Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AR7275

Datum uitspraak2004-11-16
Datum gepubliceerd2004-12-20
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Zittingsplaats's-Gravenhage
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 03/29538, e.v.
Statusgepubliceerd


Indicatie

Afghanistan / Sikhs / bescherming autoriteiten. Er moet van de geloofwaardigheid van het relaas van eisers worden uitgegaan. Op grond daarvan moet als vaststaand worden aangenomen dat zij omwille van hun religieuze overtuiging slachtoffer zijn geworden van discriminatie en geweld uitgeoefend door zowel personen gelieerd aan de opeenvolgende regimes, met inbegrip van de Mudjaheddin, als door individuele medeburgers. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zijn standpunt, dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij gegronde vrees hebben voor vervolging als bedoeld in het Vluchtelingenverdrag, onvoldoende heeft gemotiveerd. Aannemelijk is dat de autoriteiten kennelijk geen, althans niet voldoende bescherming kunnen of willen bieden. Verweerder kon niet volstaan met te wijzen naar de verdrijving van de Taliban, maar had concreet dienen te motiveren waarom juist Sikhs die al slachtoffer zijn geworden van religieuze vervolging, daarvoor niet te vrezen zullen hebben bij terugkeer. Beroep gegrond.


Uitspraak

Rechtbank ’s-Gravenhage sector bestuursrecht vreemdelingenkamer, enkelvoudig UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht Reg.nr : AWB 03/29538 en 03/29539 en 04/38584 BEPTDN Inzake : A, eiser sub 1, B, eiseres, alsmede hun zoon C eiser sub 2 en minderjarige dochter D, hierna ook te noemen eisers, woonplaats kiezende ten kantore van hun gemachtigde, mr. Y. Tamer, advocaat te 's-Gravenhage, tegen : de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder, gemachtigde mr. A. Knibbe-Bosch, advocaat te s’-Gravenhage. I. PROCESVERLOOP 1. Eisers (echtelieden en twee kinderen) hebben gesteld te zijn geboren op [...] 1958, respectievelijk [...] 1965, [...] 1986 en [...] 1991 en de Afghaanse nationaliteit te bezitten. Zij verblijven naar eigen zeggen sedert 27 april 2001 als vreemdeling in Nederland. Op 10 mei 2001 hebben zij een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Verweerder heeft op 14 februari 2003 eisers schriftelijk mededeling gedaan van het voornemen de aanvragen af te wijzen. Eisers hebben hun zienswijze op deze mededelingen schriftelijk naar voren gebracht. Bij besluiten van 22 april 2003 heeft verweerder de aanvragen van eisers afgewezen. 2. Bij schrijven van 20 mei 2003 hebben eisers tegen deze besluiten een beroepschrift ingediend bij de rechtbank. 3. Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend. 4. De openbare behandeling van de beroepen van eiser sub 1 en eiseres en haar dochter heeft plaatsgevonden op 26 augustus 2004. Eisers zijn aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig M. Hasanian, tolk. 5. Partijen hebben toestemming gegeven uitspraak te doen op het beroep van eiser sub 2 zonder behandeling ter zitting. II. OVERWEGINGEN 1. In dit geding dient te worden beoordeeld of de bestreden besluiten in het licht van de daartegen aangedragen beroepsgronden de toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kunnen doorstaan. 2. Eisers hebben ter onderbouwing van hun aanvragen -voor zover van belang en samengevat- het navolgende aangevoerd. Eisers behoren tot de Sikh-geloofsgemeenschap in Kabul, Afghanistan. Sinds de Mudjaheddin begin jaren negentig aan de macht kwam hebben eisers vanwege hun afkomst en geloofsovertuiging problemen ondervonden van discriminatoire aard. Nadat de Taliban aan het bewind was gekomen moesten eisers gele kledingstukken alsmede een herkenningsteken dragen en hun woning met geel markeren. De geloofsgemeenschappen van Hindoe’s en Sikhs die begin jaren negentig nog circa 50.000 gelovigen telden, zijn thans geminimaliseerd tot circa 3500 leden. In 1994 is eiser sub 1 samen met zijn broer in Kabul opgepakt door de Mudjaheddin en de volgende dag tegen betaling vrijgelaten. Eisers hebben daarna enige tijd in Mazar-e Sharif verbleven met de bedoeling van daaruit Afghanistan te verlaten. Toen zij daarin niet slaagden zijn zij naar Kabul teruggekeerd. Nadat de broer van eiser sub 1 in 1998 uit Afghanistan was vertrokken en eiser om die reden problemen verwachtte van de zijde van de Taliban, is het gezin naar de wijk [...] in Kabul gegaan. Eisers ondervonden na hun terugkeer