Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AR5737

Datum uitspraak2004-11-16
Datum gepubliceerd2004-11-16
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers07.799502-02
Statusgepubliceerd


Indicatie

Langdurige fraude bij woningstichting.


Uitspraak

Rechtbank Zwolle-Lelystad Meervoudige strafkamer te Zwolle Parketnummer: 07.799502-02 Uitspraak: 16 november 2004 S T R A F V O N N I S in de zaak van het openbaar ministerie tegen: [NAAM VERDACHTE], geboren op [geboorteplaats en –datum], wonende te [adres verdachte]. Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 5 november 2004. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.G. Doornbos, advocaat te Assen. De officier van justitie, mr. P. de Jong, heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte terzake het onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 laste gelegde tot een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van het voorarrest. TENLASTELEGGING De verdachte is ten laste gelegd dat: (volgt tenlastelegging). De rechtbank verbetert in de tenlastelegging een aantal kennelijke schrijffouten. De verdachte wordt blijkens het onderzoek ter terechtzitting daardoor niet in zijn verdediging geschaad. ONTVANKELIJKHEID VAN DE OFFICIER VAN JUSTITIE Door de verdediging is aangevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in zijn vervolging door de onredelijk lange termijn, die is verlopen tussen het moment dat de verdachte in redelijkheid rekening moest houden met een strafrechtelijke vervolging en het daad-werkelijke moment waarop de zaak van de verdachte thans wordt behandeld. De rechtbank verwerpt dit verweer op de volgende gronden. De rechtbank stelt vast dat de periode vanaf het moment dat de verdachte in redelijkheid rekening moesten houden met een strafrechtelijke vervolging, zijnde 17 april 2002, de dag waarop verdachte is aangehouden, tot de zitting van 5 november 2004 ongeveer twee jaar en zeven maanden heeft geduurd. De rechtbank is van oordeel dat bij het bepalen van de redelijkheid van duur van de termijn rekening moet worden gehouden met de complexiteit van de zaak, de omvang van het dossier en het niet gedetineerd zijn van de verdachte. Aldus is de rechtbank van oordeel dat de duur van de termijn, die is verlopen tussen het moment dat de verdachte in redelijkheid rekening moesten houden met een strafrechtelijke vervolging en het daad-werkelijke moment waarop de zaak van de verdachte thans wordt behandeld, niet onredelijk lang is geweest. Derhalve leidt de duur van deze termijn niet tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in zijn vervolging of tot strafvermindering. BEWIJS De verdachte dient van het onder 1 ten laste gelegde te worden vrijgesproken omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte 2, 3, 4, 5 en 6 ten laste is gelegd, met dien verstande dat: 2. hij op verschillende tijdstippen in de periode 1 april 1996 tot en met 31 december 2000, in Nederland, anders dan als ambtenaar, namelijk als chef projectbureau en Hoofd technische dienst en manager bijzondere projecten, in dienstbetrekking werkzaam zijnde bij de [naam1 woningbouwvereniging]en de [naam2 woningbouwvereniging], naar aanleiding van hetgeen hij in zijn dienstbetrekking had gedaan of nagelaten dan wel zou doen of nalaten, een of meer giften, te weten: a) het verschil tussen de door hem, verdachte, betaalde prijs en de reële kostprijs of gangbare commerciële prijs voor de bouwwerkzaamheden van een garage bij zijn, verdachtes, woning aan [adres verdachte] en het leveren van bouwmaterialen daartoe en/of verbouwingswerkzaamheden aan genoemde woning van [bedrijf 1] en b) schilderswerkzaamheden aan zijn, verdachtes, woning aan [adres verdachte] en de daarbij gebouwde garage als hierboven omschreven van [bedrijf 2] en c) installatiewerkzaamheden betreffende zijn, verdachtes, woning aan [adres verdachte]en de daarbij gebouwde garage als bovenomschreven en installatiematerialen en sanitair van [bedrijf 3] en d) bestratingwerkzaamheden en -materialen betreffende zijn, verdachtes, woning en garage aan [adres verdachte]van [bedrijf 4] en e) gordijnen en een houten vloer en het leggen van die vloer van [bedrijf 5] en f) een keuken van [bedrijf 6] en g) 4 verwarmingsradiatoren of -convectors en de installatiewerkzaamheden daarvan van [bedrijf 7] en h) een airco en de inbouwkosten daarvan in een auto van verdachte van [bedrijf 3] en j) een reis naar Berlijn en verblijfskosten aldaar en bezoeken aan (privé-) clubs in België en Nederland en k) bezoeken aan (privé-)clubs in Ommen en Nijeveen van [bedrijf 8] en m) een gasfornuis, kookplaat, afzuigkap en wasmachine ten behoeve van [naam kennis van verdachte] van [bedrijf 3] en n) installatiewerkzaamheden in de woning van verdachtes zoon aan [adres zoon] van [bedrijf 3] en o) verf van [bedrijf 9] heeft aangenomen en dit aannemen in strijd met de goeder trouw heeft