Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AR7775

Datum uitspraak2004-12-17
Datum gepubliceerd2004-12-17
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers13/120047-01
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verdachte heeft zich gedurende een periode van zeven jaren schuldig gemaakt aan een aantal ernstige misdrijven. Verdachte heeft samen met zijn medeverdachten op geraffineerde en gewetenloze wijze mensen geld afhandig gemaakt, door deze slachtoffers in bepaalde projecten te laten investeren en hen onder meer aanzienlijke geldbedragen in het vooruitzicht te stellen. Deze slachtoffers hebben tot de dag van vandaag echter noch hun inleggeld noch een deel daarvan teruggekregen. Verdachte wordt beschouwd als de bedenker en uitvoerder van deze oplichting.

Zie voor het hoger beroep in deze zaak LJN BF0026



Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM Parketnummer: 13/120047-01 Datum uitspraak: 17 december 2004 op tegenspraak VERKORT VONNIS van de rechtbank Amsterdam, achtste meervoudige kamer C, in de strafzaak tegen: [verdachte], geboren te [woonplaats] op [geboortedatum] 1944, ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het [adres] De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 19 augustus 2004, 2 december 2004 en 3 december 2004. 1. Telastelegging Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding zoals ter terechtzitting van 19 augustus 2004 gewijzigd. Van de dagvaarding en de vordering wijziging telastelegging zijn kopieën als bijlagen 1 en 2 aan dit vonnis gehecht. De gewijzigde telastelegging geldt als hier ingevoegd. 2. Voorvragen Ontvankelijkheid van de officier van justitie 2.1. De raadsman heeft ter terechtzitting betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van verdachte, nu het openbaar ministerie het beginsel van verbod van willekeur heeft geschonden door uitsluitend verdachte te dagvaarden en niet de verkopers van de participaties. De rechtbank overweegt als volgt. Bij de beoordeling van het door de raadsman opgeworpen verweer geldt als uitgangspunt dat aan het openbaar ministerie op grond van artikel 167, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering een zelfstandige beslissingsbevoegdheid toekomt ten aanzien van de vraag of na een opsporingsonderzoek al dan niet vervolging moet plaatsvinden. Die ruime discretionaire bevoegdheid van het openbaar ministerie wordt begrensd door de beginselen van een goede procesorde. Schending van die beginselen doordat de vervolgingskeuze op willekeurige gronden zou plaatsvinden, kan leiden tot niet- ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging. De rechtbank toetst de vervolgingsbeslissing derhalve beperkt. De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van schending van het verbod van willekeur. Het enkele feit dat gedurende de loop van het onderhavige onderzoek een aantal personen als verdachte zijn aangemerkt betekent niet dat zij allen voor vervolging in aanmerking moeten komen, terwijl daarnaast ook niet concreet gesteld en evenmin gebleken is dat de rol van thans niet gedagvaarde personen identiek of gelijkwaardig is aan die van verdachte. Het verweer wordt derhalve verworpen. 2.2. Verjaringstermijn ten aanzien van feit 2 Telastegelegd zijn feiten gepleegd in de periode van 1 januari 1995 tot en met 31 december 2001. Blijkens de artikelen 1 sub 2 en 6 lid 1 sub 2 van de Wet economische delicten, betreft het telastegelegde feit een misdrijf waarop een gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren is gesteld. Gelet op de artikelen 70 sub 2 en 71 van het Wetboek van Strafrecht vervalt het recht tot strafvordering voor dit feit door verjaring in zes jaren. Op 2 oktober 2001 is een gerechtelijk vooronderzoek gevorderd, hetgeen betekent dat de verjaringstermijn conform artikel 72 van het Wetboek van Strafrecht is gestuit. Gezien het bovenstaande acht de rechtbank het recht tot vervolging ten aanzien van het onder 2 telastegelegde betreffende de periode van 1 januari 1995 tot 2 oktober 1995, vervallen. De rechtbank verklaart de officier van justitie derhalve niet ontvankelijk in de vervolging van verdachte ten aanzien van dat deel van het onder 2 telastegelegde. 