitvaardigende autoriteit, in geval van een niet-toelaatbaarverklaring van de overlevering wegens ongenoegzaamheid van de stukken, vrijstaat een nieuw, verbeterd, EAB uit te vaardigen en opnieuw om overlevering van de opgeëiste persoon te verzoeken. 5. Onschuldverweer De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan het feit. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet kunnen aantonen. Dat er ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld aan dit feit, is niet gebleken. 6. Artikel 13 OLW De officier van justitie heeft ter zitting overeenkomstig artikel 13, tweede lid OLW gevorderd af te zien van de weigeringsgrond dat de feiten gedeeltelijk in Nederland zouden zijn gepleegd. Nu het gaat om een opgeëiste persoon en een kind met de Belgische nationaliteit en een beslissing van de Belgische kinderrechter tot plaatsing van het bewuste kind in een internaat, is de rechtbank van oordeel dat de officier van justitie in redelijkheid tot haar vordering heeft kunnen komen. 7. Slotsom Nu ten aanzien van het feit waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de Overleveringswet daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan. 8. Toepasselijke wetsbepalingen. Artikelen 2, 5, 7 en 13 van de Overleveringswet; 9. Beslissing STAAT TOE de overlevering van [opgeëist persoon] aan de Belgische autoriteiten ten behoeve van strafvervolging ter zake van de verdenking dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Aldus gedaan door mr. E.D. Bonga-Sigmond, voorzitter, mrs. L.E. Kalff en S.K. de Groot, rech-ters, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Boyer, grif-fier, en uitgesproken ter openbare zitting van 5 november 20. De oudste en de jongste rechter zijn buiten staat deze uitspraak te ondertekenen. Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de Overleveringswet staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.