Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AR5664

Datum uitspraak2004-11-11
Datum gepubliceerd2004-11-15
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers03/4322 AW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Is bij de toegekende tegemoetkoming Zvr-regeling terecht uitsluitend in aanmerking genomen het bedrag van de premie voor de ziektekostenverzekering en niet de aanvullende verzekering voor betrokkene en zijn echtgenote?


Uitspraak

03/4322 AW U I T S P R A A K in het geding tussen: [appellant], wonende te [woonplaats], appellant, en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, gedaagde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Appellant heeft op daartoe bij beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 16 juli 2003, nr. Awb 02 - 1484 AW H V104 G17 K1, waarnaar hierbij wordt verwezen. Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend. Het geding is behandeld ter zitting van 30 september 2004, waar appellant in persoon is verschenen. Gedaagde heeft zich laten vertegenwoordigen door H. Hendriks, werkzaam bij KPMG FlexSourcing. II. MOTIVERING 1. De Raad gaat bij zijn oordeelsvorming uit van de volgende feiten en omstandigheden. 1.1. Appellant heeft op 27 februari 2002 een aanvraag ingediend voor een tegemoet- koming in de ziektekosten op grond van de Ziektekostenregeling voor de sector Rijk (hierna: Zvr-regeling), over het declaratietijdvak januari 2001 tot en met december 2001. Bij besluit van 24 mei 2002 heeft gedaagde appellant een tegemoetkoming toegekend van € 1.166,89, welk besluit, na bezwaar, bij het thans bestreden besluit van 28 augustus 2002 is gehandhaafd. Bij de toegekende tegemoetkoming is uitsluitend in aanmerking genomen het bedrag van de premie voor de ziektekostenverzekering, exclusief aanvullende verzekering, voor appellant en zijn echtgenote. De overige ingestuurde nota’s heeft gedaagde afgewezen met verwijzing naar de van toepassing zijnde afwijzingsgrond. 2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe - kort samengevat - overwogen dat de Zvr-regeling geen hard-heidsclausule kent en dat de opgevoerde ziektekosten niet kunnen worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid die uit hoofde van de toepassing van fundamentele rechtsbeginselen moet leiden tot het buiten toepassing laten van de dwingendrechtelijke bepaling van artikel 7 van de Zvr-regeling. 3. Appellant heeft ook in hoger beroep gewezen op zijn bijzondere ziektekosten die het gevolg zijn van een ziekte die in 1984 tot toekenning van invaliditeitspensioen heeft geleid. In de loop der tijd zijn gezondheidsproblemen en ziektekosten alleen maar toegenomen en de nu geldende Zvr-regeling biedt, anders dan voorheen, geen compen-satie meer. Appellant heeft erkend dat de gehanteerde afwijzingsgronden in overeen-stemming zijn met artikel 7 van de Zvr-regeling zoals die geldt vanaf 1 januari 2000 en dat gedaagde dit artikel op zichzelf genomen correct heeft toegepast. Appellant meent niettemin dat gedaagde hem verdergaand tegemoet had dienen te komen in verband met zijn bijzondere omstandigheden. 4.1. De Zvr-regeling is gebaseerd op artikel 125 van de Ambtenarenwet (AW), in welke bepaling geen voorschriften zijn gegeven omtrent de aard, inhoud en omvang van de tot stand te brengen voorzieningen. 4.2. De op grond van dit artikel voordien geldende Zvo-regeling is in verband met de in 1993 doorgevoerde sectoralisatie van de arbeidsvoorwaardenvorming, per 1 januari 1998 vervangen door de Zvr-regeling, gepubliceerd in Staatsblad 1997, 357, geldend voor (alleen) de sector Rijk. Deze regeling is naar aanleiding van de met de centrales van overheidspersoneel gesloten Arbeidsvoorwaardenovereenkomst sector Rijk 1999-2000 met ingang van 1 januari 2000 gewijzigd (Staatsblad 1999, 491). 4.3. De wijziging van de Zvr-regeling per 1 januari 2000 betekent in concreto dat sedertdien alleen nog dìe kosten van geneeskundige verzorging bij de berekening van de tegemoetkoming op grond van de Zvr-regeling worden betrokken, die in de verzekerings-polis van de betrokkene volledig van vergoeding zijn uitgesloten, voorzover die wel worden vergoed door een overeenkomst van standaardverzekering; de zogenoemde standaardpakketpolis. De Zvr-regeling bevat voorts geen hardheidsclausule. 4.4. Aan de Nota van Toelichting bij de wijzigingen per 1 januari 2000 opgenomen in Staatsblad 1999, 491 ontleent de Raad het volgende: “Het zelf moeten dragen van kosten (van geneeskundige verzorging) vloeit voort uit de inhoud van de door de betrokkene afgesloten ziektekostenovereenkomst. Het individu heeft daarbij de vrijheid een verzekeringsovereenkomst af te sluiten met een eigen risico of eigen bijdragen. Op grond van die keuze kan een groot bedrag aan ziektekosten zelf gedragen moeten worden. Het is niet gewenst dat de onverhoopt nadelige gevolgen van die keuze worden afgewenteld op anderen, door deze voor tegemoetkoming krachtens de regeling in aanmerking te brengen. Het voorliggende besluit voorziet hierin door in de Zvr-regeling ten aanzien van de premie en de zelf te dragen kosten normeringen aan te brengen.” 4.5. Uit deze passage van de Nota van Toelichting blijkt welke motieven partijen bij de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst 1999-2000 voor ogen hebben gestaan en welke de achtergrond was van de invoering van een nieuw artikel 7 in de Zvr-regeling. Die Zvr-regeling betreft een algemeen verbindend voorschrift en de rechter is op grond van artikel 11 van de Wet Algemene Bepalingen niet gerechtigd de innerlijke waarde of billijkheid van de wet te beoordelen. 4.6. Daarmee is evenwel nog niet gegeven dat gedaagde onverkort aan artikel 7 van de Zvr-regeling toepassing mocht geven. Immers bij het tot stand brengen van algemeen verbindende voorschriften als de onderhavige is het weliswaar in beginsel aan de materiële wetgever voorbehouden om alle betrokken belangen af te wegen en moet de rechter het resultaat daarvan respecteren, maar dit uitgangspunt lijdt uitzondering indien aan de inhoud of wijze van totstandkoming van dat algemeen verbindend voorschrift zodanige ernstige feilen kleven, dat dit voorschrift om die reden niet als grondslag kan dienen voor daarop in concrete gevallen te baseren besluiten. Het vorenstaande brengt met zich dat de rechter bij de behandeling van een beroep dat tegen een in concreto genomen besluit is ingesteld, onder omstandigheden ook gehouden is om te toetsen of het desbetreffende algemeen verbindend voorschrift een voldoende deugdelijke grondslag voor dat besluit vormt. Bij die, niet-rechtstreekse, toetsing van het algemeen verbindend voorschrift vormen de algemene rechtsbeginselen en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur een belangrijk richtsnoer. 4.7. Hoewel de vermindering van zijn aanspraken op een tegemoetkoming voor zijn ziektekosten een aanzienlijke financiële belasting betekent voor appellant, kan de Raad hierin alleen onvoldoende grond vinden voor het oordeel, dat aan de totstandkoming of inhoud van artikel 7 van de Zvr-regeling zulke ernstige feilen kleven dat gedaagde die bepaling ten aanzien van appellant buiten toepassing had moeten laten. Aan de regelgever kan in het algemeen niet de bevoegdheid worden ontzegd om voorheen bestaan hebbende aanspraken door wijziging van de regelgeving te beperken. 5. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. 6. De Raad ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus gegeven door mr. G.P.A.M. Garvelink-Jonkers als voorzitter en mr. J.C.F. Talman en mr. K. Zeilemaker als leden, in tegenwoordigheid van mr. L.N. Nijhuis als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 11 november 2004. (get.) G.P.A.M. Garvelink-Jonkers. (get.) L.N. Nijhuis. HD 25.10 Q