Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AR8122

Datum uitspraak2004-11-12
Datum gepubliceerd2004-12-23
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
ZaaknummersAWB 03/2334
Statusgepubliceerd


Indicatie

Eiseres hanteert een pc-privéregeling waarin zij aan werknemers een computer verstrekt in ruil voor een tijdelijke verlaging van het brutoloon. De in het (begunstigende) beleid van verweerder neergelegde eis, dat de verlaging van het brutoloon moet doorwerken in andere looncomponenten zoals de vakantietoeslag, is niet in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Verweerder was derhalve niet gehouden het beleid op de onderhavige pc-privéregeling toe te passen.


Uitspraak

Rechtbank Arnhem Sector bestuursrecht Registratienummer: AWB 03/2334 Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen: Erijko Lijsten B.V., eiseres, gevestigd te Barneveld, vertegenwoordigd door mr. F. Schildmeijer, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder. 1. Aanduiding bestreden besluit Besluit van verweerder van 26 augustus 2003, uitgereikt door Uwv te Amsterdam. 2. Procesverloop Bij besluiten van 6 mei 2003 heeft verweerder aan eiseres correctienota’s over de premiejaren 1998 tot en met 2002 opgelegd. Tegen deze besluiten heeft mr. F. Schildmeijer, werkzaam bij BDO Belastingadviseurs Advocaten te Arnhem, namens eiser op 6 juni 2003 bezwaar gemaakt, waarna de gronden van het bezwaar zijn uiteengezet in een aanvullend bezwaarschrift d.d. 16 juli 2003. Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en de besluiten van 6 mei 2003 gehandhaafd. Tegen dit besluit heeft mr. Schildmeijer, voornoemd, namens eiser op 6 oktober 2003 beroep bij de rechtbank ingesteld, waarna de gronden van het beroep zijn uiteengezet in een aanvullend beroepschrift van 3 november 2003. Verweerder heeft op 17 juni 2004 een verweerschrift ingediend. Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 20 augustus 2004. Eiseres is aldaar verschenen, bijgestaan door mr. F. Schildmeijer. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. F. Verhaart, werkzaam bij het Uwv. 3. Geschil Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de arbeidsrelatie tussen eiseres en [X] kwalificeert als een privaatrechtelijke dienstbetrekking zodat sprake is van verplichte verzekering op grond van het bepaalde in artikel 3 van de Ziektewet, de Werkloosheidswet, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en de Ziekenfondswet. Voorts is tussen partijen in geschil het antwoord op de vraag of verweerder terecht premies werknemersverzekeringen heeft nageheven ter zake van de verlaging van het brutoloon van de werknemers van eiseres in verband met de aanschaf van een pc. In het bijzonder dient de vraag te worden beantwoord of de verlaging van het periodieke brutoloon dient door te werken naar andere loonbestanddelen zoals de vakantietoeslag. Voorts is de vraag aan de orde of verweerder terecht een premienota heeft opgelegd vanwege het belastingvoordeel dat werknemers genieten omdat eiseres de eventueel verschuldigde loonbelasting wellicht niet zal verhalen op haar werknemers. Ten slotte is de vraag aan de orde of de boetenota’s op een juiste wijze zijn vastgesteld en voldoende zijn gemotiveerd. 4. Overwegingen 4.1 Verzekeringsplicht van [X] [X] (hierna: [X]) was in het verleden in dienstbetrekking bij eiseres. Sinds de beëindiging van deze dienstbetrekking is [X] als zelfstandig ondernemer werkzaam. Hij exploiteert een kantine op een camping. Indien laatst-genoemde werkzaamheden het toestaan verricht [X] werkzaamheden voor eiseres. Voor het aannemen van een privaatrechtelijke dienstbetrekking moet zijn voldaan aan de volgende drie voorwaarden: ? een gezagsverhouding tussen werkgever en werknemer; ? de verplichting van de werknemer tot persoonlijke arbeidsverrichting; ? de verplichting van de werkgever tot loonbetaling. Bij de beantwoording van de vraag of aan deze criteria is voldaan, zijn de feiten en omstandigheden van het concrete geval bepalend. Niet beslissend is hoe de relatie door partijen wordt gekwalificeerd. Eiseres heeft ter zitting een uitvoerige toelichting gegeven over haar arbeidsrelatie met [X]. De rechtbank heeft geen reden aan de juistheid en de betrouwbaarheid van deze verklaring te twijfelen. Hierbij neemt de rechtbank mede in aanmerking dat in het looncontrolerapport geen verklaringen zijn opgenomen die de verklaring van