Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AR7258

Datum uitspraak2004-12-08
Datum gepubliceerd2004-12-09
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
ZaaknummersAWB 04/102
Statusgepubliceerd


Indicatie

Vraag of bestuursorgaan op goede gronden sloopvergunning heeft verleend voor pand Houtmatkt 7 te Deventer. Rechtbank oordeelt onder meer dat "mogelijke inbreuk op het beschermd stadsgezicht" of met andere woorden : het belang van het beschermd stadsgezicht"niet als criterium behoren te worden toegepast. Rechtbank verklaart beroep ongegrond.


Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD Sector Bestuursrecht Enkelvoudige Kamer Reg.nr.: AWB 04/102 UITSPRAAK in het geschil tussen: Bond Heemschut, Vereniging tot bescherming van cultuurmonumenten in Nederland, en Stichting Oud Deventer, eisers, gemachtigde: drs. J.P.J. van der Haagen, en het college van burgemeester en wethouders van Deventer, verweerder, en Gemeente Deventer, Projectbureau Grachtengordel, zetelend te Deventer, belanghebbende. 1. Aanduiding bestreden besluit Besluit van verweerder d.d. 2 december 2003, verzonden 23 december 2003. 2. Ontstaan en loop van de procedure Bij besluit van 13 februari 2003 heeft verweerder belanghebbende vergunning verleend voor de sloop van het pand Houtmarkt 7 te Deventer, kadastraal bekend gemeente Deventer, sectie E, nr. 8722 (G) op basis van de artikelen 11 t/m 16 van de Monumentenwet 1988. Bij besluit van 6 mei 2003 heeft verweerder belanghebbende onder voorwaarden sloopvergunning verleend voor dit pand op grond van artikel 37 van de Monumentenwet 1988. Tenslotte heeft verweerder bij besluit van 24 juni 2003 tevens sloopvergunning verleend op grond van artikel 8.1.1 van de bouwverordening van de gemeente Deventer. Tegen deze besluiten zijn bezwaarschriften ingediend. Naar aanleiding van deze bezwaarschriften is op 22 oktober 2003 een hoorzitting gehouden, waarbij eisers in de gelegenheid zijn gesteld om de bezwaarschriften tegenover de bezwaarschriftencommissie mondeling toe te lichten. Daarbij is het bezwaarschrift tegen het besluit van 13 februari 2003 ingetrokken. Op 6 november 2003 heeft deze commissie advies uitgebracht. Vervolgens zijn de bezwaarschriften tegen de besluiten van 6 mei 2003 en 24 juni 2003 conform het advies van genoemde commissie bij het bestreden besluit ongegrond verklaard. Op 20 januari 2004 is tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingezonden. Bij brief van 7 oktober 2004 hebben eisers nadere stukken ingediend die zijn door-gezonden aan verweerder. Het beroep is op 4 november 2004 ter zitting behandeld. Voor eisers zijn verschenen ir. J.M. Veldhuis, J.A. van Beeck, H.F. Rademaker en B. Duimel, bijgestaan door hun gemachtigde, voornoemd. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door F.W.H.M. Helmich, vergezeld van de heer J.R.M.M. Magdelijns. Ter zitting is de gemeente Deventer, projectbureau Grachtengordel, als partij tot het geding toegelaten. Voor belanghebbende is verschenen M.P. Schipper, projectleider. 3. Motivering Het geding is beperkt tot de vraag of verweerder bij het bestreden besluit op goede gronden de sloopvergunning voor het pand Houtmarkt 7 te Deventer ex artikel 37 van de Monumentenwet 1988 heeft gehandhaafd. Tegen de handhaving bij het bestreden besluit van de sloopvergunning op grond van artikel 8.1.1 van de bouwverordening zijn geen beroepsgronden ingediend. De rechtbank gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de volgende feiten en omstandigheden. In het pand Houtmarkt 7 was sedert 1915 een school voor buitengewoon onderwijs gevestigd. Dit pand is aangebouwd aan de reeds sedert 1882 bestaande school voor kinderen van minvermogenden, gelegen aan de Houtmarkt 6. Het pand Houtmarkt 6 staat op de gemeentelijke monumentenlijst. Houtmarkt 7 staat niet op de gemeentelijke monumentenlijst en is evenmin aangewezen als rijks-monument. Beide panden zijn gelegen in het beschermd stadsgezicht van Deventer. In het kader