Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AR6238

Datum uitspraak2004-11-23
Datum gepubliceerd2004-11-23
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers20.002236.04
Statusgepubliceerd


Indicatie

Naar oordeel van het hof gaat het hier om een buitengewoon lafhartige karakter van het gepleegde feit. Verdachte en zijn mededader hebben -kennelijk alleen lettend op hun eigen geldelijke gewin- een toen 89-jarige vrouw in haar eigen huis in de voor de nachtrust bestemde tijd overvallen. Bij de voorbereiding heeft verdachte rekening gehouden met de mogelijkheid dat geweld tegen de op de locatie aanwezige perso(o)n(en) zou worden uitgeoefend. Dit blijkt uit het gegeven dat door verdachte en zijn mededader tevoren is besproken dat zij het latere slachtoffer zouden kunnen verdoven of vastbinden. Verdachte heeft daartoe schilderstape bij zich gestoken en had zich voorzien van een middel waarmee het slachtoffer wellicht verdoofd had kunnen worden. De mogelijkheid van geweldpleging is uitgekomen. Verdachte en zijn mededader hebben de aanwezige bewoonster van het pand bedreigd en mishandeld. Zij is bedreigd met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. Haar hoofd werd vrijwel geheel afgetaped. Tenslotte is het slachtoffer ernstig mishandeld. Het hof rekent deze mishandeling aan verdachte toe. Aan deze mishandeling heeft het slachtoffer blijvend lichamelijk letsel overgehouden. Daarnaast heeft zij psychische klachten opgelopen en ondervindt zij opnieuw last van het trauma, dat zij aan haar ervaringen uit de tweede wereld-oorlog heeft overgehouden. Als gevolg van het vorenstaande is het slachtoffer niet langer in staat zelfstandig te wonen. Het hof heeft in ernstig strafverzwarende zin rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte reeds eerder terzake soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld en dat hij dit feit gepleegd heeft terwijl hij nog maar korte tijd in vrijheid was gesteld ter zake van een straf opgelegd voor een drietal overvallen, waarbij tenminste in één geval door verdachte geweld is gebruikt. Van deze veroordeling liep verdachte bovendien in een proeftijd ten tijde van het onderhavige delict. Bij de oplegging van de straf heeft het hof dan ook mede rekening gehouden met het feit dat de samenleving langere tijd tegen verdachte beschermd moet worden.