3. Waardering van het bewijs 3.1. De raadsman heeft, ten aanzien van feit 5 primair verzocht de zaak aan te houden en te verwijzen naar de rechter-commissaris, teneinde nader onderzoek te doen verrichten naar de buitenlandse bankrekeningen waarbij verdachte alle medewerking tot het onderzoek zal verlenen en, subsidiair, de verdachte vrij te spreken. De rechtbank overweegt als volgt. Verdachte is op 22 januari 2002 in verzekering gesteld en heeft aan deze inverzekeringstelling de verwachting van een vervolging kunnen ontlenen. Verdachte heeft dus voldoende tijd en gelegenheid gehad om het onderzoek, zoals verzocht, te laten verrichten. De rechtbank ziet, gelet op het bovenstaande, geen reden het onderzoek ter terechtzitting te heropenen en alsnog te schorsen voor nader onderzoek. 3.2. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 3. primair en subsidiair is telastegelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. In het dossier bevinden zich verschillende pachtovereenkomsten en een lease-agreement gesloten tussen Multicultura Verde S.A. en de Participatievereniging Euro Greenmix A, waarbij verdachte telkens voor beide partijen is opgetreden. Hoewel al deze overeenkomsten betrekking hebben op de plantage El Cobano, zijn de daarin opgenomen bepalingen niet altijd gelijkluidend. Zo zijn er verschillen in de te betalen pachtsom en de indexering daarvan, de grootte van de plantage en de gevolgen van het niet tijdig voldoen van de pachtsom. Voorts vermelden de overeenkomsten niet telkens dezelfde datum waarop deze zijn gesloten. Anders dan verdachte meent, is het niet aan hem te bepalen welke overeenkomst geldend is. Te minder nu de verschillende overeenkomsten niet slechts in zijn administratie waren opgenomen, doch ook door hem zijn gebruikt. Versies zijn immers aangetroffen bij zijn accountant en bij de belastingdienst. Nu evenwel niet is vast te stellen welke overeenkomst als de vigerende overeenkomst dient te worden aangemerkt, is de rechtbank van oordeel dat niet tot een bewezenverklaring van het onder 3. primair en subsidiair telastegelegde kan worden gekomen. Ten aanzien van het briefhoofd van [notaris] dat op een van de overeenkomsten voorkomt, overweegt de rechtbank het navolgende. [notaris] heeft verklaard dat dit briefhoofd niet door hem wordt gebruikt Door de verdediging is ter zitting echter een originele brief van [notaris] overgelegd waarop dit briefhoofd voorkomt. Gelet op deze omstandigheid, is onvoldoende komen vast te staan dat het briefhoofd in strijd met de waarheid op de overeenkomst voorkomt. 3.3. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte: ten aanzien van feit 1: op tijdstippen in de periode van 1 januari 1998 tot en met 31 december 2001 te Delfgauw en elders in Nederland tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels [slachtoffer1] en andere personen heeft bewogen tot de (girale) afgifte van geldbedragen, immers hebben hij, verdachte, en zijn mededaders met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid zich tegenover bedoelde personen voorgedaan als bonafide beleggingsmaatschappij die voor bedoelde personen zou investeren/beleggen in participatie(s) in het project Euro Greenmix Fund, bestaande uit teak- en/of laurelprojecten in Costa Rica en in die hoedanigheid van bonafide beleggingsmaatschappij met betrekking tot die aankopen van die participatie(s) bedoelde personen: - via advertentie(s) en/of andere publicatie(s) en/of telefonisch benaderd en geïnteresseerd in deelname in een of meer teak- en/of laurelproject(en) en - telefonisch en/of op andere wijze (nader) geïnformeerd over * te behalen (hoge) rendementen en * het reeds voorverkocht zijn van (een gedeelte van) het/de teak en/of laurel en * over het bestaan van een 'geld terug garantie' en * voorgedaan alsof het (een) betrouwba(a)r(e) project(en) was/waren en/of (een) verwachting(en) gewekt omtrent de goede verkoopbaarheid van het/de teak en/of laurel en * de indruk gegeven dat er geen of weinig risico's aan de participatie(s)/investering(en) zou kleven [onder meer bijlagen D/30, D/31, D/33] en - de indruk gegeven dat hij, verdachte, ook zelf participeerde in een of meer van bovenbedoeld(e) project(en) waardoor bedoelde personen werden bewogen tot de (girale) afgifte van bovenbedoelde geldbedragen; ten aanzien van feit 2: op tijdstippen in de periode van 2 oktober 1995 tot en met 31 december 2001 te Amsterdam en/of elders in Nederland telkens tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk in Nederland buiten een besloten kring gelden ter collectieve belegging heeft verkregen ter deelneming in een beleggingsinstelling waaraan