Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AR6684

Datum uitspraak2004-11-23
Datum gepubliceerd2004-11-30
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers04-476
Statusgepubliceerd


Indicatie

Artikel 352 van de gemeentelijke bouwverordening van Zandvoort, welk artikel nog altijd van kracht is, is in dit geval terecht toegepast naar aanleiding van een verzoek om een bijgebouw als zomerhuis te mogen gebruiken. De gemeentelijke Verordening Zomerhuizen uit 1959 bevat regels ten aanzien van hetzelfde onderwerp en is in zoverre ingehaald door het op de modelbouwverordening 1965 gebaseerde artikel 352. De Verordening Zomerhuizen is in de zin als hier aan de orde niet meer van toepassing.


Uitspraak

reg. nr: Awb 04 - 476 uitspraakdatum: 25 november 2004 RECHTBANK HAARLEM, sector bestuursrecht enkelvoudige kamer U I T S P R A A K in de zaak van: [eiser], wonende te [woonplaats], eiser, -- tegen -- het college van burgemeester en wethouders van Zandvoort, verweerder. 1. Ontstaan en loop van het geding Bij besluit van 28 augustus 2003 heeft verweerder besloten eiser geen vrijstelling te verlenen op grond van artikel 19, derde lid, Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) van de voorschriften van het bestemmingsplan voor het gebruik van de garage op het perceel [adres] als zomerhuis. Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 9 oktober 2003 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 9 februari 2004 heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 28 augustus 2003 herroepen, een nieuw besluit genomen dat strekt tot weigering van vrijstelling op grond van artikel 352 Bouwverordening van de gemeente Zandvoort (hierna: bouwverordening) en het gebruik van de garage als zomerhuis geweigerd. Daarbij heeft verweerder verwezen naar het advies van 11 december 2003, van de commissie van advies voor de bezwaarschriften. Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 19 maart 2004, aangevuld bij brief van 21 april 2004, beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend. Het beroep is behandeld ter zitting van 22 oktober 2004, alwaar eiser in persoon is verschenen en namens verweerder de heer T. van der Kleij, werkzaam bij de gemeente Zandvoort, is verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Bij brief van 27 juli 2003 heeft eiser een aanvraag ingediend om het in aanbouw zijnde bijgebouw op het achtererf bij zijn woning aan de [adres] te mogen gebruiken als zomerhuis. 2.2. Bij besluit van 28 augustus 2003 heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen nu eisers verzoek in strijd is met het geldende bestemmingsplan en tevens met het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan "Kostverlorenstraat e.o.". Verweerder heeft geweigerd vrijstelling ex artikel 19, derde lid, WRO te verlenen van het bestemmingsplan alsmede toestemming geweigerd de garage als zomerhuis te gebruiken. 2.3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder aangegeven dat niet artikel 19, derde lid, WRO als grondslag voor het verlenen van vrijstelling van het bestemmingsplan kan worden gehanteerd, maar dat artikel 352 bouwverordening in dit geval van toepassing is. Verweerder heeft vervolgens geweigerd vrijstelling van het bepaalde in artikel 352 bouwverordening te verlenen nu het gebruik van een bijgebouw als recreatiewoning in strijd is met het ontwerpbestemmingsplan "Kostverlorenstraat e.o.". 2.4 Eiser stelt zich in beroep op het standpunt dat zijn aanvraag niet in strijd is het vigerende bestemmingsplan, zodat artikel 352 bouwverordening niet van toepassing is. Zijn aanvraag heeft immers betrekking op het gebruik van een bijgebouw als zomerhuis bij een bestaande woning, terwijl het bestemmingsplan geen gebruiksvoorschriften kent voor bijgebouwen bij woonhuizen. Eiser wijst voorts op de "Verordening Zomerhuizen" welke in 1959 door de gemeenteraad is vastgesteld en stelt zich op het standpunt dat deze verordening als aanvulling op het 'Uitbreidingsplan in onderdelen' moet worden gezien en hiermee verweven is. De bouwverordening kan naar zijn mening de werking van het eerder genomen raadsbesluit ten aanzien van zomerhuizen niet teniet doen. Op basis van deze verordening zijn vele zomerhuizen in Zandvoort vergund, waaronder dat van eisers buren. In het nieuwe bestemmingsplan is een verbod ten aanzien van zomerhuizen opgenomen, terwijl een dergelijk verbod niet gemotiveerd is. Eiser herhaalt zijn in bezwaar gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel nu het bestreden besluit geen onderbouwing bevat voor verweerders stelling dat er sprake is van een ander feitencomplex en dat de zaken in juridisch opzicht verschillen doordat een ander bestemmingsplan van toepassing zou zijn of zou zijn geweest. 2.5 De rechtbank overweegt het volgende. 2.6 In artikel 352, eerste lid, bouwverordening is bepaald dat zolang bij een bestemmingsplan, tot stand gekomen als uitbreidingsplan, of als voorschriften ex artikel 43 van de Woningwet 1901, hetzij vóór, hetzij na de inwerkingtreding van de WRO geen voorschriften zijn gegeven omtrent het gebruik van de in die plannen of voorschriften begrepen bouwwerken, open erven of terreinen en geen aanpassing aan de WRO heeft plaatsgevonden, het verboden is die bouwwerken, open erven of terreinen te gebruiken, in gebruik te geven of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de uit dat plan of die voorschriften voortvloeiende bestemming, nadat de bij het bestemmingsplan aangegeven bestemming is verwezenlijkt. In het vierde lid van dit artikel is bepaald dat vrijstelling kan worden verleend van het bepaalde in het eerste en tweede lid. 2.7 De gronden aan de [adres] ter plaatse van het bijgebouw waarop eisers verzoek betrekking heeft, zijn ingevolge het bestemmingsplan "Uitbreidingsplan in onderdelen" bestemd voor 'tuinen en erven'. 2.8 Nu de ter plaatse geldende bestemming "tuinen en erven" is verwezenlijkt en in het "Uitbreidingsplan in onderdelen" geen voorschriften voor het gebruik zijn opgenomen, geldt ten aanzien hiervan de aanvullende werking van artikel 352, eerste lid, bouwverordening. Op 27 april 1993 heeft de gemeenteraad de bouwverordening, zoals deze thans luidt, vastgesteld, met uitzondering van artikel 352, welk artikel zoals dat voordien gold, ongewijzigd is blijven voortbestaan. Er is dan ook geen sprake van een situatie waarin dit artikel in algemene zin als niet meer geldend dient te worden aangemerkt. (vgl. Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 1 november 1999, www.rechtspraak.nl LJN AP 5792) Bij het bestreden besluit heeft verweerder vrijstelling geweigerd op grond van artikel 352, vierde lid, bouwverordening voor het gebruik van een bijgebouw als zomerhuis. 2.9 Met betrekking tot eisers stelling dat niet de bouwverordening, maar de Verordening Zomerhuizen de aanvullende voorschriften bij het 'Uitbreidingsplan in onderdelen' bevat met betrekking tot het gebruik van zomerhuizen, overweegt de rechtbank als volgt. De Verordening Zomerhuizen is op 21 juli 1959 door de raad van de gemeente Zandvoort vastgesteld en bevat regels gericht op het bouwen, bewonen en het inrichten van zomerhuizen in de gemeente Zandvoort. Deze verordening is gelet op de aanhef gebaseerd op de destijds geldende Woningwet 1901. Artikel 352 bouwverordening is opgenomen in de model-bouwverordening 1965 van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), welk model door de raad van Zandvoort is overgenomen. Zoals hierboven reeds is aangegeven is artikel 352 bouwverordening in de gemeente Zandvoort nog altijd van kracht. De bouwverordening is zowel als op de gemeentewet (oud) gebaseerd op de Woningwet. Nu beide verordeningen bepalingen bevatten ten aanzien van hetzelfde onderwerp, namelijk het gebruik van gronden overeenkomstig de bestemming aangewezen in het 'Uitbreidingsplan in onderdelen', is de rechtbank van oordeel dat de bouwverordening als regeling van recentere datum de Verordening Zomerhuizen in zoverre heeft ingehaald. Laatstgenoemde regeling is derhalve in de zin als hier aan de orde niet meer van toepassing. Het feit dat de Verordening Zomerhuizen een 'specialis' is ten opzichte van het algemeen werkende artikel 352 bouwverordening doet aan vorenstaand oordeel niet af. Verweerder was dan ook bevoegd zijn besluit te baseren op artikel 352 bouwverordening. 