Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AR6608

Datum uitspraak2004-11-29
Datum gepubliceerd2004-11-29
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers16/205872-04
Statusgepubliceerd


Indicatie

Is op de verkoop van bier vanuit de kiosk (op het station) de uitzonderingsbepaling van artikel 18, lid 2 onder a of b van de Drank- en Horecawet van toepassing? Ontslag van rechtsvervolging, omdat uitzonderingsbepaling. Voorts veroordeling, maar schuldig zonder oplegging van straf. Met de opkomst van kleine, zoveel mogelijk open en op de gehaaste treinreiziger gerichte levensmiddelenwinkels en zeer open snackbars en dergelijke in de stationshallen, waar naar het zich laat aanzien wel bier mag worden verkocht, de ernst van de overtreding in het onderhavige geval niet van dien aard is dat daarvoor een straf moet worden opgelegd. Daarbij gaat de rechtbank er voorts vanuit dat, hoewel de verkoop van zwak-alcoholhoudende drank vanuit de kiosken van verdachte al tientallen jaren verboden was, daar pas in de loop van 2002 voor het eerst tegen is opgetreden.


Uitspraak

RECHTBANK TE UTRECHT Parketnummers: 16/205872-04; 16/205938-03 (ttz.gev) Datum uitspraak: 29 november 2004 Tegenspraak Raadsman: mr. G.C.W. van der Feltz G/T: Ja VERKORT VONNIS van de rechtbank te Utrecht, meervoudige economische kamer voor strafzaken, in de zaken tegen: [verdachte] gevestigd te Utrecht, Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 november 2004. De economische politierechter heeft ter terechtzitting van 22 oktober 2004 de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd en verwezen naar de meervoudige economische kamer. De tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaardingen is omschreven. Op vordering van de officier van justitie is wijziging van het onder parketnummer 16/205872-04 onder 2 ten laste gelegde feit ter terechtzitting van 15 november 2004 toegestaan. Van de dagvaardingen en van de vordering tot wijziging van de tenlastelegging zijn kopieën als bijlagen I, IA en II aan dit vonnis gehecht. De inhoud van deze bijlagen geldt als hier ingevoegd. Vrijspraak Niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan verdachte onder parketnummer 16/205872-04 onder 1 primair en 2 primair en onder parketnummer 16/205938-03 onder 3 primair is ten laste gelegd. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken. Ten aanzien van het onder parketnummer 16/205872-04 onder 1 primair ten laste gelegde wordt daartoe overwogen dat niet is komen vast te staan dat verdachte daar toen bier en/of wijn heeft verstrekt. Ten aanzien van het onder parketnummer 16/205872-04 onder 2 primair ten laste gelegde geldt eveneens dat niet is komen vast te staan dat verdachte daar toen bier en/of breezer heeft verstrekt. Ten aanzien van het onder parketnummer 16/205938-03 onder 3 primair tenlastegelegde overweegt de rechtbank dat niet is komen vast te staan dat verdachte vanuit een buiten de in de verleende horecavergunning bedoelde lokaliteit bier heeft verkocht nu blijkens het door verbalisant J.P. de Haan op ambtseed opgemaakte proces-verbaal d.d. 15 maart 2004 de plaats waar de mobiele biertapinstallatie stond opgesteld behoort tot de lokaliteit die op de Drank- en Horecawetvergunning staat vermeld. De bewezenverklaring Verdachte is onder parketnummer 16/205938-03 onder 1 verweten dat zij - kort gezegd vanuit een kiosk - zwak-alcoholhoudende drank heeft verstrekt voor gebruik elders dan ter plaatse. Artikel 18, lid 1, van de Drank- en Horecawet verbiedt het anders dan in de uitoefening van het slijtersbedrijf verstrekken van zwak-alcoholhoudende drank voor gebruik elders dan ter plaatse aan particulieren. In het tweede lid is bepaald dat dit verbod niet geldt ten aanzien van het verstrekken in bepaalde winkels en in voor het publiek toegankelijke besloten ruimtes waarin hoofdzakelijk gerede eetwaren voor gebruik ter plaatse en elders dan ter plaatse plegen te worden verkocht, niet zijnde horecalokaliteiten. Verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat op de verkoop van bier vanuit de kiosk de uitzonderingsbepaling van artikel 18, lid 2 onder a of b van de Drank- en Horecawet van toepassing is omdat de kiosk een winkel is in de zin van voornoemd artikel en het verstrekken vanuit een dergelijke winkel via een schuifraam evenmin verboden is. Bij de beoordeling van deze zaak moet allereerst de vraag worden beantwoord of in het onderhavige geval sprake is van een winkel in de zin van bovengenoemde uitzonderingsbepaling. De Drank- en Horecawet geeft geen definitie van het begrip "winkel". De rechtbank sluit voor de beoordeling van deze zaak aan bij de definitie zoals die is opgenomen in artikel 1 van de Winkeltijdenwet, te weten: "een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte, waarin goederen aan particulieren plegen te worden verkocht". De rechtbank is van oordeel dat de onderhavige kiosk niet als zodanig kan worden aangemerkt omdat die kiosk niet voor het publiek toegankelijk is. Het gaat hier veeleer om een verkooppunt, waar door een loket goederen aan particulieren worden verkocht. Dat een kiosk deel uitmaakt van een grotere ruimte zoals een station doet daaraan niet af. Waar verdachte vanuit haar kiosk in het station te Haarlem bier heeft verstrekt aan een particulier op 8 oktober 2002, heeft zij gehandeld in strijd met het algemene verbod zoals dat is opgenomen in artikel 18 lid 1 van de Drank- en Horecawet. Ten aanzien van het onder parketnummer 205872-04 onder 2 subsidiair tenlastegelegde acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 17 maart 2004 in een kiosk op het station te 's-Gravenhage zwak-alcohohoudende drank aanwezig heeft gehad. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de kiosk geopend was en dat daar bier en 'breezer' te koop werden aangeboden, terwijl geen van de in artikel 25 van de Drank- en Horecawet genoemde uitzonderingssituaties zich voordeed. Ten aanzien van het onder parketnummer 205872-04 onder 1 subsidiair tenlastegelegde overweegt de rechtbank dat de bedrijfsruimte "[...]" op het station te 's-Gravenhage - hoewel die bedrijfsruimte niet door een vaste scheidingswand en/of een deur is afgesloten - een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte is waarin hoofdzakelijk gerede eetwaren voor gebruik ter plaatse en elders dan ter plaatse plegen te worden verkocht, niet zijnde een horecalokaliteit. Derhalve is sprake van de uitzonderingssituatie genoemd in artikel 18, tweede lid, onder c van de Drank- en Horecawet en is het in die ruimte verstrekken van zwak-alcoholhoudende drank voor gebruik elders dan ter plaatse niet verboden. Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde is de rechtbank dan ook van oordeel dat sprake is van de in artikel 25 lid 1, onder a genoemde uitzondering op het in het eerste lid eveneens onder a gestelde verbod om anders dan in de rechtmatige uitoefening van het slijtersbedrijf of het horecabedrijf een ruimte voor het publiek geopend te houden en in die ruimte alcoholhoudende drank aanwezig te hebben, nu het erop gehouden moet worden dat de zwak-alcoholhoudende drank in voorraad werd gehouden ten dienste van het rechtmatig bedrijfsmatig verstrekken aan particulieren voor gebruik elders dan ter plaatse. De rechtbank acht voorts wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder parketnummer 16/205938-03 onder 2 en 3 subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan. De bewezenverklaring is uitgewerkt in bijlage III en IIIA van dit vonnis. De inhoud van deze bijlage geldt als hier ingevoegd. Voor zover in het bewezenverklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in haar verdediging geschaad. Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De strafbaarheid van de feiten Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder parketnummer 16/205938-03 onder 1, 2 en 3 subsidiair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is. Het onder parketnummer 16/205872-04 onder 1 subsidiair bewezenverklaarde is gelet op voornoemde uitzonderingsbepaling, niet strafbaar. Verdachte zal dan ook terzake van dit feit worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op. Ten aanzien van het onder parketnummer 16/205872-04 onder 2 subsidiair bewezenverklaarde: Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 25, eerste lid van de Drank- en Horecawet; Ten aanzien van het onder parketnummer 16/205938-03 onder 1 