Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AR7961

Datum uitspraak2004-08-04
Datum gepubliceerd2004-12-22
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Dordrecht
Zaaknummers11/085196-04
Statusgepubliceerd


Indicatie

dagvaarding door politiesecretaris; OvJ niet ontvankelijk.


Uitspraak

RECHTBANK TE DORDRECHT Parketnummer: 11/085196-04 Volgnummer: 7 PROCES-VERBAAL TERECHTZITTING politierechter Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de politierechter in de rechtbank te Dordrecht op 4 augustus 2004. Tegenwoordig als: politierechter mr. H.A.C. Smid, officier van justitie mr. A. van de Kamp, griffier mr. P.M. van der Weijden. De zaak tegen na te noemen verdachte wordt uitgeroepen. De verdachte, ter terechtzitting aanwezig, antwoordt op de vragen van de politierechter te zijn genaamd: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres: [woonplaats], [adres]. De politierechter vermaant de verdachte oplettend te zijn op hetgeen hij zal horen en deelt hem mede dat hij niet tot antwoorden verplicht is. De officier van justitie draagt de zaak voor. De politierechter deelt mede de korte inhoud van: 1. Een dossiermap van de politie Zuid-Holland Zuid, dossiernummer PL1830/04-502608, d.d. 10 april 2004, met daarin gerelateerde bijlagen en dossierparagrafen; 2. Een uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 17 mei 2004, de verdachte betreffend. De verdachte verklaart -zakelijk weergegeven-: Op 28 maart 2004 fietste ik met vrienden in de gemeente Strijen. Ik ging de verkeerde kant op, toen ik omkeerde zag ik dat mijn vrienden wegreden. Zij reden 20 of 25 meter voor mij uit en ik kon niet dichterbij komen. Toen riep ik: "homo's." De politieagent dacht dat ik dit tegen hem zei. Ik weet echter zeker dat ik die politieagent niet heb aangekeken. Ik wilde dat mijn vrienden op mij zouden wachten. Ik zit nog op school en heb studiefinanciering. De officier van justitie voert het woord, leest de vordering voor en legt die aan de politierechter over. Zij is van oordeel dat het ten laste gelegde feit bewezen is, en vordert dat verdachte wordt veroordeeld tot een geldboete van € 220,00 subsidiair vier dagen vervangende hechtenis. Aan de verdachte wordt het recht gelaten het laatst te spreken. De politierechter verklaart het onderzoek gesloten en zegt terstond mondeling vonnis te zullen geven. De politierechter spreekt het vonnis uit ter openbare terechtzitting. ------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------ AANTEKENING VAN HET MONDELING VONNIS 1. Ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging 2. Beslissing Verklaart het Officier van Justitie niet-ontvankelijk. De politierechter overweegt daarbij het volgende. De verdachte wordt verweten dat hij op 28 maart 2004 een politieambtenaar gedurende de uitoefening van zijn functie zou hebben beledigd door "homo" te roepen. Op 7 mei 2004 heeft een politieambtenaar, die de verdachte op 28 maart had verhoord, aan verdachte telefonisch een OM-transactievoorstel van € 220,00 gedaan, zulks op verzoek van de politiesecretaris Rehaen. Uit het dossier blijkt niet van betrokkenheid van de officier van justitie bij deze beslissing, noch bij de beslissing tot dagvaarding van verdachte, die niet op het voorstel ter voorkoming van strafvervolging wenste in te gaan. De niet door de officier van justitie ondertekende dagvaarding d.d. 12 mei 2004 is blijkens de codering in de rechter bovenhoek daarvan uitgebracht door genoemde politiesecretaris Rehaen. De Politierechter stelt voorop dat vervolgingsbeslissingen - alsook het stellen van voorwaarden ter voorkoming van strafvervolging - in beginsel worden genomen door de officier van justitie als rechterlijk ambtenaar. Artikel 126 van de Wet op de Rechterlijke organisatie schept de mogelijkheid dat een bevoegdheid van de officier van justitie kan worden opgedragen aan een andere bij het parket werkzame ambtenaar (niet zijnde een rechterlijk ambtenaar). De Hoge Raad heeft dit laatste begrip onder omstandigheden extensief geïnterpreteerd. De politierechter wil nog wel aannemen dat de politiesecretaris Rehaen een andere bij het parket werkzame ambtenaar in de zin van artikel 126 van de Wet op de rechterlijke organisatie (zoals extensief geïnterpreteerd door de Hoge Raad) is. Echter, in het onderhavige geval komt de uitoefening van de gemandateerde bevoegdheid erop neer dat een functionaris, deel uitmakend van en de facto werkzaam binnen (en betaald door) de politieorganisatie, beslissingen neemt ten aanzien van het al dan niet vervolgen van een verdachte van een misdrijf waarbij een politiefunctionaris slachtoffer c.q. partij is. De politierechter is van oordeel dat zich aldus een situatie voordoet die in strijd moet worden geacht met een behoorlijke procesorde. In situaties als deze behoort de uitoefening van een bevoegdheid van de officier van justitie niet te worden opgedragen aan een politiesecretaris. De officier van justitie behoort dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard. Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat is vastgesteld door de politierechter en de griffier en door de politierechter is ondertekend. De griffier is buiten staat dit proces-verbaal mede te ondertekenen.