Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AR7242

Datum uitspraak2004-11-18
Datum gepubliceerd2004-12-13
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers04/01296
Statusgepubliceerd


Indicatie

Inkomstenbelasting. Nu het belastbaar inkomen van belanghebbendes partner na verliesverrekening nihil beloopt, heeft belanghebbende geen recht op een verhoging van de gecombineerde heffingskorting.


Uitspraak

Gerechtshof Arnhem Tiende enkelvoudige belastingkamer nr. 04/01296 Proces-verbaal mondelinge uitspraak belanghebbende : [X] te : [Z] ambtenaar : Inspecteur van de Belastingdienst/Oost/kantoor [P] aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaarschrift tegen de aanslag inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen aanslagnummer : [01.H.16] tijdvak : 2001 mondelinge behandeling : met schriftelijke toestemming van partijen niet gehouden gronden: 1. Belanghebbende is in het onderhavige jaar (2001) gehuwd. Zij en haar echtgenoot waren in dat jaar onder curatele gesteld. De curator heeft voor belanghebbende voor het jaar 2001 een verzoek ingediend om een voorlopige teruggaaf in verband met de algemene heffingskorting. Deze voorlopige teruggaaf – ten bedrage van € 1.576 – is door de Inspecteur aan belanghebbende verleend. Het belastbaar inkomen van belanghebbendes echtgenoot voor het jaar 2001 is, na verliesverrekening, door de Inspecteur vastgesteld op nihil. In verband hiermee heeft de Inspecteur aan belanghebbende de onderwerpelijke aanslag opgelegd, waarbij vorenbedoelde voorlopige teruggaaf is gecorrigeerd. Belanghebbende heeft in 2001 geen inkomsten genoten. 2. Belanghebbende stelt in beroep dat zij niet aansprakelijk is voor een belastingschuld uit een periode waarin zij onder curatele was gesteld. 3. In dit verband is van belang dat ingevolge artikel 43 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen de bevoegdheden en de verplichtingen van – voor zover hier van belang – een onder curatele gestelde kunnen worden uitgeoefend en nagekomen door de curator. Het verzoek om vorenbedoelde voorlopige teruggaaf is derhalve bevoegdelijk door de curator ingediend. 4. In een geval als het onderhavige, waarin de belastingplichtige zelf geen inkomsten geniet, kan de gecombineerde heffingskorting worden verhoogd. Artikel 8.9, tweede lid, Wet inkomstenbelasting 2001 bepaalt evenwel dat die verhoging maximaal het bedrag van de door de partner verschuldigde gecombineerde inkomensheffing verminderd met zijn gecombineerde heffingskorting bedraagt. Nu het belastbaar inkomen van belanghebbendes partner nihil beloopt, heeft belanghebbende geen aanspraak op een verhoging van de gecombineerde heffingskorting. De omstandigheid dat het belastbare inkomen van belanghebbendes echtgenoot als gevolg van verliesverrekening op nihil is vastgesteld, doet aan deze conclusie niet af (Kamerstukken II, 1999/2000, 26 272, nr. 7, blz. 91). Dit betekent dat de Inspecteur terecht de voorlopige teruggaaf heeft gecorrigeerd. 5. Zoals gezegd heeft de curator belanghebbende rechtsgeldig vertegenwoordigd. Belanghebbende is gebonden aan de door haar vertegenwoordiger (bevoegdelijk) verrichtte rechtshandelingen, onverschillig of zij daarmee heeft ingestemd of dat zij van het handelen van de curator op de hoogte was. 6. Het beroep is ongegrond. proceskosten: Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht acht het Hof geen termen aanwezig. beslissing: Het gerechtshof verklaart het beroep ongegrond. Aldus gedaan op 18 november 2004 te Arnhem door mr. Den Ouden, raadsheer, lid van de tiende enkelvoudige belastingkamer. De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. Munniks als griffier. Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal. De griffier, Het lid van voormelde kamer, (A.C. Munniks) (R. den Ouden) Afschriften aangetekend per post verzonden op: 18 november 2004 Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen. De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.