Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AR6518

Datum uitspraak2004-11-26
Datum gepubliceerd2004-11-26
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers09/757668-03
Statusgepubliceerd


Indicatie

De rechtbank is van oordeel dat verdachte bij de levensberoving van haar kind heeft gehandeld onder de werking van vrees voor de ontdekking van haar bevalling. Daarom dient de logische specialis van artikel 290 Sr te worden toegepast. Verdachte en haar vriend hebben hun pasgeboren kind op gruwelijke wijze van het leven beroofd. Vervolgens hebben zij het lijkje verpakt en in een gracht gegooid. De rechtbank is van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van aanzienlijke duur op zijn plaats is. De deskundigen adviseren een TBS met voorwaarden. De rechtbank legt een gevangenisstraf van drie jaar op, in combinatie met de maatregel van terbeschikkingstelling en stelt voor de duur van de terbeschikkingstelling een aantal voorwaarden betreffende het gedrag van de veroordeelde.


Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE SECTOR STRAFRECHT MEERVOUDIGE KAMER (VERKORT VONNIS) parketnummer 09/757668-03 rolnummer 0003 's-Gravenhage, 26 november 2004 De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte: [verdachte], geboren [adres] op [geboortedatum], wonende [adres] thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Utrecht, P.I.V. HvB Nieuwersluis. De terechtzitting. Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 12 november 2004. De verdachte, bijgestaan door haar raadsman mr Swier, is verschenen en gehoord. De officier van justitie mr Kole heeft gevorderd dat verdachte terzake van het haar bij dagvaarding primair eerste alternatief telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, alsmede tot een TBS met voorwaarden. De telastlegging. Aan verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A. Vrijspraak. De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte bij dagvaarding onder primair eerste en tweede alternatief alsmede het bij dagvaarding onder subsidiair eerste alternatief is telastgelegd, zodat zij daarvan dient te worden vrijgesproken. Met betrekking tot de vrijspraak van het bij dagvaarding onder primair tweede alternatief tenlastgelegde, te weten kindermoord (artikel 291 van het Wetboek van Strafrecht), overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van het bepaalde in artikel 291 van het Wetboek van Strafrecht moet de levensberoving hebben plaatsgevonden ter uitvoering van een aan de bevalling vooraf genomen besluit. De rechtbank is van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting en uit het dossier onvoldoende duidelijk is geworden, dat het plan om het kind te doden reeds voor de bevalling bestond, zodat verdachte van kindermoord moet worden vrijgesproken. De bewijsmiddelen. P.M. De bewezenverklaring. Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte het op de dagvaarding onder subsidiair tweede alternatief telastgelegde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B. Bewijsoverweging. De rechtbank is van oordeel dat verdachte bij de levensberoving van haar kind heeft gehandeld onder de werking van vrees voor de ontdekking van haar bevalling. Mitsdien dient de logische specialis van artikel 290 Sr te worden toegepast. De rechtbank baseert dit oordeel op het volgende. Uit het onderzoek ter terechtzitting en het dossier is komen vast te staan dat verdachte en haar medeverdachte, naar beiden hebben verklaard, de zwangerschap verborgen hebben willen houden voor de ouders en familie van de medeverdachte. Welke de beweegredenen hiertoe waren is naar het oordeel van de rechtbank gezien het bepaalde in artikel 290 Sr niet relevant. Voorts staat op grond van de verklaringen van verdachte en haar zus [naam zus] vast dat verdachte haar groeiende buik verborg onder kleding. Ook staat vast op grond van de verklaringen van verdachte en haar medeverdachte, alsmede die van de moeder van verdachte en de zus van de medeverdachte, dat verdachte tegenover de familie van de medeverdachte steeds heeft ontkend zwanger te zijn. De ouders en zus van de medeverdachte hebben voorts bij de politie verklaard niet te hebben geweten dat verdachte zwanger was. In het licht van het bovenstaande acht de rechtbank aannemelijk dat verdachte, die zich op het moment dat de bevalling inzette in het huis van de aanwezige familie van de medeverdachte bevond, (mede) heeft gehandeld uit angst dat men daar alsnog de bevalling zou ontdekken, zoals verdachte en haar medeverdachte ook hebben verklaard. Dat daarnaast mogelijk nog andere beweegredenen hebben gespeeld kan naar het oordeel van de rechtbank de logische specialiteit niet buiten werking stellen. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte. Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar. De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden. Strafmotivering. Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden, waaronder het is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte en haar vriend hebben hun pasgeboren kind, op gruwelijke wijze, na dat op verschillende manieren geprobeerd te hebben, van het leven beroofd. Vervolgens hebben zij het lijkje verpakt en in een gracht gegooid. Verdachte heeft hiermee een zeer ernstig strafbaar feit gepleegd, hetgeen de rechtbank haar zwaar aanrekent. Het beëindigen van een mensenleven is onomkeerbaar. Daarbij komt dat het hier een mensenleven in de meest kwetsbare vorm betrof; een pasgeboren baby, die voor zijn overleven volledig afhankelijk is van anderen, in het bijzonder van de ouders. Zij heeft ervoor gekozen, ook al was dat onder druk van haar medeverdachte, het moment dat er nog een alternatieve handelwijze mogelijk was, onbenut voorbij te laten gaan en heeft welbewust tezamen met haar medeverdachte het kind gedood. Het spreekt voor zich dat een misdrijf als het onderhavige een enorme schok teweeg heeft gebracht, niet alleen voor familieleden en degene die het lijk vond, maar ook in ruime zin in de samenleving. De rechtbank is op grond van dit alles van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van aanzienlijke duur op zijn plaats is. De rechtbank houdt voorts bij de op te leggen straf rekening met het navolgende. De rechtbank heeft kennis genomen van het rapport van het Pieter Baan Centrum, psychiatrische observatiekliniek, d.d. 12 juli 2004 opgemaakt en ondertekend door F.A.M.M. Koenraadt, psycholoog, P.K.J. Ronhaar, psychiater, en S. Went, arts-assistent psychiatrie. Zij achten verdachte ten tijde van het plegen van het haar tenlastegelegde feit in verminderde mate toerekeningsvatbaar. De deskundigen geven aan dat verdachte een borderline persoonlijkheidsstoornis heeft en dat bij haar sprake is van ernstig misbruik van meerdere middelen. Bij het tenlastegelegde is een aanzienlijke invloed van verdachtes persoonlijkheidsstoornis in combinatie met haar belangrijkste copingstrategie van vermijding aanwijsbaar. De rechtbank heeft uit het rapport begrepen dat een strategie van vermijding een belangrijke rol heeft gespeeld bij het steeds maar uitstellen, vanaf het moment dat verdachte wist dat zij zwanger was, van de beslissing wat met het kind moest gebeuren en van het treffen van maatregelen voor de geboorte. De deskundigen achten de kans op herhaling op een levensdelict ten aanzien van een eventuele toekomstig kind niet heel groot, maar zeker niet uitgesloten. Door verdachtes borderline persoonlijkheidstoornis loopt echter een toekomstig kind, in het algemeen, in de babytijd, maar ook daarna als jong kind gevaar. Zij achten de kans dat verdachte zich (ernstig) agressief gedraagt ten opzichte van een kind reëel aanwezig. De deskundigen adviseren aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling op te leggen. Zij achten een TBS met voorwoorden toereikend om het recidivegevaar te bestrijden, meer bijzonder een psychotherapeutische behandeling in een gesloten setting, waarbij de behandeling gericht zou moeten zijn op het ontwikkelen van andere copingstijlen, de impulscontrole en op preventie van terugval in middelengebruik. Het recidivegevaar is niet acuut en gerelateerd aan (zwangerschap en) moederschap in de toekomst. De deskundigen adviseren een TBS met voorwaarden, namelijk een opname in de Forensisch Psychiatrische Kliniek (FPK) in Assen of het Centrum Intensieve Behandeling van Parnassia in Den Haag. Verdachte heeft verklaard bereid te zijn tot naleving van deze voorwaarde. De rechtbank neemt de conclusie van de deskundigen met betrekking tot de mate waarin het feit aan verdachte kan worden toegerekend en het advies van de deskundigen over en maakt deze tot de hare. Tevens heeft de rechtbank kennis genomen van het maatregelrapport van de Reclassering Nederland, d.d. 12 november 2004 opgemaakt en ondertekend door A.D. Botto, unitmanager, en C. van den Berg, reclasseringswerker S.P.W. Zij achten een TBS maatregel uitvoerbaar, wanneer verdachte zich houdt aan de volgende voorwaarden: 1) Verdachte dient te verblijven op de gesloten afdeling van het Centrum Intensieve Behandeling te Den Haag. Zonder toestemming van het Centrum Intensieve Behandeling en de reclassering mag zij niet elders verblijven; 2) Verdachte dient zich te houden aan het behandelplan, welke nog nader in te vullen is door het Centrum Intensieve Behandeling; 3) De afdelings- en huisregels van het Centrum Intensieve Behandeling dienen door verdachte nageleefd te worden. Haar vrijheden binnen en buiten het terrein van het Centrum Intensieve Behandeling worden telkens getoetst op haalbaarheid en zijn afhankelijk van haar psychische gesteldheid, te beoordelen door het behandelteam van het Centrum Intensieve Behandeling; 4) Verdachte onthoudt zich van alcohol en drugs. Indien geïndiceerd zal zij haar medewerking verlenen aan urinecontroles; 5) Verdachte mag zich niet schuldig maken aan strafbare feiten. De rechtbank is - gelet op al het hiervoor overwogene - van oordeel dat een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden is. Weliswaar zal de rechtbank vrijspreken van het bij dagvaarding primair eerste alternatief telastgelegde, waarop de officier van justitie haar eis heeft gebaseerd, maar naar het oordeel van de rechtbank kan, op grond van de hiervoor overwogen ernst van het wel bewezen verklaarde feit niet met een straf van kortere duur worden volstaan. De rechtbank zal deze straf opleggen in combinatie met de maatregel van terbeschikkingstelling en daaraan na te noemen voorwaarden verbinden. De veiligheid van anderen alsmede de algemene veiligheid van personen eisen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling. Bovendien betreft het feit een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. De toepasselijke wetsartikelen. De op te leggen straf en maatregel is gegrond op de artikelen: - 37a, 38, 38a, 47 en 290 van het Wetboek van Strafrecht. Beslissing. De rechtbank, verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding onder primair eerste en tweede alternatief alsmede subsidiair eerste alternatief telastgelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij; verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij dagvaarding onder subsidiair tweede alternatief telastgelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt: medeplegen van kinderdoodslag; verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar; veroordeelt de verdachte tot: een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar; bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het haar opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht; in verzekering gesteld op : 18 november 2003, in voorlopige hechtenis gesteld op : 21 november 2003, gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en stelt voor de duur van de terbeschikkingstelling de volgende voorwaarden betreffende het gedrag van de veroordeelde: - veroordeelde dient te verblijven op de gesloten afdeling van het Centrum Intensieve Behandeling te Den Haag. Zonder toestemming van het Centrum Intensieve Behandeling en de reclassering mag zij niet elders verblijven; - veroordeelde dient zich te houden aan het behandelplan, welke nog nader in te vullen is door het Centrum Intensieve Behandeling; - de afdelings- en huisregels van het Centrum Intensieve Behandeling dienen door veroordeelde nageleefd te worden. Haar vrijheden binnen en buiten het terrein van het Centrum Intensieve Behandeling worden telkens getoetst op haalbaarheid en zijn afhankelijk van haar psychische gesteldheid, te beoordelen door het behandelteam van het Centrum Intensieve Behandeling; - veroordeelde onthoudt zich van alcohol en drugs. Indien geïndiceerd zal zij haar medewerking verlenen aan urinecontroles; - veroordeelde mag zich niet schuldig maken aan strafbare feiten; - veroordeelde zal zich overigens gedragen naar de aanwijzingen van de reclassering. verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij. Dit vonnis is gewezen door mrs Donker, voorzitter, Van der Veen en Glass, rechters, in tegenwoordigheid van mr Jansen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 november 2004.