Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AR6413

Datum uitspraak2004-11-23
Datum gepubliceerd2004-11-24
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers13/097201-2004
Statusgepubliceerd


Indicatie

De overlevering, gevraagd om een bij verstek opgelegde vriijheidsstraf te kunnen executeren, is geweigerd omdat de vereiste garantie zoals bedoeld in art. 12 OLW niet kon worden gegeven door de Belgische justitie.


Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM, NEGENDE MEERVOUDIGE KAMER D Parketnummer: 13/097201-2004 RK nummer: 04/3745 Datum uitspraak: 23 november 2004 (bij vervroeging) UITSPRAAK Op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 7 oktober 2003 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd door de Belgische autoriteiten, te weten de Procureur des Konings R. Lennertz van het Staatsanwaltschaft Eupen (België). Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van: [opgeëiste persoon], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976, zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Almere te Almere, hierna te noemen de opgeëiste persoon. 1. Procesgang De vordering is behandeld op de openbare zittingen van 5 en 19 november 2004. Daarbij zijn de officier van justitie, de opgeëiste persoon in bijzijn van een tolk voor de Litouwse taal en zijn raadsman, mr. W.J. Jonk, advocaat te Amsterdam, gehoord. De opgeëiste persoon is op 5 november 2004 in het bijzijn van een tolk voor de Litouwse taal gehoord, maar op 19 november 2004 met behulp van een tolk voor de Russische taal, daar de opgeroepen tolk onverwacht verhinderd was. De opgeëiste persoon heeft verklaard het Russisch voldoende te beheersen. Ook zijn raadsman heeft hiermee ingestemd. 2. Grondslag en inhoud van het EAB Aan het EAB ligt een Urteil des Korrektionalgerichts Eupen van 4 februari 2002 ten grondslag. De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging op het grondgebied van de uitvaardigende staat van een vrijheidsstraf voor de duur van 18 maanden. Het Korrektionalsgericht te Eupen heeft deze vrijheidsstraf bij vonnis van 4 februari 2002 aan de opgeëiste persoon opgelegd. Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in een door de griffier gewaarmerkte en als bijlage aan deze uitspraak gehechte fotokopie van onderdeel e) van het EAB. Deze feiten zijn naar het recht van de uitvaardigende staat strafbaar en staan vermeld onder nummer 1 en 18 op bijlage 1 van de Overleveringswet, te weten: 1. deelneming aan een criminele organisatie en 18. georganiseerde of gewapende diefstal. Op deze feiten is naar het recht van de uitvaardigende staat een vrijheidsstraf met een maximum van tenminste drie jaren gesteld. 3. Identiteit van de opgeëiste persoon De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij niet de Nederlandse, maar de Litouwse nationaliteit heeft. 4. Onschuldverweer De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet kunnen aantonen. 5. Status vonnis De raadsman heeft ter zitting van 5 november 2004 een beroep gedaan op de weigerings-grond van artikel 12 OLW. Uit het dossier blijkt dat de behandeling van de strafzaak tegen de opgeëiste persoon op 7 januari 2002 heeft plaatsgevonden. De opgeëiste persoon heeft ontkend de dagvaarding te hebben ontvangen. De rechtbank heeft naar aanleiding van het dossier en in verband met het gevoerde verweer de officier van justitie verzocht duidelijkheid te verschaffen omtrent de tijdige betekening in persoon van de dagvaarding voor de terechtzitting. Uit de door de officier van justitie ter zitting van 5 november 2004 overgelegde fax van 5 november 2004 blijkt dat de opgeëiste persoon de uitnodiging voor de terechtzitting van 7 januari 2002 eerst op 14 januari 2002 in persoon heeft ontvangen. De zitting had toen echter al plaatsgevonden. Het vonnis is betekend op 5 augustus 2002 aan zijn moeder, zo heeft de opgeëiste persoon verklaard. Deze bewering kon niet worden weerlegd. Er is tot op heden geen verzet ingesteld. Niet gebleken is dat de opgeëiste persoon tijdig