Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AR8094

Datum uitspraak2004-04-29
Datum gepubliceerd2004-12-29
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers03/02915PV
Statusgepubliceerd


Indicatie

Het bij gebreke van adresgegevens niet verzenden van een aanslagbiljet kan niet worden beschouwd als enige vorm van bekendmaking van de aanslag als bedoeld in art. 3.41 Awb.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Derde Enkelvoudige Belastingkamer PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende, tegen een uitspraak van de inspecteur Belastingdienst te P, de inspecteur, betreffende de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1998. Beslissing Het Hof: - verklaart het beroep gegrond, - vernietigt de uitspraak, - veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van de proceskosten van belanghebbende tot een beloop van € 644 en wijst de Staat aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen, en - gelast de Staat het gestorte griffierecht ad. € 31 aan belanghebbende te vergoeden. Gronden 1. Aan belanghebbende, geboren in 1962, is op 12 februari 1999 een aangiftebiljet inkomsten-belasting/premie volksverzekeringen 1998 uitgereikt. Voor het indienen van deze aangifte is destijds door een belastingadviseur van belanghebbende uitstel gevraagd. Dit uitstel is verleend tot 1 maart 2000. 2. Belanghebbende heeft het uitgereikte aangiftebiljet, na daaraan te zijn herinnerd en na te zijn aangemaand, niet ingediend. 3. In het verweerschrift is omtrent het woonadres van belanghebbende onder meer het volgende vermeld: - van 1 augustus 1997 tot 19 mei 1999: a-straat te Q; - van 19 mei 1999 tot 28 oktober 1999: b-straat te Q; - van 28 oktober 1999 tot 10 januari 2003; vertrokken onbekend waarheen (vow); 4. Voorts is in het verweerschrift het volgende vermeld: “Poststukken Tijdens de periode dat belanghebbende als VOW stond geregistreerd zijn er diverse poststukken verzonden en aangekomen. Dit blijkt uit het feit dat hierop is gereageerd. Deze zijn gestuurd naar: A Belastingadviseurs te R; Het bedrijfsadres van de onderneming van belanghebbende te Q; Postbus aa te S, NB op verzoek van belanghebbende zelf; B te T; C te Z. (…) De zakelijke correspondentie verliep steeds via gemachtigden. Uiteindelijk is er een postbusnummer te S bekend geworden. De brief hierover dateert echter van 13 december 2001, waarna de correspondentie naar dat postbusnummer is gestuurd. Tot dat moment was er geen feitelijk adres bekend bij de Belastingdienst.” 5. In een ‘tussentijds verslag controlerende ambtenaren’ van 16 januari 2001 (verweerschrift, bijlage 7) is onder meer het volgende vermeld: “8-12-00 langs geweest c-straat te U voor de deur staan: grijze Saab (…) o.n.v. X (…) 11-12-00 aangebeld op adres c-straat te U opengedaan door (…) D (…) D zei dat X er al een paar jaar niet meer woont; hij (…) stuurt alle post door naar A te R. (…) 14-12-00 Aangebeld ZS 3. (…) S houdt vol dat hij de post doorstuurt. Na heen en weer gepraat vragen wij hem om (…) R te bellen. (…) E zegt (…) dat hij (…) bezig is een BV voor X op te richten. (…) 18-12-00 brief ontvangen van X als reactie op de fax. (…) 4-1-01 Brief verstuurd aan Postbus bb te Q. Faxen was niet mogelijk Info bij PTT bleek dat dit nummer niet bekend is. Typisch want we hebben eerder gefaxed.. 10-1-01 Wonderbaarlijk maar het telefoonnummer doet het weer. Vervolgens hebben wij onze brief van 4-1-01 op de fax gezet.” 6. Tot de namens belanghebbende overgelegde stukken behoort een faxbericht van de inspecteur ter attentie van belanghebbende, gedagtekend 12 december 2000. 7. In een vonnis van de Rechtbank te P van 8 oktober 2002 in een procedure van de ontvanger van de Belastingdienst Particulieren/Ondernemingen te P tegen F, wonende aan de c-straat te U, is onder meer het volgende vermeld: “2. De vaststaande feiten (…) a. Op 7 februari 2000, 15 februari 2000 en 22 juni 2000 is ten verzoeke van de Ontvanger en ten laste van X (h/o dd Services X.), wonende en kantoorhoudende te U aan de c-straat, executoriaal (bodem-) beslag op roerende zaken gelegd. (…) 5. Beoordeling van het geschil (…) 5.4 De rechtbank is van oordeel dat F tegenover hetgeen de Ontvanger heeft aangevoerd onvoldoende heeft gesteld om aan te nemen dat het hier niet de bodem van X betreft. (…) Voorts wordt overwogen dat in de akten van betekening d.d. 16 februari 2001 is vermeld dat X de betrokken dwangbevelen – onder de vermelding U als woonplaats – in persoon in ontvangst heeft genomen. (…) 6. Beslissing De rechtbank 6.1 Gelast F om te dulden, dat de roerende zaken door de Ontvanger ten laste van de belastingschuldige, X, executoriaal zullen worden geveild.” 