Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AR5643

Datum uitspraak2004-11-12
Datum gepubliceerd2004-11-12
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers13.098086-04
Statusgepubliceerd


Indicatie

Overleveringswet, Europees aanhoudingsbevel (EAB), opiumwet, Amerika


Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM, NEGENDE KAMER B parketnummer: 13.098086-04 RK nummer: 04/3347 Datum uitspraak: 12 november 2004 UITSPRAAK op een verzoek tot overdracht van de tenuitvoerlegging van een strafvonnis. GEZIEN de vordering ex artikel 18 van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (WOTS), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 13 september 2004 en strekt onder meer tot het verle-nen van verlof tot tenuitvoerlegging in Neder-land van een rechterlijke beslissing van het United States District Court, Eastern District of Virginia (Verenigde Staten van Amerika) van 23 januari 2004. Deze rechterlijke beslissing houdt onder meer in de veroor-deling tot de vrij-heids-benemende straf van ZEVENTIG (70) MAANDEN van [de veroordeelde], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962, wonende op [adres], gedetineerd in Huis van Bewaring Havenstraat te Amsterdam, verder te noemen: de veroordeelde. GEZIEN de overige stukken. GELET op de openbare behandeling ter zitting van 29 oktober 2004, waar zijn gehoord de officier van justitie, de veroordeelde en zijn raadsman, mr. B.T. Nooitgedagt, advocaat te Amsterdam. DE RECHTBANK OVERWEEGT ALS VOLGT: De veroordeelde heeft ter zitting verklaard dat zijn personalia, zoals hiervoor vermeld, juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft. De autoriteiten van de Verenigde Staten van Amerika hebben de overdracht en ten-uit-voer-legging verzocht van de rechterlijke beslissing van het United States District Court, Eastern District of Virginia (Verenigde Staten van Amerika) van 23 januari 2004. De veroordeelde is vanaf 18 juli 2003 in de Verenigde Staten van Amerika gedetineerd geweest, waarna hij in het kader van het Verdrag overbrenging gevonniste personen op 14 oktober 2004 naar Nederland is overgebracht. TEN AANZIEN VAN DE TOELAATBAARHEID: De veroordeelde heeft de Nederlandse nationaliteit. De rechtbank is van oordeel dat de rechterlijke beslissing, waarvan voor het resterende deel tenuitvoerlegging wordt gevraagd, is gewezen ten aanzien van een feit dat naar Amerikaans recht strafbaar is, terwijl het feit naar Nederlands recht als eenzelfde inbreuk op de Nederlandse rechtsorde strafbaar is. Naar Nederlands recht wordt dit feit gekwalificeerd als medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod. De rechterlijke beslissing voornoemd is onherroepelijk en voor tenuitvoerlegging vatbaar. De veroordeelde diende op het moment van ontvangst van het verzoek tot zijn overbrenging nog tenminste zes maanden van de hem opgelegde vrijheidsstraf te ondergaan. De veroordeelde zou naar Nederlands recht eveneens strafbaar zijn. Nu is bevonden dat aan alle daarvoor in het toepasselijk verdrag en de wet gestelde vereisten is voldaan, dient de tenuitvoerlegging van het hiervoor vermelde vonnis toelaatbaar te worden verklaard en dient verlof te worden verleend tot de tenuitvoerlegging van dit vonnis op de na te melden wijze. TEN AANZIEN VAN DE IN NEDERLAND OP TE LEGGEN STRAF: De veroordeelde heeft de Nederlandse nationaliteit. Hij heeft op 29 juli 2004 schriftelijk te kennen gegeven dat hij naar Nederland wenst te worden overgebracht teneinde alhier de uitgesproken veroordeling te ondergaan. De raadsman heeft onder meer aangevoerd –zakelijk weergegeven-: Er is sprake van leedtoevoeging aan de veroordeelde en zijn gezin door de uitlevering naar de Verenigde Staten en de zeer langdurige uitleveringsprocedure. Aan de klassieke strafdoelen van vergelding, speciale en generale preventie is reeds in ruime mate voldaan. De feiten hebben in 1997, 1998 en 1999 plaatsgevonden. In die tijd keek men anders tegen het gebruik van XTC aan dan nu. Bovendien werd toen nog vrijwel niemand aan de Verenigde Staten uitgeleverd. De veroordeelde is een Nederlands staatsburger en de feiten zijn op Nederlands grondgebied gepleegd. In het licht van de beginselen