verzwegen tegenover zijn, verdachtes, werkgevers bovengenoemd; 3. hij op 6 oktober 1997 en 2 juni 1998, in de gemeente Emmen, opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten aangiften voor de inkomstenbelasting over de jaren 1996 en 1997, onjuist of onvolledig heeft gedaan bij de Inspecteur der belastingen/Belastingdienst/Ondernemingen Emmen, terwijl daarvan het gevolg zou kunnen zijn dat te weinig belasting zou kunnen worden geheven, hebbende die onjuistheid of onvolledigheid hierin bestaan, dat in die aangiftebiljetten betreffende die jaren een te laag belastbaar inkomen werd vermeld; 4. hij op 2 december 1999 en 28 maart 2001 en 1 november 2001 en 10 april 2002, in de gemeente Emmen, opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten aangiften voor de inkomstenbelasting over de jaren 1998, 1999, 2000 en 2001, onjuist of onvolledig heeft gedaan bij de Inspecteur der belastingen/Belastingdienst/Ondernemingen Emmen, terwijl die feiten er toe strekten dat te weinig belasting wordt geheven; hebbende die onjuistheid of onvolledigheid hierin bestaan, dat in die aangiftebiljetten betreffende die jaren een te laag belastbaar inkomen werd vermeld; 5. hij op verschillende tijdstippen in de periode 1 januari 1997 tot en met 31 december 2000, in de gemeente Zwolle, tezamen en in vereniging met anderen, na te noemen projectadministraties, welke projectadministraties onderdeel uit maakten van de bedrijfsadministratie van de [naam1 woningbouwvereniging]en/of de [naam2 woningbouwvereniging] en/of de [naam3 woningbouwvereniging], te weten: A) de projectadministratie betreffende Hang- en sluitwerk Haringvliet/Dollard en B) de projectadministratie betreffende schoorstenen Minervalaan e.o. en C) de projectadministratie betreffende bouwkundige onderhoudswerkzaamheden woningen Goudsbloemstraat e.o. - elk zijnde een samenstel van geschriften, welke in onderlinge samenhang bestemd waren om te dien tot bewijs van het daarin gestelde - valselijk heeft opgemaakt met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, hebbende dat valselijk opmaken hierin bestaan: A) dat in de projectadministratie betreffende Hang- en sluitwerk Haringvliet/Dollard: 1) een opdrachtverstrekking, gedagtekend 11 december 1997, afkomstig van [NAAM WONINGBOUWVERENIGING], geadresseerd aan [bedrijf 1], met een opdracht bedrag van f 86.250,-, in welk bedrag bedragen waren ingecalculeerd, welke in werkelijkheid geen betrekking hadden op genoemd project en 2) een meerwerkfactuur, gedagtekend 14 mei 1998, geadresseerd aan [NAAM WONINGBOUWVERENIGING], afkomstig van [bedrijf 1], factuurnummer 2980504, met een factuurbedrag van f 18.189,93, waarin een fictieve hoeveelheid meerwerk was vermeld en 3) een eindfactuur gedagtekend 25 mei 1998, geadresseerd aan [NAAM WONINGBOUWVERENIGING], afkomstig van [bedrijf 1], factuurnummer 2980512, betreffende een aanneemsom van f 86.250,- en met een restant factuurbedrag van f 4.100,-, waarin bedragen waren ingecalculeerd, welke in werkelijkheid geen betrekking hadden op genoemd project, werden opgenomen; B) dat in de projectadministratie betreffende Schoorstenen Minervalaan e.o. 1) een zogenaamde meerwerkfactuur, gedagtekend 15 juni 2000, factuurnummer 2000446, geadresseerd aan [NAAM WONINGBOUWVERENIGING], afkomstig van [bedrijf 1], met een factuurbedrag van f 28.730,-, waarin een fictieve hoeveelheid meerwerk was vermeld en 2) een eindfactuur, gedagtekend 20 maart 2000, geadresseerd aan [NAAM WONINGBOUWVERENIGING], afkomstig van [bedrijf 1], betreffende een aanneemsom f 520.938,- met een restant factuurbedrag van f 60.134,-, waarin bedragen waren ingecalculeerd, welke in werkelijkheid geen betrekking hadden op genoemd project en 3) een opdrachtverstrekking, gedagtekend 10 mei 1999, afkomstig van [NAAM WONINGBOUWVERENIGING] woningcorporatie, geadresseerd aan [bedrijf 1] met een bedrag van f 520.938,- (exclusief BTW), in welk bedrag bedragen waren ingecalculeerd, welke in werkelijkheid geen betrekking hadden op genoemd project werden opgenomen; C) dat in de projectadministratie betreffende bouwkundige onderhoudswerkzaamheden woningen Goudsbloemstraat e.o.: 1) een opdrachtverstrekking, gedagtekend 26 november 1997, afkomstig van [NAAM WONINGBOUWVERENIGING , geadresseerd aan [bedrijf 1] met een bedrag van f 958.485,- (exclusief BTW), in welk bedrag bedragen waren ingecalculeerd, welke in werkelijkheid geen betrekking hadden op genoemd project en 2) twee facturen, gedagtekend (respectievelijk) 12 oktober 2000 en 18 oktober 2000, geadresseerd aan [NAAM WONINGBOUWVERENIGING], afkomstig van [bedrijf 1], met een reeds gefactureerd bedrag van ongeveer f 857.228,01 en een restant factuurbedrag van ongeveer f 85.429,99, waarin bedragen waren ingecalculeerd, welke in werkelijkheid geen betrekking hadden op genoemd project en 3) een proces-verbaal van oplevering en een daarbij behorende Afronding Projecten Financieel, gedagtekend 