8. De bestreden uitspraak luidt onder meer als volgt: “Op 7 september 2001 is alsnog ontvangen een ingevuld aangiftebiljet 1998, welk biljet is aangemerkt en in behandeling is genomen als bezwaarschrift, gericht tegen de definitieve aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1998. Het aanslag-nummer is (…) en de dagtekening is 7 maart 2001. Het bezwaarschrift is niet binnen de wettelijke termijn ingediend. Daarom is uw bezwaar niet ontvankelijk.” 9. Namens belanghebbende is onder meer gesteld dat zij nimmer een aanslagbiljet heeft ontvangen en dat zij derhalve niet niet-ontvankelijk kan worden verklaard in haar bezwaar. 10. Ter zitting heeft de inspecteur desgevraagd verklaard dat er geen aanslagbiljetten zijn verzonden, omdat er geen adres van belanghebbende bekend was, zodat er geen aanslagbil-jetten konden worden verzonden. 11. Ingevolge artikel 3.40 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) treedt een besluit niet in werking voordat het is bekendgemaakt. In artikel 3.41, eerste lid, Awb is bepaald dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door toezending of uitreiking aan hen geschiedt. Indien de bekendmaking van het besluit niet kan geschieden op de wijze als is voorzien in artikel 3.41, eerste lid, geschiedt zij ingevolge het tweede lid van die bepaling op een andere geschikte wijze. 12. Ingevolge artikel 8 van de Invorderingswet 1990 maakt de ontvanger de belastingaanslag bekend door toezending of uitreiking van het door de inspecteur voor de belastingschuldige opgemaakte aanslagbiljet. 13. Naar het oordeel van het Hof is op grond van de door partijen overgelegde stukken aannemelijk te achten dat de inspecteur ten gevolge van omstandigheden die hem niet zijn te verwijten niet op de hoogte was met het juiste adres van belanghebbende, althans dat dit adres hem op zijn minst niet voldoende duidelijk was. Deze omstandigheid neemt echter niet weg dat het op de weg van de inspecteur ligt om een aanslag op de in artikel 3.40 Awb in samenhang met artikel 8 Invorderingswet 1990 voorgeschreven wijze bekend te maken, desnoods op een ‘andere geschikte wijze’ als bedoeld in artikel 3.41, tweede lid, Awb. 14. Uit de verklaring die de inspecteur ter zitting heeft afgelegd, als vermeld onder 10, welke verklaring bevestiging vindt in het ontbreken van een (kopie van een) aanslagbiljet bij de door partijen overgelegde stukken, volgt dat de door de inspecteur veronderstelde aanslag niet bekend is gemaakt. Het bij gebreke van adresgegevens niet verzenden van een aanslagbiljet kan niet worden beschouwd als enig vorm van bekendmaking van de aanslag als bedoeld in artikel 3.41 Awb. Bovendien is niet goed te begrijpen waarom geen aanslag is toegezonden of uitgereikt, nu de ontvanger, zoals is vermeld in het onder 7 aangehaalde vonnis, in februari 2001 aan belanghebbende in persoon te U dwangbevelen heeft kunnen uitreiken en in 2000 ten laste van belanghebbende (bodem-) beslag heeft kunnen leggen. Voorts bevatten het verweerschrift als aangehaald onder 4 en het ‘tussentijds verslag controlerende ambtenaren’ als aangehaald onder 5 naar het oordeel van het Hof aanknopingspunten, waarvan niet zonder meer is in te zien waarom die de ontvanger, zonodig op de voet van artikel 3.41, tweede lid, Awb, niet tot bekendmaking van de aanslag in staat hebben kunnen stellen. 15. Nu evenwel de aanslag niet is bekendgemaakt, heeft de inspecteur in de bestreden uitspraak ten onrechte beslist dat het door hem veronderstelde bezwaar tegen de – door de inspecteur als bekendgemaakt veronderstelde – aanslag niet-ontvankelijk is. Nu de aanslag niet is bekendgemaakt, is dit besluit niet in werking getreden, zodat het Hof, afgezien van de vergoeding van griffierecht en proceskosten, met een vernietiging van de bestreden uitspraak kan volstaan. Proceskosten Nu het beroep gegrond is, veroordeelt het Hof de inspecteur in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Ingevolge artikel 2 van het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt het Hof het bedrag van deze kosten vast op 2 (proceshandelingen) x 1 (gewicht van de zaak) x 1 (samenhangende zaken; de zaken met als kenmerk 03/02915, 03/02916 en 03/02917) x € 322 = € 644. Het Hof rekent deze vergoeding toe aan de zaak met als kenmerk 03/02915. De uitspraak is gedaan op 29 april 2004 door mr. Van der Ouderaa, in tegenwoordigheid van mr. Geel-Cieraad als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken. Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, door het lid van de belastingkamer en de griffier ondertekend. Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van dit proces-verbaal in geanonimiseerde vorm. U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van deze uitspraak het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak is een griffierecht verschuldigd. Na het verzoek tot vervanging ontvangt u van de griffier een nota griffierecht. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondeling uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen. Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.