in persoon is gedagvaard of anderszins tijdig in persoon in kennis is gesteld van de datum en plaats van de behandeling ter terechtzitting. Het vonnis waarbij de vrijheidsstraf is opgelegd, is – volgens de Nederlandse wetgeving – derhalve bij verstek gewezen. Artikel 12 OLW luidt: “Overlevering wordt niet toegestaan, indien het Europees aanhoudingsbevel strekt tot de tenuitvoerlegging van een verstekvonnis dat is gewezen zonder dat de verdachte in persoon is gedagvaard of anderszins in persoon in kennis is gesteld van de datum en plaats van de behandeling ter terechtzitting, dan onder het beding dat de uitvaardigende justitiële autoriteit voldoende garantie geeft, dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering in de gelegenheid zal worden gesteld om een nieuw proces te verzoeken en aanwezig te zijn op de terechtzitting”. De ratio achter deze bepaling is – zo blijkt uit het parlementaire debat op dit punt - dat de opgeëiste persoon – indien voldoende aannemelijk is geworden dat deze, gelet op de omstandigheden waaronder de betekening van een dagvaarding heeft plaatsgevonden, onvoldoende in de gelegenheid is geweest zijn verdediging te voeren – niet zal worden overgeleverd, tenzij hij daarna alsnog in de gelegenheid zal worden gesteld zijn verdediging te voeren indien hij verzet tegen het vonnis wenst aan te tekenen. In het kader van deze problematiek is aan de Belgische autoriteiten nadere informatie gevraagd. Zij hebben deze informatie bij brieven d.d. 4 en 15 november 2004 verstrekt. Bij brief van 4 november 2004 heeft de Prokurator des Königs, Staatsanwaltschaft Eupen, meegedeeld dat de opgeëiste persoon “in Belgien die Möglichkeit Rechtsmittel gegen das Urteil des Korrektionalgerichts Eupen vom 04.02.2002 einzureichen, in casu Einspruch. Vor jeder Neuverhandlung wird das Gericht dann zuerst die Zulässigkeit des Einspruches und so auch die Gültigkeit der erfolgten Zustellung überprüfen. Im Rahmen dieser Zulässigkeitsprüfung kann [opgeëiste persoon] dann seine Argumente vortragen bezüglich der Zustellung des Urteils. Erst wenn der Einspruch für zulässig erkannt wurde, wird die Sache bezüglich der [opgeëiste persoon] vorgehaltenen Straftaten neu verhandelt”. De rechtbank begrijpt uit deze brief dat naar Belgisch recht eerst de ontvankelijkheid van het verzet dient te worden beoordeeld, voordat een eventuele nieuwe berechting in aanwezigheid van de opgeëiste persoon zal kunnen plaatsvinden. Dit is niet de in artikel 12 OLW bedoelde garantie. De inhoud van de brief d.d. 15 november 2004 maakt dit oordeel niet anders, nu deze brief betrekking heeft op de betekening van het vonnis. De rechtbank is van oordeel dat, hoewel vast is komen te staan dat de opgeëiste persoon naar Belgisch recht rechtsgeldig – op het door hem gekozen domicilie - is opgeroepen, niet voldaan is aan de vereisten van artikel 12 OLW. De garantie dat allereerst de ontvankelijkheid van een aangetekend verzet dient te worden beoordeeld alvorens de opgeëiste persoon na diens overlevering gebruik kan maken van zijn verdedigingsrecht in een verzetprocedure, is in dit verband onvoldoende, hoe rechtsgeldig de Belgische procedure ook moge zijn. Op deze grond dient de overlevering dan ook te worden geweigerd. De gevangenhouding zal worden opgeheven. 6. Beslissing WEIGERT de overlevering van [opgeëiste persoon] aan het Korrektionalgerichts Eupen te België ten behoeve van tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende staat wegens deelneming aan een criminele organisatie en georganiseerde of gewapende diefstal, waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. HEFT OP de gevangenhouding die in het kader van de overlevering is bevolen. Aldus gedaan door: mr. E.D. Bonga-Sigmond, voorzitter, mrs. F. Salomon en P.B. Martens, rechters, in tegenwoordigheid van L.C. Werkman griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 23 november 2004 Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de Overleveringswet staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.