van de aanvraag om sloopvergunning heeft de planadviescommissie monumenten en beschermd stadsgezicht van het Oversticht (de planadviesraad) op 14 april 2003 advies uitgebracht. Volgens dit advies acht de planadviesraad de sloop van Houtmarkt 7 niet aanvaardbaar, omdat er nog geen goedgekeurd bouwplan is en evenmin een bouwvergunning voor een gebouw op de plek van de school. Zolang dat niet het geval is, gaat de planadviesraad ervan uit dat er een gat in de straatwand ontstaat, hetgeen niet aanvaardbaar is. Verweerder heeft bij besluit van 6 mei 2003 in afwijking van het advies van de planadviesraad sloopvergunning ex artikel 37 van de Monumentenwet 1988 verleend onder de voorwaarde dat niet eerder met de sloopwerkzaamheden mag worden begonnen dan nadat: a.de bezwaartermijn tegen de bouwvergunning voor het bouwplan Pikeursbaan, eerste fase, als bedoeld in artikel 56a, lid 2 Woningwet, (plan van Gunnar Daan) ongebruikt is verstreken; in geval binnen de zes weken termijn tegen deze bouwvergunning zowel een bezwaarschrift is ingediend als een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening dan geldt het moment waarop op dat verzoek afwijzend is beslist. b.de aanvraag om bouwvergunning voor herontwikkeling van het pand Houtmarkt 6 is ingediend. Eisers hebben als beroepsgronden aangevoerd dat: 1. aanvrager en vergunningverlener dezelfde instantie zijn, zodat extra zorgvuldig-heid moet worden betracht bij het voorbereiden van de besluitvorming; 2. het hoofdargument om Houtmarkt 7 te slopen is verschoven van ‘het voorkomen van vandalisme’ via ‘versterken van de solitaire uitstraling van de naastgelegen school Houtmarkt 6’ naar ‘de economisch rendabele bouwplanontwikkeling’. Dit laatste argument is eerst tijdens de hoorzitting op 22 oktober 2003 van de zijde van belanghebbende naar voren gebracht. Hierdoor is op ondeugdelijke wijze aan de vereiste motiveringsplicht gevolg gegeven; 3. verweerder is voorbijgegaan aan het belangrijkste toetsingscriterium voor aan-vragen om sloopvergunning ex artikel 37 van de Monumentenwet 1988, te weten de mogelijke inbreuk op het beschermd stadsgezicht, waartoe behoort een toet-sing aan het “Belvédèrebeleid”; 4. gedeputeerde staten goedkeuring hebben onthouden aan artikel 3, lid IV onder a, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan “Bergkwartier”, waardoor er geen bestemmingsplanregeling bestaat, waaraan aanvragen om bouw- en sloop-vergunningen getoetst kunnen worden. Verweerder heeft zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit in rechte in stand behoort te blijven. De rechtbank overweegt als volgt. Artikel 37, eerste lid van de Monumentenwet 1988 bepaalt dat het in beschermde stads- of dorpsgezichten verboden is een bouwwerk geheel of gedeeltelijk af te breken zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (sloopvergunning). Ingevolge het derde lid van dit artikel zijn de artikelen 21 en 22 van de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing (WSDV) van toepassing. Artikel 21, eerste lid van de WSDV bepaalt dat een sloopvergunning mag worden geweigerd, indien bouwvergunning kan worden verleend voor een in plaats van het te slopen bouwwerk op te richten bouwwerk, doch deze vergunning nog niet is aangevraagd. Ingevolge het bepaalde in artikel 22, tweede en derde lid van de WSDV kunnen burgemeester en wethouders de beslissing omtrent een aanvraag om sloop-vergunning aanhouden, indien voor een in plaats van het te slopen bouwwerk op te richten bouwwerk bouwvergunning is aangevraagd, doch op de aanvraag nog niet is beslist, waarbij de aanhouding duurt totdat onherroepelijk op de aanvraag om bouwvergunning is beslist. Ten aanzien van de eerste beroepsgrond heeft te gelden dat (alleen) verweerder bevoegd is te beslissen omtrent aanvragen om sloopvergunning ex artikel 37 van de Monumentenwet 1988, ook als die zijn ingediend namens de rechtspersoon gemeente Deventer. Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk geworden dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld bij de voorbereiding van het verlenen van de sloopvergunning voor het pand Houtmarkt 7. Dat – intensief – overleg heeft plaats-gevonden tussen de onderscheiden afdelingen van het gemeentelijk ambtelijk apparaat wijst niet op zodanige onzorgvuldigheid. Dat – zoals namens verweerder ter zitting onweersproken is gesteld tegen de wens van de aanvrager – aan de vergunning voorwaarden zijn verbonden, wijst er evenmin op dat de besluitvorming onzorgvuldig is voorbereid. Wat betreft de overige beroepsgronden heeft te gelden dat verweerder bij het beant-woorden van de vraag of sloopvergunning ex artikel 37 van de Monumentenwet 1988 zal worden verleend of geweigerd, heeft te blijven binnen het toetsingskader dat de wet hem biedt. De rechtbank wijst in dit verband op artikel 3:4, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waarin is bepaald dat het bestuursorgaan de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen afweegt, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit. De verwijzing in artikel 37 naar de artikelen 21 en 22 van de WSDV brengt mee dat verweerder het doel van de WSDV niet mag miskennen. Dat doel is het voorkomen van langdurige open gaten in de bebouwing van – in dit geval – het beschermd stadsgezicht, niet meer en niet minder. Dat verweerder – door voorwaarden te verbinden aan de sloopvergunning – aan het doel van de WSDV voldoende tegemoet is gekomen, hebben eisers met zoveel woorden toegegeven. Dit is dan ook niet in geding. Welke reden de aanvrager om sloopvergunning – in dit geval de gemeente Deventer – heeft om het pand Houtmarkt 7 te slopen, is niet relevant, nu door het stellen van voorwaarden aan de sloopvergunning is voldaan aan het doel van de wettelijke regeling. Om die reden faalt de tweede beroepsgrond. De rechtbank volgt eisers niet in hun opvatting dat “de mogelijke inbreuk op het beschermd stadsgezicht” of met andere woorden “het belang van het beschermd stadsgezicht” het (belangrijkste) toetsingscriterium is voor het verlenen van een sloopvergunning. De rechtbank is van oordeel dat deze woorden niet als criterium behoren te worden toegepast. Zij vindt daarvoor steun in de wetsgeschiedenis van de WSDV. Bij de parlementaire behandeling van artikel 21 van de WSDV is de vraag of “het belang van de stadsvernieuwing” ook een grond kan worden voor het weigeren van een sloopvergunning ex artikel 20 WSDV ontkennend beantwoord, omdat deze woorden te weinig concreet zijn om daarop een weigering te kunnen baseren. Gelet op de verwijzing naar artikel 21 van de WSDV heeft voor de sloopvergunning ex artikel 37 van de Monumentenwet 1988 hetzelfde te gelden; “het belang van het beschermd stadsgezicht” is te weinig concreet om als maatstaf te dienen. In het verlengde hiervan heeft te gelden dat toetsing aan het “Belvédèrebeleid” de reikwijdte van de genoemde bepalingen te buiten gaat. De derde beroepsgrond treft dus geen doel. Het bestemmingsplan “Bergkwartier” is evenmin toetsingskader voor het al dan niet verlenen van een sloopvergunning ex artikel 37 van de Monumentenwet 1988, zodat de rechtbank ook de vierde beroepsgrond verwerpt. Of en hoe aanvragen om bouw-vergunning door verweerder en/of de rechter kunnen worden getoetst aan de voor-schriften van dit bestemmingsplan is in dit geding niet aan de orde. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder op goede gronden de sloopvergunning voor het pand Houtmarkt 7 te Deventer gehandhaafd. Het beroep van eisers zal dan ook ongegrond worden verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding een partij te veroordelen in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken. 4. Beslissing De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Gewezen door mr. W.J.B. Cornelissen en in het openbaar uitgesproken op 8 december 2004 in tegenwoordigheid van Y. van der Zaan-van Arnhem als griffier. Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. afschrift verzonden op 8 december 2004.