Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AR6884

Datum uitspraak2004-12-03
Datum gepubliceerd2004-12-03
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers13/009091-03
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verdachte heeft 2 vermogensbeheerders uitgelokt tot effectentransacties met voorwetenschap.


Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM Parketnummer: 13/009091-03 Datum uitspraak: 3 december 2004 op tegenspraak VERKORT VONNIS van de rechtbank Amsterdam, meervoudige economische kamer, in de strafzaak tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1958, ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres], en aldaar feitelijk verblijvende. De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 15, 16, 18 en 19 november 2004. 1. Telastelegging Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding zoals ter terechtzitting gewijzigd. Van de dagvaarding en de vordering wijziging telastelegging zijn kopieën als bijlagen 1 en 2 aan dit vonnis gehecht. De gewijzigde telastelegging geldt als hier ingevoegd. 2. Voorvragen Bevoegdheid tot kennisneming van het telastegelegde. De rechtbank heeft ambtshalve geconstateerd dat verdachte is opgeroepen om te verschijnen voor de meervoudige strafkamer. Daar het telastegelegde een economische delict betreft zijn bij uitsluiting economische kamers bevoegd tot kennisneming. Nadat de rechtbank zich ervan heeft vergewist dat alle rechters in de onderhavige samenstelling door het bestuur tot kennisneming van economische delicten zijn aangewezen, heeft de raadsman verklaard geen bezwaar te hebben tegen voortzetting van het onderzoek ter zitting in de onderhavige samenstelling van de rechtbank. Nu ook overigens niet is gebleken dat verdachte door deze misslag op enige wijze in zijn verdediging is geschaad, zal de rechtbank deze omissie herstellen en - in de hoedanigheid van meervoudige economische kamer - kennisnemen van het telastegelegde. De rechtbank is derhalve bevoegd tot kennisneming van het telastegelegde. 3. Waardering van het bewijs 3.1 Beroep op richtlijn Marktmisbruik. Door de raadsman is een beroep gedaan op Richtlijn nr. 2003/6 EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 28 februari 2003 (gepubliceerd 12 april 2003) betreffende handel met voorwetenschap en marktmanipulatie (PbEU L96). Primair, zo stelt de verdediging, komt de richtlijn directe werking toe, subsidiair moet artikel 46 Wet toezicht effectenverkeer 1995 richtlijnconform worden toegepast. Voorop gesteld moet worden dat een richtlijn als de onderhavige zich in eerste instantie richt tot de lidstaten. Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen kunnen particulieren, wanneer de bepalingen van een richtlijn naar hun inhoud onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig lijken te zijn en uitvoeringsmaatregelen niet tijdig zijn getroffen, zich op die bepalingen beroepen tegen elk nationaal voorschrift dat niet met de richtlijn in overeenstemming is. De implementatietermijn voor de onderhavige richtlijn, waarop nieuwe wetgeving moet worden gebaseerd, is inmiddels op 12 oktober 2004 verlopen. Nieuwe wetgeving is nog niet tot stand gekomen. Wel is op 11 oktober 2004 een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer ingediend hieromtrent (TK 2004-2005, 29 827). De rechtbank is echter van oordeel dat de bepalingen van de richtlijn thans niet voldoende nauwkeurig zijn om reeds toegepast te kunnen worden. De richtlijn zal door middel van de zogenaamde comitologieprocedure van de Europese Unie op een aantal punten door de Europese Commissie nader worden uitgewerkt in richtlijnen en verordeningen, hetgeen ook voor de Nederlandse regelgeving consequenties zal hebben. Een consultatie-wetsvoorstel, gepubliceerd op 8 augustus 2003, heeft veel doorwrochte reacties van de kant van de advocatuur, het Openbaar Ministerie en de wetenschap teweeggebracht. Ook is een nader rapport van de minister van financiën verschenen naar aanleiding van het advies van de Raad van State. Zoals hieruit blijkt is juist naar aanleiding van de implementatie van deze richtlijn een uitgebreide discussie op gang gekomen over interpretatie en reikwijdte van de normstelling. Het wetgevingsproces, waarin deze discussie zijn weerslag zal vinden, is thans volop gaande, en de definitieve uitkomst daarvan is ongewis en dient te worden afgewacht. De rechtbank loopt daarop niet vooruit. Gezien deze omstandigheden verwerpt de rechtbank het beroep op de rechtstreekse werking van de onderhavige richtlijn. Gelet op de onzekerheden die zich met betrekking tot de uiteindelijke interpretatie van de richtlijn voordoen is ook een richtlijnconforme uitleg van artikel 46 Wet toezicht effectenverkeer 1995 prematuur. 