Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AR6514

Datum uitspraak2004-11-26
Datum gepubliceerd2004-11-26
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers09/757669-03
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verdachte en zijn vriendin hebben hun pasgeboren kind, op gruwelijke wijze, na dat op verschillende manieren geprobeerd te hebben, van het leven beroofd. Vervolgens hebben zij het lijkje verpakt en in een gracht gegooid. Verdachte heeft hiermee een zeer ernstig strafbaar feit gepleegd, hetgeen de rechtbank hem zwaar aanrekent.


Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE SECTOR STRAFRECHT MEERVOUDIGE KAMER (VERKORT VONNIS) parketnummer 09/757669-03 rolnummer 0004 's-Gravenhage, 26 november 2004 De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte: [verdachte] geboren [geboorteplaats] op [geboortedatum], wonende [adres], thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Haaglanden, PCS JHvB De Sprang, unit 3. De terechtzitting. Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 12 november 2004. De verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr Van der Meer, is verschenen en gehoord. De officier van justitie mr Kole heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding primair telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaar, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat van de lijst van inbeslaggenomen - niet teruggegeven - voorwerpen, hierna te noemen beslaglijst, het onder verdachte inbeslaggenomen voorwerp, te weten een mes, zal worden verbeurdverklaard. De telastlegging. Aan verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A. De bewijsmiddelen. P.M. De bewezenverklaring. Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte het bij dagvaarding primair vermelde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B. Bewijsoverweging. Ten aanzien van artikelen 290 en 292 van het Wetboek van Strafrecht De raadsvrouw van verdachte heeft aangevoerd dat verdachte, in weerwil van het bepaalde in artikel 292 van het Wetboek van Strafrecht, op grond van het EVRM een beroep toekomt op de geprivilegieerde strafbepalingen van de artikelen 290/291 van het Wetboek van Strafrecht. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat artikel 292 Sr in strijd is met de artikelen 8 en 14 van het EVRM. Door verdachte niet onder de werking van de geprivilegieerde bepalingen te laten vallen, worden hem ten onrechte zijn recht op eerbiediging van privé-leven, familieleven en gezinsleven alsmede vrijwaring van seksediscriminatie ontzegd. De rechtbank verwerpt dit verweer op grond van het volgende. Bij het al dan niet toepassen van de geprivilegieerde strafbepalingen van kindermoord en kinderdoodslag kan naar de aard van die bepalingen het recht op eerbiediging van family-life niet in geding zijn. Van strijd met artikel 8 EVRM is derhalve geen sprake. Nu op grond van jurisprudentie van het EHRM (nr. 252, 23 juli 1968) het recht van artikel 14 EVRM een afgeleid recht is, waarop geen zelfstandig beroep kan worden gedaan, faalt het verweer in alle onderdelen. Ten aanzien van voorbedachte rade De verdediging heeft aangevoerd dat er geen sprake is geweest van voorbedachte rade. Hiertoe is kort gezegd aangevoerd dat verdachte in grote paniek en in een heel kort tijdsbestek heeft gehandeld, zonder een moment van kalm beraad en rustig overleg. De rechtbank verwerpt dit verweer. Op grond van het onderzoek ter terechtzitting en het dossier staat het volgende vast. Volgens verklaringen van verdachte en zijn medeverdachte hebben zij na de geboorte van de baby op verschillende manieren getracht het kind van het leven te beroven. Na elke handeling constateerden zij dat het kind nog niet dood was. Daarbij hebben zij tussen en tijdens de verschillende handelingen meermalen met elkaar overlegd over wat te doen. Verdachte en zijn medeverdachte zijn vastberaden en doeltreffend doorgegaan op de na de geboorte eenmaal ingeslagen weg van het doden van het kind. Gelet op het vorenstaande is sprake van voorbedachte rade in de zin artikel 289 Sr, waarbij anders dan bij artikel 291 Sr niet vereist is dat het besluit het kind te doden vóór de aanstaande bevalling moet zijn genomen. Dat er bij verdachte (en zijn medeverdachte) ook sprake was van paniek staat aan dit oordeel niet in de weg. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte. Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar. De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden. Strafmotivering. Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden, waaronder het is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte en zijn vriendin hebben hun pasgeboren kind, op gruwelijke wijze, na dat op verschillende manieren geprobeerd te hebben, van het leven beroofd. Vervolgens hebben zij het lijkje verpakt en in een gracht gegooid. Verdachte heeft hiermee een zeer ernstig strafbaar feit gepleegd, hetgeen de rechtbank hem zwaar aanrekent. Het beëindigen van een mensenleven is onomkeerbaar. Daarbij komt dat het hier een mensenleven in de meest kwetsbare vorm betrof; een pasgeboren baby, die voor zijn overleven volledig afhankelijk is van anderen, in het bijzonder van de ouders. De rechtbank houdt rekening met de aanzienlijke rol van verdachte in het geheel. Zo heeft verdachte, toen zijn vriendin aan het bevallen was, geen hulp voor haar gehaald. Daarmee heeft hij ervoor gekozen het moment dat er nog een alternatieve handelwijze was onbenut voorbij te laten gaan. Na de bevalling heeft hij haar bewust meegeholpen met het doden van het kind. Verdachte is daarbij doeltreffend en doortastend opgetreden door te beslissen dat het kind dood moest en door het mes aan te reiken. Het spreekt voor zich dat een misdrijf als het onderhavige een enorme schok teweeg heeft gebracht, niet alleen voor familieleden en degene die het lijk vond, maar ook in ruime zin in de samenleving. De rechtbank is op grond van dit alles van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van aanzienlijke duur op zijn plaats is. De rechtbank houdt bij het bepalen van de van de op te leggen straf echter ook rekening met het navolgende. De rechtbank heeft kennis genomen van het rapport van het Pieter Baan Centrum, psychiatrische observatiekliniek, d.d. 12 juli 2004 opgemaakt en ondertekend door F.A.M.M. Koenraadt, psycholoog, P.K.J. Ronhaar, psychiater, en S. Went, arts-assistent psychiatrie. Zij achten verdachte ten tijde van het plegen van het hem tenlastegelegde feit enigszins verminderd toerekeningsvatbaar. De rechtbank neemt deze conclusie van de deskundigen over en maakt deze tot de hare. De deskundigen geven aan dat verdachte een gebrekkige persoonlijkheidsontwikkeling kent. Daarnaast is hij afhankelijk van middelen (cocaïne en cannabis). In het tenlastegelegde werkt verdachtes stoornis in geringe mate door. Gelet daarop vermelden de deskundigen geen uitspraak te kunnen doen over het herhalingsrisico op basis van zijn stoornis. Om deze reden zijn er geen termen voor het geven van een behandeladvies, aldus de rapportage. De rechtbank is - gelet op al het hiervoor overwogene - van oordeel dat een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden is. Inbeslaggenomen voorwerpen. De rechtbank heeft geen beslaglijst in het dossier aangetroffen over een onder verdachte in beslaggenomen mes waarvan de officier van justitie de verbeurdverklaring vordert. De rechtbank zal derhalve geen beslissing daarover kunnen nemen. De toepasselijke wetsartikelen. De op te leggen straf is gegrond op de artikelen: - 47 en 289 van het Wetboek van Strafrecht. Beslissing. De rechtbank, verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij dagvaarding primair telastgelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt: medeplegen van moord; verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar; veroordeelt de verdachte tot: een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaar; bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht; in verzekering gesteld op : 18 november 2003, in voorlopige hechtenis gesteld op : 21 november 2003, verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij. Dit vonnis is gewezen door mrs Donker, voorzitter, Van der Veen en Glass, rechters, in tegenwoordigheid van mr Jansen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 november 2004. -