pesterijen van medeburgers zoals het gooien van stenen naar hun huis. In 1998 zijn eiseres en eiser sub 2 in Kabul op straat door moslims lastiggevallen en daarbij mishandeld. Sedertdien heeft alleen eiser sub 1 zich nog op straat bewogen. Eiser sub 1 was tot zijn vertrek handelaar in stoffen. Leden van de Taliban persten hem af door stoffen uit zijn winkel mee te nemen zonder te betalen en hem te dwingen tot het betalen van belastinggelden. Toen eiser sub 1 op een dag geweigerd had belastinggelden te betalen, werd de dag erna zijn voorraaddepot in brand gestoken. Op 21 maart 2001 zijn eisers naar Jalalabad gegaan. Op 26 januari 2001 zijn zij naar een luchthaven gebracht, vanwaar zij per vliegtuig naar een onbekend land zijn gereisd. Na een tussenstop van enkele uren zijn zij op een ander vliegtuig gestapt, waarmee zij naar Nederland zijn gereisd. 3. Verweerder heeft met verwijzing naar het bepaalde in het eerste lid van artikel 31 Vw 2000, de aanvragen ten aanzien van eisers en eiser sub 2 afgewezen. De aanvraag van eiser sub 1 is met verwijzing naar het bepaalde in het eerste lid van artikel 31 Vw 2000, in samenhang met het bepaalde in het tweede lid, aanhef en onder f, van dat artikel afgewezen. Verweerder heeft daarbij geconcludeerd dat de asielrelazen niet aannemelijk worden geacht. Bij verweerschrift heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat in de door eisers aangevoerde omstandigheden geen objectieve aanknopingspunten zijn te vinden die het oordeel kunnen rechtvaardigen dat in hun geval sprake is van gegronde vrees voor vervolging. Verweerder acht de individuele relazen onvoldoende zwaarwegend voor een geslaagd beroep op vluchtelingschap. Niet is gebleken dat de levens van eisers onhoudbaar zijn geworden. Eisers werden weliswaar lastiggevallen maar eiser sub 1 heeft tot het vertrek zijn handel in stoffen kunnen voortzetten. Eisers beroepen zich op discriminatoire incidenten die zich hebben voorgedaan ten tijde van het machtstijdperk van de Taliban doch deze vormen niet langer de autoriteiten in Afghanistan. Ter zitting heeft verweerder de rechtbank - desgevraagd - te kennen gegeven dat zijn standpunt, dat de relazen van eisers niet geloofwaardig dan wel niet aannemelijk worden geacht, niet langer wordt gehandhaafd. Derhalve is alleen nog in geschil of eisers op grond van hun relaas in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Vw2000. 4. In beroep hebben eisers het volgende aangevoerd. Sinds het begin van de jaren negentig van de vorige eeuw hebben zij in toenemende mate problemen van discriminatoire aard ondervonden van de zijde van Afghaanse moslims in het algemeen, waardoor hun leven onhoudbaar was geworden. Zij hebben daarbij onder meer verklaard dat een eerdere uitreis voor hen niet mogelijk was, maar dat zij daartoe sedert 1994 wel pogingen hebben ondernomen. De door eisers ondervonden problemen beperkten zich derhalve niet alleen tot het tijdperk dat de Taliban in Afghanistan de autoriteiten vormde. Uit de door het Ministerie van Buitenlandse Zaken uitgebrachte ambtsberichten - onder andere van november 2003 - komt naar voren dat de situatie van Sikhs in Afghanistan verslechtert. De eerdere ambtsberichten over Afghanistan bevatten geen specifieke informatie over de situatie van Sikhs en Hindoe’s. Ten aanzien van Afghaanse Sikhs voert verweerder ten onrechte geen categoriaal beschermingsbeleid. Eiser beroept zich op een uitspraak van de zittingsplaats Arnhem van 25 februari 2004 (AWB 04/5865) welke onder meer is gebaseerd op een document van de UNHCR waarin deze organisatie zijn bezorgdheid uitspreekt over de situatie van Sikhs in Afghanistan. Bij brief van 13 augustus 2004 hebben eisers nadere documenten ingediend ter zake de positie van Sikhs in Afghanistan. Zij stellen dat bij gedwongen terugkeer naar Afghanistan schending van artikel 3 EVRM dreigt. 5. Ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b, c, en d, Vw 2000 kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw 2000 worden verleend aan de vreemdeling: a. die verdragsvluchteling is; b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen; c. van wie naar het oordeel van Onze Minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst; d. voor wie terugkeer naar het land van herkomst naar het oordeel van Onze Minister van bijzondere hardheid zou zijn in verband met de algehele situatie aldaar. Ingevolge het Vluchtelingenverdrag is sprake van vluchtelingschap in het geval dat de betrokkene, uit gegronde vrees voor vervolging wegens ras, godsdienst, nationaliteit, politieke overtuiging of het behoren tot een bepaalde sociale groep, zich bevindt buiten het land waarvan hij de nationaliteit bezit, en hij de bescherming van dat land niet kan of, uit hoofde van bovenbedoelde vrees, niet wil inroepen. Ingevolge artikel 31, eerste lid, Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. De rechtbank overweegt het volgende. 