2.10 Bij het besluit omtrent de verlening danwel weigering van vrijstelling op grond van artikel 352, vierde lid, bouwverordening, beschikt verweerder over beleidsruimte en dienen de relevante belangen tegen elkaar te worden afgewogen. Gebleken is dat verweerder ter invulling van zijn beleidsruimte aansluiting zoekt bij het nieuwe bestemmingsplan "Kostverlorenstraat e.o.". Ter zitting is aangegeven dat dit plan op 2 december 2003 is vastgesteld door de raad van Zandvoort, op 29 juni 2004 is goedgekeurd door het college van Gedeputeerde Staten van de provincie en op 30 augustus 2004 in werking is getreden. Ingevolge artikel 20, eerste lid, planvoorschriften bij het bestemmingsplan "Kostverlorenstraat e.o." is het verboden gronden en bouwwerken te gebruiken, in strijd met de bestemming of in strijd met een gebruik waarvoor ingevolge de bepalingen van dit plan vrijstelling is verleend. In het vierde lid van artikel is bepaald dat als een verboden gebruik, als bedoeld in het eerste lid, voorts in ieder geval wordt beschouwd het gebruik van vrijstaande bijgebouwen als zelfstandige c.q. recreatieve woning. 2.11 Het is de rechtbank niet gebleken dat verweerder op bovenvermelde wijze in het kader van de onderhavige toepassing van artikel 352 bouwverordening kennelijk onredelijk beleid hanteert. Evenmin is er aanleiding voor het oordeel dat verweerder de grenzen van zijn bevoegdheid heeft overschreden of dat in dit geval anderszins sprake is van onrechtmatig te achten besluitvorming. 2.12 Vast staat dat het gebruik van het vrijstaande bijgebouw op eisers perceel als zomerhuis, in strijd is met het bestemmingsplan "Kostverlorenstraat e.o." welk plan ten tijde van het bestreden besluit reeds was vastgesteld door de raad van Zandvoort. Voorts is de rechtbank niet gebleken van zodanig bijzondere omstandigheden dat verweerder op grond daarvan ten gunste van eiser een uitzondering op het beleid had behoren te maken. Dergelijke omstandigheden zijn op zichzelf bezien niet gelegen in het feit dat er nog een bodemprocedure aanhangig is bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State met betrekking tot het besluit tot goedkeuring van het bestemmingsplan "Kostverlorenstraat e.o.". 2.13 Eisers beroep op het gelijkheidsbeginsel kan niet slagen. De rechtbank stelt vast dat in het bij het bestreden besluit behorende advies ten aanzien van de [adres] is overwogen dat "gebleken is dat, hetzij een ander feitencomplex bestond, hetzij een ander bestemmingsplan van toepassing is/was". Vervolgens is in het advies geconcludeerd dat geen sprake is van gelijke gevallen. De rechtbank heeft voorts geconstateerd dat verweerder tijdens de hoorzitting naar voren heeft gebracht dat de vergunning voor het vergroten van een zomerhuis in 1971 is verleend zonder vrijstelling, terwijl het bouwplan in strijd was met het bestemmingsplan. Verweerder heeft daarbij aangegeven dat er een fout is gemaakt waaraan eiser geen rechten kan ontlenen. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit in samenhang moet worden bezien met het advies en het verslag van de hoorzitting, zodat eiser kennis kon nemen van de argumenten die hebben geleid tot het verwerpen van zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel. Bovendien zijn het advies en het verslag van de hoorzitting aan eiser toegezonden, zodat niet kan worden geoordeeld dat hij in zijn belangen is geschaad door de in het bestreden besluit opgenomen algemeen geformuleerde en niet zeer toegespitste weerlegging van deze grond. De rechtbank volgt eiser voorts niet in zijn stelling dat de onderbouwing van de afwijzing van zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel volledig ontbreekt. Eiser heeft hetgeen verweerder tijdens de hoorzitting heeft aangevoerd niet weersproken. Van relevant gebleken strijd met het gelijkheidsbeginsel is dan ook niet gebleken. 2.14 Nu het bestreden besluit ook anderszins niet voor vernietiging in aanmerking komt, zal het beroep ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De rechtbank: verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door mr. F.F.W. Brouwer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.K.F. Kievit, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 25 november 2004 in tegenwoordigheid van de griffier. Afschrift verzonden op: RECHTSMIDDEL Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.