Uitspraak

parketnummer: 20.002236.04 uitspraakdatum: 23 november 2004 tegenspraak GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH meervoudige kamer voor strafzaken A R R E S T gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 26 mei 2004 in de strafzaak onder parketnummer 01/059077/03 01/055109/01 (tul) tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum] 1971, thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande, thans preventief gedetineerd in het Huis van Bewaring "Oosterhoek" te Grave. Het hoger beroep De verdachte heeft tijdig tegen genoemd vonnis hoger beroep ingesteld. Het onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en de terechtzitting in hoger beroep. Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht. Het vonnis waarvan beroep Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter. De tenlastelegging Het hof neemt hier uit het beroepen vonnis de weergave van de tenlastelegging over. In deze weergave van de tenlastelegging zijn de in eerste aanleg toegelaten wijzigingen begrepen. De bewezenverklaring Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij: op 3 juli 2003 te Oss tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijk toe-eigening heeft weggenomen een tas en een hoeveelheid geld en een gouden armband toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en zijn mededader, welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en aan zijn mededader hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte en zijn mededader een op een vuurwapen gelijkend voorwerp tegen het hoofd van die [slachtoffer] hebben gehouden en de handen van die [slachtoffer] hebben vastgebonden en vastgetaped en de ogen en de mond van die [slachtoffer] hebben dichtgeplakt en tape om de nek/hals van die [slachtoffer] hebben gedaan en die [slachtoffer] meerdere malen op het bed hebben geduwd/gesmeten en een kussen op het hoofd van die [slachtoffer] hebben geduwd/gehouden en die [slachtoffer] tegen het hoofd hebben geslagen, welk bovenomschreven feit zwaar lichamelijk letsel tengevolge heeft gehad, te weten een gebroken jukbeen en een gebroken kaak en een gebroken neus en twee gebroken oogkassen. Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. De door het hof gebruikte bewijsmiddelen PRO MEMORIE De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd. De strafbaarheid van het bewezen verklaarde Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit. Het bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 312, eerste en tweede lid in samenhang met artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht. Het moet worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld. De strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar. De redengeving van de op te leggen straf of maatregel Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Evenmin kan worden volstaan met een straf als door de advocaat-generaal gevorderd. Het hof heef hierbij rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast heeft het hof gelet op het buitengewoon lafhartige karakter van het gepleegde feit. Verdachte en zijn mededader hebben -kennelijk alleen lettend op hun eigen geldelijke gewin- een toen 89-jarige vrouw in haar eigen huis in de voor de nachtrust bestemde tijd overvallen. Bij de voorbereiding heeft verdachte rekening gehouden met de mogelijkheid dat geweld tegen de op de locatie aanwezige perso(o)n(en) zou worden uitgeoefend. Dit blijkt uit het gegeven dat door verdachte en zijn mededader tevoren is besproken dat zij het latere slachtoffer zouden kunnen verdoven of vastbinden. Verdachte heeft daartoe schilderstape bij zich gestoken en had zich voorzien van een middel waarmee het slachtoffer wellicht verdoofd had kunnen worden. De mogelijkheid van geweldpleging is uitgekomen. Verdachte en zijn mededader hebben de aanwezige bewoonster van het pand bedreigd en mishandeld. Zij is bedreigd met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. Haar hoofd werd vrijwel geheel afgetaped. Tenslotte is het slachtoffer ernstig mishandeld. Het hof rekent deze mishandeling aan verdachte toe. Aan deze mishandeling heeft het slachtoffer blijvend lichamelijk letsel overgehouden. Daarnaast heeft zij psychische klachten opgelopen en ondervindt zij opnieuw last van het trauma, dat zij aan haar ervaringen uit de tweede wereld-oorlog heeft overgehouden. Als gevolg van het vorenstaande is het slachtoffer niet langer in staat zelfstandig te wonen. Het hof heeft in ernstig strafverzwarende zin rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte reeds eerder terzake soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld en dat hij dit feit gepleegd heeft terwijl hij nog maar korte tijd in vrijheid was gesteld ter zake van een straf opgelegd voor een drietal overvallen, waarbij tenminste in één geval door verdachte geweld is gebruikt. Van deze veroordeling liep verdachte bovendien in een proeftijd ten tijde van het onderhavige delict. Bij de oplegging van de straf heeft het hof dan ook mede rekening gehouden met het feit dat de samenleving langere tijd tegen verdachte beschermd moet worden. Over verdachte is door A.T. Spangenberg, psycholoog en J.M.J.F. Offermans, psychiater -beiden verbonden aan het Pieter Baan Centrum- een rapport d.d. 9 april 2004 omtrent de geestvermogens van verdachte uitgebracht. Dit rapport houdt onder meer -zakelijk weergegeven- in: "Bij betrokkene is sprake van een gecombineerde problematiek in de zin van een antisociale persoonlijkheidsstoornis met daarnaast kinderlijk-theatrale en borderline kenmerken en tevens van zwakbegaafdheid en cannabisafhankelijkheid (met dit laatste wordt de ziekelijke stoornis bedoeld). Meest in het oog springende kenmerken van genoemde antisociale persoonlijkheidsstoornis zijn bij betrokkene: zijn hang naar directe behoeftebevrediging, waarbij zijn behoeftes weinig uitstel verdragen, en zijn lacunaire gewetensfuncties. Bij het tenlastegelegde stond naar het zich laat aanzien een geldelijk motief voorop. Betrokkene erkent ook dat hij, op weg naar het tenlastegelegde (met middelen ter overmeestering van het slachtoffer bij zich respectievelijk deze onderweg verzamelend) zich gerealiseerd heeft dat hij opnieuw een foute route aan het bewandelen was. Aangezien wij echter ook enige invloed zien bij het tot stand komen van het tenlastegelegde van betrokkenes zwakbegaafdheid (gebrekkig overzicht in situaties) en zijn antisociale persoonlijkheidsstoornis (beperkte vermogens behoeftenbevrediging uit te stellen en impulsiviteit), achten wij betrokkene enigszins verminderd toerekeningsvatbaar. Betrokkene wordt niet als het ware 'gedreven' om feiten als het onderhavige tenlastegelegde te plegen; het achterwege laten van het tenlastegelegde met het daarbij aangewende geweld, was vanuit betrokkenes stoornis heel goed voorstelbaar geweest." Het hof neemt bovenstaande overwegingen en conclusie over en heeft met de enigszins verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte in mitigerende zin rekening gehouden bij de vaststelling van de duur van de na te melden gevangenisstraf. Uit het onderzoek ter terechtzitting is voorts gebleken dat [slachtoffer] als gevolg van het bewezen verklaarde feit, schade heeft geleden tot een bedrag van Euro 16.445,40. Het hof stelt de materiële schade op Euro 1.445,40. Uit het onderzoek is voorts gebleken dat het slachtoffer immateriële schade heeft geleden, welke het hof naar billijkheid begroot op tenminste Euro 15.000,--. Verdachte en zijn mededader zijn naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade. Het hof zal daarom aan de verdachte ter meerdere zekerheid van de hieronder te vermelden betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van Euro 16.445,40 te betalen ten behoeve van het slachtoffer. De vorderingen van de benadeelde partij [slachtoffer], heeft zich overeenkomstig het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij en een vordering ingediend. In hoger beroep heeft de benadeelde partij zich binnen de grenzen van haar eerste vordering opnieuw gevoegd ter zake van geleden schade tot een bedrag van Euro 16.445,40. Deze vordering strekt tot vergoeding van geleden schade. De vordering is betwist. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde handelen vermogensschade heeft geleden. Het hof stelt deze schade op het gevorderde bedrag, te weten Euro 1.445,40. Daarnaast is aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde rechtstreeks nadeel toegebracht dat niet in vermogensschade bestaat, te weten Euro 15.000,-. Dit is aan de verdachte en zijn medeverdachte toe te rekenen. Aan de wettelijke vereisten, waaronder artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, is voldaan. Naar maatstaven van billijkheid moet deze schade worden begroot op tenminste het gevorderde bedrag, welk bedrag bij wege van voorschot zal worden toegewezen. De totale schade wordt begroot op het gevorderde bedrag van Euro 16.445,40. De vordering dient derhalve geheel te worden toegewezen. Ten aanzien van de evenvermelde schadevergoedingsmaatregel en/of vordering van de benadeelde partijen zal het hof bepalen dat indien en voorzover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij, daarmede de verplichting van de verdachte tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer in zoverre komt te vervallen (zulks vice versa, dat wil zeggen: indien en voor zover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer daarmede de verplichting van de verdachte tot betaling van de vordering van de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen). Het hof zal daarbij voorts bepalen dat indien en voorzover het slachtoffer door verdachtes mededader schadeloos is gesteld, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd. Het hof zal tevens bepalen dat indien en voor zover door verdachtes mededader de benadeelde partij schadeloos is gesteld, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd. De proceskosten van de benadeelde partij worden ten laste van de verdachte gebracht, tot op heden begroot op nihil. De vordering tot tenuitvoerlegging Het hoger beroep heeft mede betrekking op de beslissing welke de eerste rechter heeft genomen op de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging alsnog van zes maanden gevangenisstraf, aan de verdachte opgelegd bij onherroepelijk geworden vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch d.d. 5 maart 2002, onder parketnummer 01/055109-01. De vordering voldoet aan de bij de wet gestelde eisen. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte door hetgeen thans bewezen en strafbaar is verklaard zich voor het einde van de vastgestelde proeftijd opnieuw heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit en aldus de algemene voorwaarde heeft overtreden. Bijzondere omstandigheden die aan de gevorderde tenuitvoerlegging in de weg zouden staan zijn niet aanwezig. Het hof zal dan ook de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten. De toegepaste wettelijke voorschriften De strafoplegging is gegrond op de artikelen: 14 g, 24c, 36f, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht. B E S L I S S I N G: Het hof: Vernietigt het beroepen vonnis en doet opnieuw recht. Verklaart, zoals hiervoor is overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert: "Diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, en om bij betrapping op heterdaad, aanzichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft." Verklaart de verdachte deswege strafbaar. Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van acht jaren. Beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf daarop geheel in mindering zal worden gebracht. Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat ten behoeve van het [slachtoffer], te betalen een bedrag van Euro 16.445,40 (zegge: zestienduizend vierhonderdvijfenveertig euro en veertig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van tweehonderdzeventien dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft. Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte om tegen bewijs van kwijting te betalen aan: [slachtoffer], een bedrag van Euro 16.445,40 (zegge: zestienduizend vierhonderdvijfenveertig euro en veertig cent). Ten aanzien van evenvermelde schadevergoedingsmaatregel en/of vordering van de benadeelde partijen: Bepaalt dat de aan de verdachte opgelegde verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij vervalt, indien en voorzover door de verdachte aan de opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer is voldaan. Bepaalt dat de aan de verdachte opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer vervalt, indien en voorzover door de verdachte aan zijn verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij, is voldaan. Bepaalt dat indien en voorzover verdachtes mededader aan één van de hierbovengenoemde betalingsverplichtingen ten behoeve van de staat, respectievelijk het slachtoffer heeft voldaan, verdachte van zijn betalingsverplichting zal zijn bevrijd. Veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil. Gelast de tenuitvoerlegging alsnog van de bij vonnis van de rechtbank te 's-Hertogenbosch d.d. 5 maart 2002, in de zaak met parketnummer 01/055109-01 aan de veroordeelde opgelegde doch voorwaardelijk niet tenuitvoergelegde straf, te weten een gevangenisstraf voor de tijd van zes maanden. Dit arrest is gewezen door Mr. Nieuwenhuijsen, als voorzitter Mrs. Eijsenga en Bark - van Gink, als raadsheren in tegenwoordigheid van Dhr. De Jonge, als griffier. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 november 2004. U I T D R A A I G E G E V E N S 1e A A N L E G zaaknr.: 07 tijd : 13.30 verdachte: [verdachte], geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum] 1971, , thans preventief gedetineerd in het Huis van Bewaring "Oosterhoek" te Grave thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande Is bij vonnis van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 26 mei 2004 ter zake van: "Diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, en om bij betrapping op heter daad, aanzichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordtgepleegd door twee of meer verenigde personen"; veroordeeld tot: 6 jrn. gev.str. OV. MAV., oplegging maatregel verpl. a/d staat tbv slachtoffers, toewijzing vordering ben.p., tul onder parketnr. 01/055109/01 van 6 mnd. gev.str.