6.1. Aangezien verweerder zijn negatieve oordeel omtrent de geloofwaardigheid van het vluchtrelaas van eisers heeft laten varen, dient bij de toetsing van de bestreden besluiten van de geloofwaardigheid te worden uitgegaan. 6.2. 6.2.1. Zowel eisers als verweerder verwijzen in de door hen overgelegde stukken in beroep naar onder meer naar ambtsberichten over Afghanistan van het Ministerie van Buitenlandse Zaken welke dateren van na de datum van de bestreden besluiten. Verweerder stelt in zijn verweerschrift (punt 3.18) dat de Tweede Kamer bij brieven van 20 juni 2003 en 26 juni 2003 over de beleidsconsequenties van het ambtsbericht van 22 april 2003 is geïnformeerd. Deze consequenties waren ten tijde van de bestreden besluiten van 22 april 2003 derhalve nog niet bekend. Verweerder heeft zowel in zijn verweerschrift als ter zitting het standpunt ingenomen dat het ambtsbericht van 10 april 2003, noch het ambtsbericht van 12 november 2003, zouden moeten nopen tot een andere beslissing op de aanvragen van eisers. 6.2.2. Ter onderbouwing van hun standpunt dat, anders dan verweerder stelt, sinds de val van het Taliban-bewind de positie van Sikhs in Afghanistan niet zodanig is verbeterd, dat vervolging enkel op grond van geloofsovertuiging niet aannemelijk wordt geacht, hebben eisers bij brief van 13 augustus 2004 diverse documenten ingediend, waaronder: - ‘The Implementation of Constitutional Human Rights in Afghanistan’ van Mir Hekmatullah Sadat d.d. mei 2004; - ‘Afghanistan: Constitution Threatens to Institutionalise “Taliban-Lite” ‘ van de United States Commission On International Religious Freedom d.d. 4 november 2003; - ‘Taliban Lite, Afghanistan fast forwards’ van Paul Marshall d.d. 7 november 2003 - ‘Silenced Again in Kabul’ van Preeta D. Bansal and Felice D. Gae (Harvard Friends of Amnesty International) d.d. 1 oktober 2003 - Rapport ter zake ‘Mission to Afghanistan (31 August – 13 September 2003)’ van de Commission on Human Rights d.d. 4 maart 2004 - Annual Report of the United States Commission on International Religious Freedom’ d.d. mei 2004 - Guidelines for the treatment of Afghan asylum seekers & refugees in Europe, European council on refugees and exiles, d.d. mei 2004 6.2.3. De rechtbank overweegt dat de vraag of sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 83, eerste lid Vw 2000, dient te worden beantwoord aan de hand van dezelfde criteria die gelden bij toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht. In dat kader is enkel sprake van nieuwe feiten en omstandigheden indien die op het moment waarop de eerste aanvraag werd afgewezen niet bekend waren of redelijkerwijs niet bekend konden zijn en aanleiding geven tot heroverweging van de afwijzing van de eerste aanvraag. Analoog hieraan kunnen feiten en bewijsmiddelen die eerst in beroep zijn opgekomen uitsluitend worden meegenomen indien die op het moment van de bestreden beschikking niet bekend waren of bekend konden zijn en aanleiding geven tot heroverweging van de bestreden beschikking. 6.2.4. Ten aanzien van de bij brief van 13 augustus 2004 door eisers ingediende documenten die dateren van voor de bestreden besluiten heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht opgemerkt dat deze eerder ingebracht hadden kunnen worden. Deze stukken worden derhalve niet bij de toetsing betrokken. Nu zowel de in 2003 uitgebrachte ambtsberichten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken als de hiervoor opgesomde, door eisers ingediende, documenten dateren van na de bestreden besluiten konden deze stukken niet eerder dan hangende beroep in geding worden gebracht. Aangezien beide partijen zich over de betekenis van de ambtsberichten hebben uitgelaten verzet de goede procesorde zich er niet tegen dat deze bij de toetsing worden betrokken. Verweerder heeft ter zitting te kennen gegeven een inhoudelijke reactie te kunnen geven op de bij brief van 13 augustus 2004 ingebrachte stukken, voor zover daterend van na de bestreden besluiten, die als reactie in de zin van artikel 83, derde lid, van de Vw2000 moet worden aangemerkt. Deze reactie houdt in dat de in deze stukken vervatte informatie geen ander beeld oproept dan de informatie uit de ambtsberichten van 2003. Daarom kunnen ook deze stukken bij de toetsing worden betrokken. 