eiseres weerspreken. Ten aanzien van de gezagsverhouding overweegt de rechtbank het volgende. In een geval als het onderhavige, waarin sprake is van een arbeidsverhouding die kenmerken heeft van een arbeidsovereenkomst, maar die door de contractpartijen wordt gezien als een overeenkomst van opdracht, heeft als uitgangspunt te gelden dat een gezagsverhouding wordt aangenomen als de verrichte werkzaamheden een wezenlijk onderdeel van de bedrijfsvoering van de opdrachtgever vormen en binnen het organisatorische kader van de opdrachtgever worden verricht. In het onderhavige geval is daarvan geen sprake, nu de werkzaamheden van [X] – naar eiseres stelt en door verweerder niet of onvoldoende wordt weersproken – een vrijblijvend karakter hebben. Aangenomen kan worden dat [X] zijn werkzaamheden in grote vrijheid kon verrichten en dat hij op verschillende punten meer vrijheid genoot dan de werknemers die bij eiser in loondienst zijn. Zo is ter zitting aangegeven dat eiser vrijheid had om naar eigen believen te komen en te gaan. De omstandigheid dat [X] – om organisatorische redenen – zijn komst vooraf kenbaar diende te maken bij de productieleider, doet hieraan niet af. Voorts kan worden aangenomen dat [X] grote vrijheid genoot met betrekking tot de door hem te verrichten werkzaamheden. De vrijheid van [X] werd op geen enkele wijze door de bedrijfsvoeringsbelangen van eiseres ingeperkt. De productielijn van eiseres was niet afhankelijk van de door [X] te verrichten werkzaamheden. De rechtbank concludeert dan ook dat geen sprake is geweest van een gezagsverhouding tussen eiseres en [X]. Dit leidt reeds tot de conclusie dat de arbeidsverhouding tussen eiseres en [X] niet kan worden aangemerkt als een privaatrechtelijke dienstbetrekking zodat verweerder ten onrechte premies heeft nageheven over de door [X] genoten inkomsten. 4.2 PC-privéregeling Eiseres heeft ten behoeve van haar werknemers een zogenoemde PC-privéregeling in het leven geroepen. In een aanvulling op de arbeidsovereenkomst komen eiseres en de participerende werknemer het volgende overeen: “Werknemer heeft van werkgever computerapparatuur ontvangen conform de aan deze overeenkomst gehechte specificatie. Uit hoofde hiervan is werknemer aan werkgever een eigen bijdrage verschuldigd van in totaal ƒ (volgt bedrag). De verrekening van bovengenoemde bijdrage zal als volgt geschieden: De door werkgever en werknemer overeen te komen bruto tantieme 1999 zal verlaagd worden met ƒ (volgt bedrag). of Het door werkgever en werknemer overeengekomen maandloon zal met ingang van 1 juli 1999 voor de duur van 12 maanden verlaagd worden met ƒ (volgt bedrag gedeeld door 12). Deze verlaging heeft geen effect op het bruto vakantiegeld dat werknemer ontvangt, tevens wordt het buiten beschouwing gelaten bij eventuele procentuele loonsveranderingen.” Voor de vraag of de looninhouding tot het premieloon behoort, acht de rechtbank de volgende wettelijke bepalingen en beleidsbesluiten van belang. Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekeringen (CSV) behoort tot het loon al hetgeen uit een dienstbetrekking wordt genoten. Artikel 6, eerste lid, aanhef en sub y, van de CSV bepaalt dat niet tot het loon behoren de verstrekking en terbeschikkingstelling van computers en bijbehorende apparatuur, alsmede de vergoeding van kosten daarvan, voorzover de waarde in het economisch verkeer van de computers en de apparatuur tezamen in het kalenderjaar en twee voorafgaande kalenderjaren niet meer bedraagt dan ƒ 5.000 en niet aannemelijk is dat zij niet mede dienen ter vervulling van de dienstbetrekking (tekst 1998 en 1999). In het Besluit van 30 september 1998, V-N 1998/50.18 (hierna: het Besluit), heeft verweerder beleid vastgesteld ten aanzien van pc-privéregelingen waarbij sprake is van een werknemersbijdrage. De artikelen 2 en 3 van het Besluit luiden als volgt: “Artikel 2 Eigen bijdrage werknemers De eigen bijdrage van de werknemer in de vorm van een verlaging van het contractloon in het kader van een verstrekking van een personal computer en toebehoren door de werkgever wordt niet als loon aangemerkt. Artikel 3 Ingangsdatum besluit Dit besluit treedt in werking met de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 september 1998.” De staatssecretaris van Financiën heeft in het besluit van 23 november 1998, nr. DB 98/968M het volgende opgemerkt met betrekking tot wijziging van beloningen. Hierbij dient