geen vergunning is verleend en rechten van deelneming in een dergelijke beleggingsinstelling heeft aangeboden, immers hebben verdachte en zijn mededaders toen en aldaar, opzettelijk van natuurlijke personen, te weten onder meer [slachtoffer1] en [slachtoffer2] en [slachtoffer3] en [slachtoffer4] gelden verkregen ter deelneming in het project Euro Greenmix Fund, bestaande uit teak- en/of laurelprojecten te weten Ojoche I en/of Ojoche II en/of El Cobano en/of La Rosalia en/of Cutris en/of Vasconia en/of Cabo Blanco en opzettelijk natuurlijke personen, te weten onder meer [slachtoffer1] en [slachtoffer2] en [slachtoffer3] en [slachtoffer4] rechten van deelneming in het project Euro Greenmix Fund, bestaande uit teak- en/of laurelprojecten, te weten Ojoche I en/of Ojoche II en/of El Cobano en/of La Rosalia en/of Cutris en/of Vasconia en/of Cabo Blanco aangeboden; ten aanzien van feit 4 primair: op tijdstippen in de periode van 1 januari 1994 tot en met 22 januari 2002 te Amsterdam en/of elders in Nederland een franchise-overeenkomst tussen Desert Corporation Ltd en Houtcultures Sazava BV en een franchise-overeenkomst tussen Desert Corporation Ltd en Euro Greenmix Fund B.V. en facturen elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen telkens valselijk heeft opgemaakt, immers heeft verdachte telkens in strijd met de waarheid in die overeenkomsten opgenomen dat de overeenkomsten zien op het ter beschikking stellen van know-how (nodig voor het opzetten van een beleggingsmaatschappij in herbebossingsprojecten) en het exclusieve gebruik van de (beschermde) merknamen "Sazava (Re) forestation" en "Euro Greenmix Fund" en in die facturen opgenomen dat er adviserende werkzaamheden zijn verricht, zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken en door anderen te doen gebruiken; ten aanzien van feit 5: op of omstreeks 11 april 1997 en op 25 juni 1999 en op 16 juli 1999 en op tijdstippen in de periode van 1 januari 2000 tot en met 5 februari 2001 te Amsterdam en/of te Hilversum telkens opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen, inzake de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en vermogensbelasting voor zichzelf onjuist en onvolledig heeft gedaan, immers heeft hij, verdachte, telkens opzettelijk - onjuist en onvolledig opgegeven dan wel doen opgeven, door middel van een door of vanwege hem, verdachte, ingevuld, ondertekend en bij de Inspecteur der Directe Belastingen te Hilversum ingeleverd aangiftebiljet voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en vermogensbelasting over 1995/1996, dat zijn, verdachtes, belastbaar inkomen fl. 0,- bedroeg, terwijl dat belastbaar inkomen in werkelijkheid meer bedroeg dan het aangegeven bedrag en - onjuist en onvolledig opgegeven dan wel doen opgeven, door middel van een door of vanwege hem, verdachte, ingevuld, ondertekend en bij de Inspecteur der Directe Belastingen te Amsterdam ingeleverd aangiftebiljet voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en vermogensbelasting over 1996/1997, dat zijn, verdachtes, belastbaar inkomen fl. 0,- bedroeg, terwijl dat belastbaar inkomen in werkelijkheid meer bedroeg dan het aangegeven bedrag en - onjuist en onvolledig opgegeven dan wel doen opgeven, door middel van een door of vanwege hem, verdachte, ingevuld, ondertekend en bij de Inspecteur der Directe Belastingen te Amsterdam ingeleverd aangiftebiljet voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en vermogensbelasting over 1997/1998, dat zijn, verdachtes, belastbaar inkomen fl. 144.189,- bedroeg, terwijl dat belastbaar inkomen in werkelijkheid meer bedroeg dan het aangegeven bedrag en - onjuist en onvolledig opgegeven dan wel doen opgeven, door middel van een door of vanwege hem, verdachte, ingevuld, ondertekend en bij de Inspecteur der Directe Belastingen te Amsterdam ingeleverd aangiftebiljet voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en vermogensbelasting over 1998/1999, dat zijn, verdachtes, belastbaar inkomen fl. 39.776,- bedroeg, terwijl dat belastbaar inkomen in werkelijkheid meer bedroeg dan het aangegeven bedrag en - onjuist en onvolledig opgegeven dan wel doen opgeven, door middel van een door of vanwege hem, verdachte, ingevuld, ondertekend en bij de Inspecteur der Directe Belastingen te Amsterdam ingeleverd aangiftebiljet voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en vermogensbelasting over 1999/2000, dat