bewezenverklaarde: Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 18, eerste lid van de Drank- en Horecawet; Ten aanzien van het onder parketnummer 16/205938-03 onder 2 bewezenverklaarde: Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 20, eerste lid van de Drank- en Horecawet; Ten aanzien van het onder parketnummer 16/205938-03 onder 3 subsidiair bewezenverklaarde: Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 13, eerste lid van de Drank- en Horecawet. De strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar. Motivering van de op te leggen sancties Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte. Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. - Verdachte heeft tijdens de zogenoemde Koninginnenacht bier verstrekt aan jongens van wie niet op het eerste gezicht duidelijk was dat zij 16 jaar of ouder waren en daarmee gehandeld in strijd met de eisen die aan horeca-exploitanten gesteld worden. Daarbij is niet tegengegaan dat klanten van de biertap-installatie het bier niet ter plaatse opdronken. - Verdachte heeft bier verkocht vanuit een kiosk, hetgeen vanuit het oogpunt van sociale hygiëne verboden is. De rechtbank merkt echter op dat met de opkomst van kleine, zoveel mogelijk open en op de gehaaste treinreiziger gerichte levensmiddelenwinkels en zeer open snackbars en dergelijke in de stationshallen, waar naar het zich laat aanzien wel bier mag worden verkocht, de ernst van de overtreding in het onderhavige geval niet van dien aard is dat daarvoor een straf moet worden opgelegd. Daarbij gaat de rechtbank er voorts vanuit dat, hoewel de verkoop van zwak-alcoholhoudende drank vanuit de kiosken van verdachte al tientallen jaren verboden was, daar pas in de loop van 2002 voor het eerst tegen is opgetreden. Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op: - de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 22 september 2004, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld ter zake van soortgelijke strafbare feiten. De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van de onder parketnummer 16/205872-04 onder 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot telkens een geldboete van € 300,00 en ter zake van de onder parketnummer 16/205938-04 onder 1, 2 en 3 primair ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot telkens een geldboete van € 500,00. De rechtbank acht, alles afwegende, een geldboete van na te melden hoogte passend en geboden. De toepasselijke wettelijke voorschriften De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9a en 57 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 1, onder 4 alsmede 6, lid 1 en onder 4 van de Wet Economische Delicten. DE BESLISSING: De rechtbank beslist als volgt: Verklaart niet bewezen dat de verdachte de onder parketnummer 16/205872-04 onder 1 primair en 2 primair en onder parketnummer 16/205938-03 onder 3 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart bewezen dat de verdachte de onder parketnummer 16/205872-04 onder 1 subsidiair en 2 subsidiair en onder parketnummer 16/205938 onder 1, 2 en 3 subsidiair ten laste gelegde feiten, zoals vermeld in bijlage III en IIIA van dit vonnis, heeft begaan. Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is met uitzondering van het onder parketnummer 16/205872-04 onder 1 subsidiair bewezenverklaarde. Verklaart dat de bewezenverklaarde feiten de hierboven vermelde strafbare feiten opleveren en verklaart de verdachte daarvoor strafbaar. Ontslaat de verdachte van alle rechtsvervolging ten aanzien van het onder parketnummer 16/205872-04 onder 1 subsidiair bewezenverklaarde. Ten aanzien van het onder parketnummer 16/205938-03 onder 1 en onder parketnummer 16/205872-04 onder 2 subsidiair bewezenverklaarde: Bepaalt dat geen straf of maatregel wordt opgelegd. Ten aanzien van het onder parketnummer 16/205938-03 onder 2 en 3 subsidiair bewezenverklaarde: Veroordeelt de verdachte telkens (tweemaal) tot betaling van een GELDBOETE van € 500,00 (vijfhonderd euro). Dit vonnis is gewezen door mrs P. Dondorp, voorzitter, R.H.M. Jansen en I.J.B. Corbey, rechters, bijgestaan door mr. J.A. van Wageningen als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 november 2004.