opgemerkt te worden dat dit besluit niet mede namens verweerder is genomen. Ook heeft verweerder zich formeel niet aan dit besluit gecommitteerd. “Een wijziging van de overeengekomen beloning heeft in een aantal situaties ook andere dan de primair beoogde consequenties. Indien bijvoorbeeld het loon in geld wordt verlaagd, heeft dit in het algemeen gevolgen voor: ? de grondslag voor de diensttijdvrijstelling; ? de pensioengrondslag; ? een vakantiegelduitkering; ? het loon tijdens ziekte of zwangerschap; ? het brutoloon sociale verzekeringen; ? de grondslag voor inkomensafhankelijke voorzieningen, zoals de individuele huursubsidie. Het past bij een reële wijziging van de overeengekomen beloning dat dergelijke verschillen of consequenties, voorzover aanwezig gelet op de terzake geldende regeling, bewust door de betrokkenen worden aanvaard.” In het besluit van de staatssecretaris van Financiën van 29 juli 1999, nr. DB99/2355, zijn drie veelvoorkomende pc-privéregelingen gepubliceerd. Deze voorbeeldregelingen – met varianten als het afzien van eenmalige uitkeringen, de verlaging van het het brutoloon per maand en het afzien van adv-uren – zijn afgestemd met verweerder. Met betrekking tot de premies werknemersverzekeringen is het volgende opgemerkt: “Met betrekking tot de heffing van premies werknemersverzekeringen merk ik namens het Landelijk Instituut sociale verzekeringen (hierna: het Lisv) het volgende op. Over het onderhavige onderwerp heeft het Lisv in het Besluit van 30 september 1998, Stcrt. 14 oktober 1998, beleid vastgesteld. De voorbeeldregelingen zijn afgestemd met het Lisv. Als gevolg hiervan mag worden aangenomen dat de integrale toepassing van een van deze regelingen met inachtneming van de toelichting ertoe leidt dat het loonbestanddeel waarvan wordt afgezien en de hiervoor in de plaats bedongen PC(-vergoeding) niet als loon voor de premieheffing van werknemersverzekeringen worden beschouwd.” Bij voorbeeldregeling 3 is in het voorbeeld van de aanvulling op de arbeidsovereenkomst onder meer het volgende verwoord: “Werknemer verklaart op de hoogte te zijn van onderstaande gevolgen die kunnen optreden als gevolg van deelneming aan de PC-regeling: - (...) - een verlaging van de grondslag voor de berekening van het vakantiegeld - (...)” In de Mededeling van 15 maart 2000, M.2000.028, heeft verweerder, in aanvulling op voornoemd Besluit het volgende medegedeeld: “Beleid Eerder hebben wij u in dit kader een mededeling doen toekomen over de verstrekking van een PC in het kader van een PC privé project (M 98.106). In aanvulling op deze mededeling hebben wij ons eerder aangesloten bij het besluit van het Ministerie van Financiën inzake wijziging beloningen; voorbeel-den PC-regelingen (DB 99/2355M). In vervolg en in aanvulling op voorgaande genoemde mededeling delen wij u het volgende mede ten aanzien van verstrekkingen en/of terbeschikkingstelling van goederen of diensten anders dan PC's. Indien er sprake is van een regeling, waarbij de werkgever aan de werknemer een verstrekking doet en van de werknemer een bijdrage verwacht wordt, dan geldt het volgende. Deze regeling en de bijdragen dienen te voldoen aan de voorwaarden van het Besluit PC Privé, wil er sprake zijn van consequenties voor het premieloon, in die zin, dat deze bijdragen niet meegenomen zullen worden in het premieloon (brutoloon sv). Voorwaarden cafetaria specifiek Voor alle duidelijkheid geven wij hieronder de voorwaarden specifiek aan: - het moet gaan om toekomstige loonelementen (geen reeds genoten loon); en - de contractloonverlaging dient volledig (met alle consequenties, zoals voor dagloon, ziekenfondsloongrens en vakantietoeslag) gerealiseerd te worden; en - de verschuldigde bijdrage of de verstrekking is uitgezonderd ingevolge de Coordinatiewet Sociale Verzekering of daaruit voortvloeiende regelgeving; en - de regeling mag niet ingaan tegen dwingendrechtelijk voorgeschreven regels (zoals Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag).” In het Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 23 september 2003, CPP2003/1025M – aan welk besluit verweerder zich heeft gecommitteerd – gaat de staatssecretaris in op een vraag inzake het realiteitsgehalte van een zogenaamde cafetariaregeling. “Vraag (...). De CAO Geestelijke Gezondheidszorg 2001-2002 en de CAO Gehandicaptenzorg 2001-2002 zijn algemeen verbindend verklaard. In deze CAO's is bepaald dat een