zijn, verdachtes, belastbaar inkomen fl. 58.610,- bedroeg, terwijl dat belastbaar inkomen in werkelijkheid meer bedroeg dan het aangegeven bedrag en - in voornoemde aangiftebiljetten met betrekking tot zijn, verdachtes, vermogen, telkens verzwegen of doen verzwijgen een aanmerkelijk belang te hebben in Desert Corporation Ltd en Multicultura Verde S.A. en Finwood Ltd, zulks terwijl daarvan telkens het gevolg zou kunnen zijn dat te weinig belasting zou kunnen worden geheven, dan wel zulks terwijl die feiten er telkens toe strekten dat te weinig belasting werd geheven; ten aanzien van feit 6 primair: op een tijdstip in de periode van 1 januari 1995 tot en met 22 januari 2002 te Amsterdam of elders in Nederland een overzicht betreffende prijzen en waarden en kosten en opbrengsten van hout/laurel - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - heeft vervalst, immers heeft verdachte in strijd met de waarheid op dat overzicht het logo van "RNT" (Recursos Naturales Tropicales S.A.) aangebracht, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken en door anderen te doen gebruiken. De rechtbank leest het in de 7e regel van het onder 2 telastegelegde vermelde “dan wel” als “en/of”, gelet op de wijziging van de telastelegging en de feitelijke omschrijving van de telastelegging. Door deze interpretatie wordt verdachte niet in de verdediging geschaad. Voor zover in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad. 3.4. Bewijsoverweging ten aanzien van feit 2 Verdachte heeft aangevoerd dat hij voor zijn Teak en Laurel projecten niet over een vergunning uit hoofde van de Wtb diende te beschikken. Het oude Laurel is volgens hem aangeboden in een besloten kring. De participaties betreffen geïndividualiseerde overeenkomsten van koop van vruchtgebruik, zodat er geen sprake is van een collectieve belegging. De rechtbank kan verdachte in zijn standpunt niet volgen. Het criterium “besloten kring“ wordt bepaald door de vraag of de groep personen beperkt is en nauwkeurig is omschreven. Tevens dienen er naast de financiële relaties tussen betrokken partijen nog sprake te zijn van andere onderlinge relaties. Bij presentatie van het aanbod of deelneming moet duidelijk zijn gemaakt dat deelneming uitsluitend openstaat voor die groep personen die aan voornoemde criteria voldoet ( Memorie van Toelichting Wet toezicht beleggingsinstellingen bladzijden 5 en 6). De rechtbank is van oordeel dat de verzameling reflectanten die zich bevonden in het bestand van [verkoper] en op welk bestand verdachte zich beroept, zodanig willekeurig is totstandgekomen dat niet van een besloten kring in voornoemde zin kan worden gesproken. Verdachte heeft aan participanten een op eigen naam gesteld kadastraal geregistreerd recht in het vooruitzicht gesteld. Vast staat dat verdachte die toezegging om diverse redenen niet heeft waargemaakt. Verdachte heeft aangevoerd dat hij in plaats daarvan kaarten met daarop aangeduide percelen van de participanten bij het kadaster heeft gedeponeerd. Voor zover daarvan al sprake is geweest acht de rechtbank dat onvoldoende om wat betreft risico en opbrengst tot individueel toegekende percelen te concluderen. In de gegeven omstandigheden heeft verdachte gelden (ongeveer 6.6 miljoen gulden) ter collectieve belegging verworven. 4. Het bewijs De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. 5. De strafbaarheid van de feiten De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden. 6. De strafbaarheid van verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar. 7. Motivering van de straffen De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem bewezengeachte feiten 1., 2., 3. primair, 4. primair, 5. en 6. primair zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar - met als bijzondere voorwaarde dat verdachte niet mag optreden als financiële dienstverlener in de meest ruime zin van het woord, zoals geregeld in de huidige toezichtwetgeving als de Wet toezicht effectenverkeer 1995, de Wet toezicht beleggings-instellingen en toekomstige wetgeving als de Wet op de financiële dienstverlening - en een geldboete van €100.000,00. De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen. Verdachte heeft zich gedurende een periode van zeven jaren schuldig gemaakt aan een aantal ernstige misdrijven. Verdachte heeft samen met zijn medeverdachten op geraffineerde en gewetenloze wijze mensen geld afhandig gemaakt, door deze slachtoffers in bepaalde projecten te laten investeren en hen onder meer aanzienlijke geldbedragen in het vooruitzicht te stellen. Deze slachtoffers hebben tot de dag van vandaag echter noch hun inleggeld noch een deel daarvan teruggekregen. Verdachte wordt beschouwd als de bedenker en uitvoerder van deze oplichting. Door aldus te handelen hebben verdachte en zijn medeverdachten de slachtoffers financiële schade en leed toegebracht. Daarnaast heeft verdachte in een beleggingsinstelling bepaalde handelingen verricht, terwijl aan deze beleggingsinstelling geen vergunning was verleend. Een vergunningenstelsel bewerkstelligt, ter bescherming van het publiek, dat op het moment van de vergunningaanvraag nagegaan kan worden of de beleggingsinstelling voldoende waarborgen biedt voor het aantrekken van gelden buiten een besloten kring. Verdachte heeft zich aan het toezicht van de toezichthoudende instantie onttrokken. Door middel van twee valselijk opgemaakte overeenkomsten en een aantal facturen heeft verdachte op slinkse wijze geldbedragen laten overboeken naar de rekening van de vennootschap Desert Corporation Ltd waarover verdachte telkens over heeft kunnen beschikken en ook heeft beschikt. Verdachte was zodoende in staat om gelden weg te sluizen, zulks met het doel de bedragen aan het oog te onttrekken. Deze bedragen ziet de rechtbank dan ook als inkomsten, die verdachte niet in zijn belastingaangiften heeft opgegeven. Door opzettelijk onjuiste en onvolledige belastingaangiftes over vijf jaren te doen, heeft de Nederlandse Staat en dus de gemeenschap, veel belastinginkomsten moeten derven. Door bovendien een document te vervalsen waarin gegevens van hout/laurel waren vermeld heeft verdachte het vertrouwen geschonden dat in het zakelijk verkeer in dergelijke documenten wordt gesteld. De rechtbank rekent het verdachte ernstig aan dat hij noch verantwoordelijkheid wenst te nemen voor zijn gedrag noch voor het handelen van anderen die ten dienste van hem stonden. Op grond van het hiervoor overwogene acht de rechtbank dan ook een gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden. In de omstandigheid dat verdachte blijkens het Uittreksel Justitieel Documentatieregister van 24 januari 2002 niet eerder is veroordeeld ziet de rechtbank aanleiding om een deel van na te melden gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm op te leggen. Het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf strekt er mede toe om verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst wederom aan strafbare feiten schuldig te maken. Overschrijding van de redelijke termijn De raadsman heeft betoogd de hoogte van de straf te verminderen nu de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM is overschreden. De rechtbank overweegt als volgt. Zoals bepaald in het arrest van de Hoge Raad van 3 oktober 2000, NJ 2000/721, beoogt het voorschrift van artikel 6, eerste lid van het EVRM inzake de behandeling van een strafzaak binnen een redelijke termijn te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is, zou moeten leven onder de dreiging van een strafvervolging. Om te bezien of de redelijke termijn van berechting al dan niet is overschreden, moet worden gerekend vanaf het moment dat vanwege de Staat een handeling is verricht, waaraan betrokkene in redelijkheid de verwachting kan ontlenen, dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De feiten dateren van 1995 tot en met 2001. Sedert oktober 2001 liep een gerechtelijk vooronderzoek jegens verdachte. Verdachte is op 22 januari 2002 in verzekering gesteld en aan deze inverzekeringstelling heeft verdachte de verwachting van een vervolging kunnen ontlenen, zodat met deze handeling de redelijke termijn een aanvang heeft genomen. Op 27 januari 2002 is verdachte in vrijheid gesteld. Het overzichtsproces-verbaal is opgemaakt en gesloten op 4 april 2002. De vorige raadsman van verdachte heeft in augustus 2002 een aantal getuigen opgegeven. In oktober van dat jaar is een (in het kader van het parallelle opsporingsonderzoek) rogatoire commissie uitgevoerd. Vervolgens is pas in januari 2004 aan het verzoek van de verdediging gevolg gegeven. In de periode van eind oktober 2002 en januari 2004 zijn geen (onderzoeks)handelingen verricht. Op 9 juli 2004 is het gerechtelijk vooronderzoek gesloten. De inleidende dagvaarding is vervolgens uitgebracht op 20 juli 2004 en betekend op 26 juli 2004. De inhoudelijke behandeling heeft