6.3. 6.3.1. Voor zover de aanvragen van eisers steunen op vrees voor vervolging door het Talibanregime stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat door de ontwikkelingen die zich nadien hebben voltrokken die vrees niet meer actueel is. 6.3.2. Blijkens de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 3 juni 1997, LJN ZA3385, was onder het aan het Talibanregime voorafgaande bewind van de Mudjaheddin sprake van intimidatie en discriminatie van Sikhs, die tot erkenning als verdragsvluchteling leidde indien aannemelijk was geworden dat zij daadwerkelijk daarvan slachtoffer waren geworden. Uit het asielrelaas komt naar voren dat eisers daarvan daadwerkelijk te lijden hebben gehad. Daaruit blijkt dat de omstandigheid dat het Talibanregime is verdreven nog niet zonder meer meebrengt dat eisers niet meer voor vervolging te vrezen kunnen hebben. 6.3.3. Uit de ambtsberichten van april 2003, november 2003, alsmede mei 2004, komt naar voren dat formeel de positie van de Sikhs in Afghanistan voldoende is gewaarborgd. Uit de door eisers overgelegde informatie over de nieuwe Afghaanse grondwet komt echter tevens naar voren dat de Islam als religie een bevoorrechte positie krijgt in Afghanistan (c.q. behoudt gezien de Grondwet van 1964) en wettelijke achterstelling van (o.m.) Sikhs binnen het grondwettelijk kader tot de mogelijkheden behoort. Daarbij hebben eisers met name gewezen op artikel 3 van de grondwet, waarin is bepaald dat geen enkele wet in strijd mag zijn met de Islam, in samenhang met het gegeven dat in artikel 2 de Islam als Staatsreligie is aangewezen. Eisers hebben verder gewezen op andere bepalingen in de Afghaanse grondwet waarin de Islam een bevoorrechte positie krijgt, en waarin de rechten van aanhangers van andere godsdiensten om hun godsdienst uit te oefenen worden beperkt. Eisers hebben in dit verband nog gewezen op de opvattingen van één lid van het Afghaanse Hooggerechtshof, geventileerd in een interview, waaruit nadrukkelijk intolerantie en discriminatie van religieuze minderheden spreekt. Uit de door eisers overgelegde informatie blijkt verder dat nog steeds geweld tegen Sikhs wordt uitgeoefend. Dit vindt bevestiging in het ambtsbericht van november 2003 van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, waarin is (pagina 40) aangegeven dat de Hindoe- en Sikhgemeenschap in Afghanistan nog altijd te lijden heeft van de rigoureuze en minder tolerante toepassing van de islamitische waarden van de zijde van zowel de overheid als verschillende facties. Daarbij is tevens vermeld dat zij nog altijd slachtoffer zijn van intimidatie op publieke plaatsen. Het ambtsbericht van mei 2004 herhaalt en bevestigt daarmee deze informatie. In TBV 2002/39 van 16 september 2002, onder 4.2, heeft verweerder op basis van de op dat moment bekende informatie over de situatie in Afghanistan aangegeven dat geloofsovertuiging in Afghanistan niet op zichzelf, maar wel ingeval van samenloop van factoren tot problemen kan leiden met de huidige autoriteiten of medeburgers. Daaraan heeft verweerder de consequentie verbonden dat indien de asielzoeker een geloofwaardig relaas heeft en het aannemelijk is geworden dat hij te vrezen heeft voor vervolging of het reële risico loopt op schending van artikel 3 EVRM op grond van zijn geloofsovertuiging, de asielzoeker in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, onder a of b, van de Vreemdelingenwet. Uit de nadien verschenen ambtsberichten volgt dat de situatie sinds september 2002 er voor Sikhs in ieder geval niet beter op is geworden. 6.3.4. In dit geval moet van de geloofwaardigheid van het relaas van eisers worden uitgegaan. Op grond daarvan moet als vaststaand worden aangenomen dat zij omwille van hun religieuze overtuiging slachtoffer zijn geworden van discriminatie en geweld (pesterijen, fysieke aanvallen op de personen van eisers en het stigmatiseren door hen te dwingen tot het dragen van herkenningstekens zoals het dragen van gele kleding), uitgeoefend door zowel personen gelieerd aan de opeenvolgende regimes, met inbegrip van de Mudjaheddin, als door individuele medeburgers. 6.3.5. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zijn standpunt, dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij gegronde vrees hebben voor vervolging als bedoeld in het Vluchtelingenverdrag, onvoldoende heeft gemotiveerd. Er ligt immers een asielrelaas waaruit vervolging naar voren komt, en uit de beleidsconsequenties die verweerder uit de ambtsberichten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft getrokken blijkt dat daarin grond kan zijn gelegen een verblijfsvergunning asiel te verlenen. Hoewel dat niet expliciet door verweerder is verwoord moet het ervoor worden gehouden dat, gelet op de informatie in het ambtsbericht waarop TBV 2002/39 steunt, voor zover de vervolgingsdaden door medeburgers zijn uitgeoefend, zoals in het relaas van eisers, de autoriteiten daartegen kennelijk geen, althans niet voldoende bescherming kunnen of willen bieden. Verweerder kon in onderhavige zaken niet volstaan met te wijzen naar de verdrijving van de Taliban, maar had concreet dienen te motiveren waarom juist Sikhs die al slachtoffer zijn geworden van religieuze vervolging, daarvoor niet te vrezen zullen hebben bij terugkeer. 6.4 Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat verweerder evenmin voldoende draagkrachtig heeft gemotiveerd dat niet aannemelijk is gemaakt dat eisers bij gedwongen terugkeer naar Afghanistan een reëel risico lopen te worden onderworpen aan foltering, dan wel aan een onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing, als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. 6.5. Eisers hebben in beroep verwezen naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem van. 25 februari 2004 (LJN: AQ1719). De rechtbank verstaat deze verwijzing aldus dat eisers stellen dat verweerder ten onrechte geen beleid voert waarbij Sikhs afkomstig uit Afghanistan als specifieke groep bescherming wordt geboden. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft bij uitspraak van 9 november 2004, nummer 200405058/1, geoordeeld dat verweerder in het ambtsbericht van 12 november 2003 en daarmee samenhangende informatie over de situatie in Afghanistan geen aanleiding heeft hoeven zien tot het (opnieuw) instellen van een categoriaal beschermingsbeleid voor Afghanistan. De door eisers overgelegde documenten werpen naar het oordeel van de rechtbank geen ander licht op de situatie in Afghanistan. Voor zover eisers bedoelen te betogen dat voor Afghanistan in het algemeen een dergelijk beleid gevoerd zou moeten worden faalt het beroep derhalve. De door eisers bij brief van 19 augustus 2004 ingediende documenten, in samenhang bezien met de ambtsberichten van na de bestreden besluiten, leiden de rechtbank tot het oordeel dat niet op voorhand kan worden uitgesloten dat de situatie van Sikhs in Afghanistan na 9 september 2002, het tijdstip waarop het categoriale beschermingsbeleid voor dit land is ingetrokken, zodanig is verslechterd dat die situatie aanleiding vormt voor het voren van een beleid van categoriale bescherming van Afghaanse Sikhs. In navolging van de genoemde uitspraak van zittingsplaats Arnhem is de rechtbank daarom van oordeel dat verweerder nader had dienen te motiveren waarom ten aanzien van Afghaanse Sikhs geen beschermingsbeleid gevoerd dient te worden. 6.6. Gelet op het vorenstaande dienen de bestreden besluiten wegens strijd met het motiveringsbeginsel te worden vernietigd en dienen de beroepen gegrond te worden verklaard wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb. 7. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de kosten die eisers in verband met de behandeling van de beroepen redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,- en een wegingsfactor 1). III. BESLISSING De rechtbank 's-Gravenhage, RECHT DOENDE: 1. verklaart de beroepen gegrond; 2. vernietigt de bestreden besluiten; 3. bepaalt dat verweerder nieuwe besluiten neemt; 4. veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie) als rechtspersoon die deze kosten aan eisers dient te vergoeden. Aldus gedaan door mr. J.L. Verbeek en in het openbaar uitgesproken op 16 november 2004, in tegenwoordigheid van mr. P.W.M. Jans, griffier. RECHTSMIDDEL Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt vier weken na de verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet worden geadresseerd aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. (Nadere informatie www.raadvanstate.nl) afschrift verzonden op: 17 november 2004