verlaging van het brutoloon door gebruikmaking van de cafetariaregeling invloed heeft op loonafhankelijke arbeidsvoorwaarden, met uitzondering van het uurloon waarover de toeslagen voor het overwerk en onregelmatigheid worden berekend. Leidt deze uitzondering tot een vermindering van de realiteitswaarde van de cafetariaregeling? Antwoord Nee, de realiteitswaarde van de genoemde cafetariaregeling blijft in stand. De genoemde regeling is fiscaal acceptabel. Het staat partijen vrij om, met inachtneming van de terzake geldende regelgeving, regelingen zodanig aan te passen dat keuzes in het kader van een cafetariaregeling daarop geen invloed hebben. De realiteitswaarde van een wijziging van de overeengekomen beloning behoeft in beginsel geen nadere beoordeling indien het een toekomstgerichte wijziging betreft die berust op een structurele regeling (zoals een collectieve arbeidsovereenkomst) en indien sprake is van wezenlijke niet fiscale verschillen en consequenties. In de onderhavige situatie is aan deze voorwaarden voldaan. Aan de realiteitswaarde behoeft dan niet getwijfeld te worden. Van belang is wèl dat inkomensafhankelijke regelingen, die gevolgen verbinden aan de keuzes in het kader van de cafetariaregeling, consequent worden toegepast.” Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit vorenstaande besluiten volgt dat een verlaging van het periodieke brutoloon moet doorwerken naar alle uitkeringen waarvan de grondslag op dit loon is gebaseerd. Eiseres stelt zich daarentegen op het standpunt dat een verlaging van het maandelijkse brutoloon voldoende is om te spreken van een reële regeling. De rechtbank overweegt als volgt. Ter zitting is gebleken dat tussen partijen niet in geschil is dat – als gevolg van bestaande jurisprudentie hierover – de terugwerkende kracht van het Besluit van 30 september 1998 niet beperkt is tot 1 september 1998. Genoemd besluit wordt dan ook van toepassing geacht op onderhavige pc-regeling. De rechtbank stelt voorop dat de wettelijke regeling van artikel 6, eerste lid, aanhef en sub y, van de CSV, slechts ziet op de gevallen waarin de werkgever computers en bijbehorende apparatuur verstrekt of een kostenvergoeding dienaangaande verstrekt. Een pc-regeling waarbij de kosten door de werknemer worden gedragen, zoals in het onderhavige geval, valt niet onder voornoemde wettelijke regeling. Vervolgens constateert de rechtbank dat verweerder met het Besluit van 30 september 1998, voornoemd onderscheid tracht te mitigeren. Het Besluit voorziet er immers in dat de eigen bijdrage van de werknemer in de vorm van een verlaging van het contractloon in het kader van een pc-privé project, niet tot het premieloon in de zin van artikel 4 van de CSV behoort. Verweerder heeft dit buitenwettelijke begunstigende beleid in latere besluiten meer in detail vormgegeven, waarbij met name het begrip “contractloon” nader wordt uitgelegd. Zo wordt in voornoemde Mededeling van 15 maart 2000 onder meer als voorwaarde gesteld dat een contractloonverlaging in ieder geval gevolgen moet hebben voor de vakantietoeslag. Vooropgesteld moet worden dat de reikwijdte van het beleid door verweerder wordt bepaald, mits daarmee niet in strijd wordt gehandeld met enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur. Naar het oordeel van de rechtbank betekent dit dat wanneer verweerder als gevolg van voortschrijdend inzicht na verloop van tijd tot het inzicht komt dat het begrip “contractloon” een nadere uitlegging behoeft, zij het recht heeft om zulks te beslissen, tenzij een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur, zoals bijvoorbeeld het rechtszekerheidsbeginsel, zich daartegen verzet. In dat verband merkt de rechtbank op dat niet kan worden gezegd dat in het onderhavige geval het rechtszekerheidsbeginsel is geschonden, aangezien de betrokkenen vanwege het door verweerder gebezigde, niet nader gedefinieerde begrip “contractloon” niet zonder meer ervan mochten uitgaan dat een brutoloonverlaging niet behoefde door te werken in andere loonelementen dan het maandloon. Met een nadere uitleg in latere besluiten, waarbij onder meer een doorwerking in de vakantietoeslag wordt geëist, wordt derhalve geen gerechtvaardigde verwachting geschonden. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder dus niet gehouden de nadere uitleg alleen van toepassing te doen zijn op zich na de publicatie van deze uitleg voordoende gevallen. