Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AR5607

Datum uitspraak2004-11-12
Datum gepubliceerd2004-11-12
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Almelo
ZaaknummersUTL-I-2004006269 2e zaak
Statusgepubliceerd


Indicatie

Een op 22 maart 2004 verzochte uitlevering aan Oostenrijk die op 25 juni 2004 door de rechtbank op grond van de Uitleveringswet toelaatbaar was verklaard, krijgt een vervolg doordat de officier van justitie een in juli 2004 ontvangen aanvullend verzoek van Oostenrijk m.b.t. dezelfde persoon bij deze zelfde rechtbank aanhangig maakt. Anders dan de officier van justitie oordeelt de rechtbank dat dit een andere, nieuwe zaak betreft. Gelet op de op 12 mei 2004 in werking getreden Overleveringswet acht de rechtbank zich vervolgens niet bevoegd om de vordering tot toelaatbaarverklaring van de uitlevering te beoordelen.


Uitspraak

RECHTBANK ALMELO Kenmerk: UTL-I-2004006269 (2e zaak) Uitspraak ex art. 28 Uitleveringswet. De rechtbank te Almelo, meervoudige kamer voor strafzaken: Gezien de vordering van de officier van justitie in het arrondissement Almelo d.d. 16 juli 2004, strekkende tot het in behandeling nemen van na te melden verzoek tot uitlevering van: [opgeeiste persoon], geboren op [datum] 1980 te [plaats en land] thans (u.a.h.) verblijvende in het huis van bewaring te [plaats], welke vordering kennelijk op 3 september 2004 aan de opgeëiste persoon is betekend; Gezien voorts het schrijven d.d. 2 augustus 2004 van het Ministerie van Justitie, (kenmerk UTL-I-2004006269 ) aan de hoofdofficier van justitie (te Arnhem) p/a IRC-Oost, waarbij het origineel van het verzoek tot uitlevering, met bijlagen, is toegezonden Gezien verder het verzoek tot uitlevering d.d. 20 juli 2004, van de Republiek Oostenrijk, gericht aan het Ministerie van Justitie te 's-Gravenhage, en de bij dat verzoek gevoegde bijlage, te weten: - een afschrift van een (aanvullend) 'Haftbefehl' van het Landesgericht fur Strafsachen te Wenen d.d. 1 juli 2004, nr. 291 Ur 186/04p, tegen de opgeëiste persoon [opgeeiste persoon] verleend, met de vertalingen van het verzoek en het Haftbefehl, een en ander strekkende tot uitlevering van [opgeeiste persoon], voornoemd, zulks ten behoeve van een door de autoriteiten van de verzoekende staat ingesteld strafrechtelijk onderzoek terzake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich heeft schuldig gemaakt aan hetgeen in het Haftbefehl is weergegeven; Gelet op het in tegenwoordigheid van de officier van justitie plaatsgevonden hebbend onderzoek omtrent de toelaatbaarheid van de uitlevering, gedaan ter openbare terechtzitting van 29 oktober 2004, alwaar is verhoord: de opgeëiste persoon, voornoemd, en waarbij de officier van justitie heeft gesteld dat het onderhavige verzoek moet worden gezien als een aanvulling op het eerdere Oostenrijkse verzoek van 22 maart 2004, waarover de rechtbank de uitlevering van [opgeeiste persoon] toelaatbaar heeft verklaard; Gelet op de bij het verhoor door de officier van justitie overgelegde schriftelijke samenvatting ex art. 26 Uitleveringswet, en de vordering dat de uitlevering van de opgeëiste persoon toelaatbaar zal worden verklaard, met de vordering dat diens gevangenhouding of gevangenneming zal worden bevolen. O V E R W E G E N D E : De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onderhavige verzoek tot uitlevering moet worden gezien als een ‘aanvulling’ op een verzoek tot uitlevering d.d. 22 maart 2004 betreffende voornoemde [opgeeiste persoon], omtrent welk verzoek deze rechtbank te Almelo op 25 juni 2004 heeft beslist dat deze toelaatbaar is. Dit betreft een poging tot moord begaan met een pistool te Wenen in de nacht van 21 op 22 februari 2004 (De minister van justitie heeft zijn beslissing omtrent die uitlevering aangehouden bij brief van 30 juli 2004). Die beslissing van de rechtbank is inmiddels onherroepelijk. De officier van justitie heeft tevens gesteld dat op grond van de oude Uitleveringswet en de nieuwe Overleveringswet de rechtbank te Almelo nog bevoegd is om van dit ‘aanvullend verzoek’ kennis te nemen. De rechtbank deelt deze meningen niet. Het Oostenrijkse verzoek vermeldt weliswaar aan het hoofd: “aanvulling op het uitgevaardigde bevel tot aanhouding…”, maar uit de ‘motivering’ blijkt dat de onderhavige verdenking tegen [opgeeiste persoon] geheel andere feiten betreffen, te weten een afpersing met ontvoering onder verzwarende omstandigheden begaan en met behulp van een vuurwapen, welke feiten al eerder dan in de andere zaak zouden zijn gepleegd, namelijk op 13 februari 2004 te Wenen en te Linz en tegen andere personen dan het slachtoffer in de andere zaak. De kwestie is aanhangig gemaakt bij een vordering van de officier van justitie. Dat past niet bij een aanvulling in de zin die de officier van justitie voor ogen heeft. Bovendien past het niet in het systeem van de wet dat aanvullingen worden verstrekt aan de rechtbank in zaken waarin de rechtbank reeds een einduitspraak heeft gedaan. Dat in beide zaken tegen [opgeeiste persoon] als een kennelijk medeverdachte van hem iemand met de naam “[derde]” wordt genoemd doet niet af aan de opvatting van de rechtbank. Evenmin wordt de rechtbank tot een ander oordeel bewogen doordat de officier van justitie hetzelfde nummer heeft toegekend aan deze zaak. Derhalve betreft het in casu naar het oordeel van de rechtbank geheel andere feiten, en een geheel nieuwe zaak. De regels van het overgangsrecht, zoals bijvoorbeeld die van artikel 74 van de Overleveringswet, zijn niet van toepassing en uiteraard ook niet die van artikel 20 van de oude Uitleveringwet. In deze nieuwe zaak geldt derhalve de bevoegdheidsregel van de Overleveringswet, nu deze op 12 mei 2004 in Nederland in werking is getreden, terwijl Oostenrijk met de implementatie van deze wetgeving klaar was per 1 mei 2004, zodat in deze zaak niet de rechtbank te Almelo bevoegd is maar, als enige, de rechtbank te Amsterdam. Derhalve moet als volgt worden beslist, waarbij de rechtbank niet meer toekomt aan een beslissing over de door de officier van justitie gedane subsidiaire vordering tot gevangenneming van (de reeds uit andere hoofde gedetineerd zijnde) [opgeeiste persoon]. B E S L I S S E N D E : Verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van de onderhavige vordering van de officier van justitie betreffende het voormelde verzoek tot uitlevering. Aldus gedaan door mr. Berg, voorzitter, mr. Vogel en mr. Taalman, rechters, in tegenwoordigheid van Evers, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 12 november 2004.