plaatsgevonden op de terechtzittingen van 19 augustus 2004, 2 december 2004 en 3 december 2004. De totale duur van de vervolging, gerekend vanaf het tijdstip van de inverzekeringstelling van verdachte tot en met de uitspraak bedraagt ongeveer twee jaren en elf maanden. De berechting van de strafzaak heeft dan ook niet plaatsgevonden binnen de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Een deel van het tijdsverloop wordt gerechtvaardigd door de ingewikkeldheid van het onderzoek. In het onderzoek zijn echter ruim een jaar geen (opsporings)handelingen verricht (eind oktober 2002 – januari 2004). In deze omstandigheid ziet de rechtbank aanleiding om de op te leggen gevangenisstraf met 2 maanden te verlagen. Ten aanzien van de benadeelde partij Participatievereniging Euro Greenmix A Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij Participatievereniging Euro Greenmix A, niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor de behandeling in dit strafgeding. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk is. De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen. Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer1] Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat een deel van de vordering - betreffende investeringen in de projecten ‘Ojoche 2’ en ‘Cabo Blanco’- van de benadeelde partij [slachtoffer1], niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor de behandeling in dit strafgeding. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk is. De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen. Nu niet is gebleken dat aan de benadeelde partij [slachtoffer1] rechtstreeks schade is toegebracht - betreffende de investering in het ‘Dom Joachim’ project - door het bewezen geachte feit, zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk is. De benadeelde partij kan die slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen. 8. Toepasselijke wettelijke voorschriften De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24c, 47, 57, 225 en 326 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 4 van de Wet toezicht beleggingsinstellingen, de artikelen 1 en 6 van de Wet op de economische delicten en op de artikelen 68 (oud) en 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing. 9. Beslissing Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte terzake van het onder 2. telastegelegde voor zover het betreft de periode van 1 januari 1995 tot 2 oktober 1995. Verklaart het onder 3. primair en subsidiair telastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1., 2., 4. primair, 5. en 6. primair telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3.3. is aangegeven. Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Het bewezenverklaarde levert op: ten aanzien van feit 1.: oplichting, meermalen gepleegd; ten aanzien van feit 2.: overtreding van een wettelijk voorschrift, gesteld bij artikel 4, eerste lid van de Wet toezicht beleggingsinstellingen, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd; ten aanzien van de feiten 4. primair en 6. primair: valsheid in geschrift, meermalen gepleegd; ten aanzien van feit 5: opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist en onvolledig doen, terwijl daarvan het gevolg zou kunnen zijn dat te weinig belasting zou kunnen worden geheven, meermalen gepleegd en opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist en onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd. Verklaart het bewezene strafbaar. Verklaart [verdachte], daarvoor strafbaar. Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden. Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden. Beveelt dat een gedeelte, groot 6 maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast. Stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast. De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt. Veroordeelt verdachte voorts tot een geldboete van € 100.000,00 (honderdduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 1 jaar. Bepaalt dat de benadeelde partij Participatievereniging Euro Greenmix A, niet-ontvankelijk in haar vordering is. Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer1], niet-ontvankelijk in zijn vordering is. Dit vonnis is gewezen door mr. T.G. van der Schroeff, voorzitter, mrs. S. van Eunen en O.P.G. Vos, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Moese, griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 december 2004.