18 oktober 2000, ondertekend door [leidinggevende bedrijf 1] namens [bedrijf 1] en door [naam medeverdachte 2] namens [NAAM WONINGBOUWVERENIGING], waarin een te laag bedrag aan minderwerk was vermeld werden opgenomen; 6. hij op verschillende tijdstippen in de periode 11 januari 2001 tot en met 5 april 2002 te Havelte, in de gemeente Westerveld, een werkbriefje in gebruik bij (respectievelijk) Gak Nederland BV en/of UWV Gak in het kader van de uitvoering van de werkloosheidswet, zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, hebbende die valsheid hierin bestaan, dat in die werkbriefjes werd vermeld, dat hij, verdachte, in de periode waarop die werkbriefjes betrekking hadden, niet had gewerkt. Van het onder 2, 3, 4, 5 en 6 meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht. STRAFBAARHEID Het bewezene levert op: 2. anders dan als ambtenaar, werkzaam zijnde in dienstbetrekking, naar aanleiding van hetgeen hij in zijn betrekking heeft gedaan of nagelaten dan wel zal doen of nalaten, een gift aannemen en dit aannemen in strijd met de goede trouw verzwijgen tegenover zijn werkgever, meermalen gepleegd, strafbaar gesteld bij artikel 328ter van het Wetboek van Strafrecht 3. opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl daarvan het gevolg zou kunnen zijn dat te weinig belasting zou kunnen worden geheven, meermalen gepleegd, strafbaar gesteld bij artikel 68 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (zoals geldend tot en met 31 december 1997) 4. opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd, strafbaar gesteld bij artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen 5. het medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd, strafbaar gesteld bij artikel 225 juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht 6. valsheid in geschrift, meermalen gepleegd, strafbaar gesteld bij artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten. OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend. De rechtbank vindt in dit geval een geheel onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig. De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf in het bijzonder rekening gehouden met de navolgende omstandigheden. Verdachte heeft gedurende een groot aantal jaren zijn leidinggevende positie bij [NAAM WONINGBOUWVERENIGING] misbruikt om zichzelf te verrijken. Verdachte heeft daarmee niet alleen [NAAM WONINGBOUWVERENIGING] financieel benadeeld –doordat offertes van aannemers werden opgehoogd- maar ook actief bijgedragen aan het ontstaan en de instandhouding van een “voor wat hoort wat sfeer” waarin het de normaalste zaak van de wereld was dat (potentiële) aannemers van [NAAM WONINGBOUWVERENIGING] in ruil voor in de privé-sfeer verrichte werkzaamheden, verleende diensten, geleverde goederen en geheel verzorgde plezierreisjes in aanmerking kwamen voor opdrachten van [NAAM WONINGBOUWVERENIGING]. De rechtbank is niet onder de indruk van verdachtes verweer dat hij onder sterke druk van medeverdachte [naam medeverdachte 1] stond. Zelfs indien van een dergelijke druk op bepaalde momenten sprake is geweest –hetgeen de rechtbank op zichzelf genomen niet onaannemelijk acht- stonden verdachte voldoende mogelijkheden ter beschikking aan die druk een einde te maken, bijvoorbeeld door het bestuur van [NAAM WONINGBOUWVERENIGING] hiervan op de hoogte te brengen. De rechtbank stelt vast dat verdachte daar niet voor heeft gekozen, maar privé juist volop heeft meegeprofiteerd van de hierboven bedoelde, mede door hem, in het leven geroepen “voor wat hoort wat-cultuur”. Dat een en ander ook nog eens heeft plaatsgevonden binnen een organisatie die zich bezighoudt met sociale woningbouw waardoor de mogelijkheid aanwezig is dat huurders eventueel de prijs –in de vorm van een huurverhoging- moeten betalen voor zodanig handelen van verdachte en zijn mededaders, rekent de rechtbank verdachte zwaar aan. De rechtbank houdt bij de straftoemeting wel ten voordele van de verdachte rekening met de omstandigheid dat hij een minder bepalende rol heeft gehad in de verweten gedragingen dan medeverdachte Rijnhart. Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel d.d. 20 april 2004 uit het algemeen documentatieregister van de justitiële documentatiedienst. De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 27, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht. BESLISSING Het onder 1 ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken. Het onder 2, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar. Het onder 2, 3, 4, 5 en 6 meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden. De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht. Aldus gewezen door mr. C.A.M. Heeregrave, voorzitter, mrs. H. Heins en C.W. van Kooten, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Nijhuis als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 november 2004.