proportionaliteit en subsidiariteit prevaleerde vervolging in Nederland boven uitlevering. Dit heeft de rechtbank, die de uitlevering toelaatbaar verklaarde, destijds ook in haar brief aan de minister geadviseerd, onder andere vanwege het zeer gezinsontwrichtende karakter van uitlevering naar de Verenigde Staten. De detentie omstandigheden waren bijzonder zwaar en er was weinig contact met het thuisfront mogelijk. Bovendien dient ten faveure van de veroordeelde mee te wegen dat de medeverdachten veel minder straf hebben gekregen. Ten aanzien van de op te leggen straf en de duur daarvan overweegt de rechtbank het volgende. De veroordeelde is in de Verenigde Staten veroordeeld tot een gevangenisstraf van 70 maanden wegens medeplegen van invoer van een aanzienlijke hoeveelheid MDMA. Het is niet aan deze rechtbank om nog inhoudelijk op de strafzaak en de daaraan voorafgaande uitleveringsprocedure in te gaan. Uit het oogpunt van een juiste normhandhaving kan niet worden volstaan met een andersoortige of lagere straf dan een vrijheidsbeneming met zich brengende gevangenisstraf van na te melden duur, nu het blijkens de bewezenverklaring gaat om de invoer van (tenminste) een totaal van 105.000 tabletten MDMA. De Nederlandse overheid waarschuwt er regelmatig en nadrukkelijk voor dat aan het plegen van strafbare feiten in het buitenland en met name het invoeren van verdovende middelen, grote risico’s zijn verbonden, gezien de veelal aanzienlijk hogere straffen die daarvoor worden opgelegd. In beginsel legt de rechtbank daarom een straf op die hoger is dan in Nederland in overeenkomstige gevallen gebruikelijk, maar lager dan de in de Verenigde Staten opgelegde straf. In het onderhavige geval is de rechtbank van oordeel dat de aan de veroordeelde opgelegde straf, ook naar Nederlandse maatstaven, hoewel zwaar, niet onredelijk hoog is, gezien de bewezenverklaarde hoeveelheid verdovende middelen. De lange duur van de uitleveringsprocedure is overwegend het gevolg van het feit dat de veroordeelde, zoals hem vanzelfsprekend vrij stond, gebruik heeft gemaakt van het hem toekomende recht zich te verweren. De hiermee samenhangende langdurige periode van spanning voor de veroordeelde en zijn naasten is daarvan het logische gevolg. De rechtbank zal echter ten gunste van de veroordeelde laten meewegen dat het in het algemeen als extra zwaar wordt ervaren om in het buitenland, vrijwel verstoken van contact met familie, gedetineerd te zijn. Voorts houdt de rechtbank er rekening mee dat de veroordeelde, zoals blijkt uit een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 6 augustus 2004 niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. De veroordeelde zou, volgens de bij de stukken gevoegde verklaring, in de Verenigde Staten op z’n vroegst op 12 juni 2008 in vrijheid kunnen worden gesteld. GEZIEN: de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet; artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht; de artikelen 2, 3, 20, 27, 28, 29, 30 en 31 van de Wet Overdracht Tenuitvoerlegging Strafvonnissen; de artikelen 2, 3, 6 en 11 van het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen, gesloten te Straatsburg op 21 maart 1983 (Trb. 1983, 74, Trb. 1987, 163). BESLISSING: Verklaart TOELAATBAAR de tenuitvoerlegging van het vonnis van het United States District Court, Eastern District of Virginia (Verenigde Staten van Amerika) van 23 januari 2004 en verleent daartoe verlof voor de duur van ZESTIG (60) maanden. BEVEELT dat de tijd die [de veroordeelde] voornoemd in uitleveringsdetentie en vervolgens in de Verenigde Staten in voorlopige hechtenis en ter executie van de hem opgelegde vrijheidsstraf heeft doorgebracht en de tijd gedurende welke hij met het oog op overbrenging en uit hoofde van de Wet Overdracht Tenuitvoerlegging Strafvonnissen van zijn vrijheid beroofd is geweest, bij de tenuitvoerlegging van de straf in zijn geheel in mindering zal worden gebracht. Aldus gewezen door: mr. E.D. Bonga-Sigmond, voorzitter, mrs. L.E. Kalff en S.K. de Groot, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Boyer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 november 2004. De jongste rechter is buiten staat te tekenen.