3.2 Ten aanzien van het primair telastegelegde. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen primair is telastegelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. Verdachte heeft alleen, noch tezamen en vereniging transacties bewerkstelligd. 3.3 Ten aanzien van het subsidiair telastegelegde. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [medeverdachte] in de periode van 19 juli 2001 tot en met 20 juli 2001 te Amsterdam, meermalen, tezamen en in vereniging met een ander, beschikkende over voorwetenschap als bedoeld in artikel 46, tweede lid van de Wet toezicht effectenverkeer 1995, in Nederland, transacties heeft bewerkstelligd in effecten, te weten telkens aandelen Landis Group N.V., telkens zijnde aandelen die waren genoteerd aan een op grond van artikel 22 van de Wet erkende en in Nederland gevestigde effectenbeurs, te weten Euronext Amsterdam N.V., immers hebben die [medeverdachte] en zijn mededader - op 19 juli 2001 een hoeveelheid van 220.987 aandelen (bestaande uit: 57.262 aandelen voor rekening van Orange Fund N.V. en 163.725 aandelen voor rekening van C.V. Sun Farmer Trust) Landis Group N.V. doen kopen, en - op 20 juli 2001 een hoeveelheid van 15.437 aandelen (voor rekening van Orange Fund N.V.) Landis Group N.V. doen kopen, terwijl die [medeverdachte] en zijn mededader telkens bekend waren met bijzonderheden omtrent Landis, te weten: - dat Landis Group N.V. tot overeenstemming is gekomen met een aantal binnenlandse institutionele beleggers tot het onderhands plaatsen van 4 miljoen aandelen en - dat voornoemde onderhandse plaatsing zal plaatsvinden tegen een koers van 6 EURO per aandeel, en die bijzonderheden telkens nog niet openbaar waren en openbaarmaking van die bijzonderheden, tezamen en in samenhang gezien, telkens naar redelijkerwijs te verwachten viel invloed zou kunnen hebben op de koers van de effecten in het fonds Landis Group N.V., ongeacht de richting van de koers, welke feiten hij, verdachte, op 19 juli 2001 in Nederland opzettelijk heeft uitgelokt door het verschaffen van inlichtingen, te weten door [medeverdachte] en [betrokkene] te informeren omtrent het doorgaan van de onderhandse plaatsing van aandelen Landis en dat een prijs van 6 EURO per aandeel een "geslaagde emissie" zou betekenen en die [medeverdachte] en [betrokkene] te verzoeken transacties in voornoemde effecten uit te voeren om aldus de koers van het aandeel Landis rond de 6 euro te krijgen en om de koers wat meer stevigheid te kunnen geven en door te melden dat met andere beleggers (Kastanje Plantage en Delta Lloyd) is afgesproken dat deze beleggers de koers richting zes euro zullen brengen en het vervolgens gemakkelijk is om het laatste stukje naar de zes euro te verklaren en die [medeverdachte] en [betrokkene] er op te wijzen dat hij, verdachte, akkoord zal gaan met het feit dat die [medeverdachte] en [betrokkene] en/of anderen animateur kunnen worden. Voorzover in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad. 4. Het bewijs De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. 5. De strafbaarheid van het feit Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden. 6. De strafbaarheid van verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar. 7. Motivering van de straffen De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar subsidiair bewezen geachte en subsidiair telastegelegde feit zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 10.000,- en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren. De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken. Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende overwogen. Verdachte heeft, als voorzitter van de Raad van Bestuur van Landis Group N.V. (hierna Landis), twee vermogensbeheerders uitgelokt effectentransacties met voorwetenschap te bewerkstelligen in Landis, door hun inlichtingen te verschaffen over een aanstaande emissie van Landis. Hiertoe heeft verdachte een aantal bijzonderheden over Landis bekendgemaakt, die nog niet in de markt bekend waren, te weten onder meer dat Landis overeenstemming had bereikt met een aantal institutionele beleggers over een emissie, over het aantal uit te geven aandelen (4,2 miljoen) en over de uitgiftekoers (6 euro). Daarbij komt dat verdachte hen heeft gevraagd de koers van Landis alvast richting 6 euro te brengen. Verdachte heeft de emissie op onprofessionele wijze vrijwel zelfstandig uitgevoerd en twee vermogenbeleggers aangezet tot het aankopen van aandelen Landis teneinde de koers omhoog te brengen, zodat een hogere emissiekoers kon worden gehanteerd. Dit ten voordele van de onderneming, maar ten nadele van het beleggend publiek. In zijn contacten met de fondsbeheerders heeft verdachte niet de distantie in acht genomen die betamelijk is. Door zijn handelwijze heeft verdachte de integriteit en de reputatie van de effectenhandel ernstig geschaad. De naleving van de regelgeving met betrekking tot de effectenhandel is van groot economisch belang, terwijl de pakkans bij overtreding gering is. Daarom weegt het aspect van generale preventie hier zwaar. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij misbruik heeft gemaakt van zijn positie en de feiten en omstandigheden die hem als voorzitter van de Raad van Bestuur van Landis bekend waren, teneinde voorafgaand aan de emissie een voor zijn bedrijf gunstige uitgiftekoers te bewerkstelligen. Juist van iemand met een dergelijke voorbeeldfunctie had een professionele en eerlijke handelswijze verwacht mogen worden. De rechtbank houdt er rekening mee dat verdachte geen direct persoonlijk, maar mogelijk wel zijdelings als aandeelhouder, financieel gewin door het telastegelegde heeft behaald en dat verdachte door de vervolging en daarmee samenhangende publiciteit persoonlijk schade heeft geleden. Tenslotte heeft de rechtbank bij de bepaling van de strafmaat in het bijzonder acht geslagen op een vonnis d.d. 29 november 2004 van de rechtbank Amsterdam, waarin verdachte is veroordeeld tot een geldboete van € 20.000,- en een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk terzake het medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd en het leidinggeven aan valsheid in geschrift, begaan door Landis, meermalen gepleegd, almede het leidinggeven aan het opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een Landis. Van dit vonnis is als bijlage 3 een kopie aan dit vonnis gehecht. Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf onvoldoende recht doet aan de ernst van hetgeen bewezen is verklaard. De rechtbank zal derhalve in plaats van de gevorderde geldboete een naar haar oordeel zwaardere straf opleggen, te weten een taakstraf in de vorm van een werkstraf van na te melden duur. Daarnaast zal de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen van langere duur dan door de officier van justitie is gevorderd. Deze voorwaardelijke straf is mede bedoeld om verdachte er in de toekomst van te weerhouden strafbare feiten te plegen. 8. Toepasselijke wettelijke voorschriften De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1 en 6 van de Wet op de economische delicten en artikel 46 Wet toezicht effectenverkeer 1995. De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing. 9. Beslissing Verklaart het primair telastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart bewezen dat verdachte het telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven. Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Het bewezenverklaarde levert op: Ten aanzien van het subsidiair telastegelegde: opzettelijke uitlokking van medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 46 van de Wet toezicht effectenverkeer 1995, meermalen gepleegd, door het verschaffen van inlichtingen. Verklaart het bewezene strafbaar. Verklaart [verdachte], daarvoor strafbaar. Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 100 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 50 dagen. Beveelt dat verdachte de aanwijzingen en opdrachten opvolgt die hem in het kader van de tenuitvoerlegging van de taakstraf door of namens de reclassering worden gegeven. Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden. Beveelt dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast. Stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast. De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt. Dit vonnis is gewezen door mr. A.A.M. van Oosten, voorzitter, mrs. W.M.C. van den Berg en M.J.E. Geradts, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. van der Zouw, griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 december 2004.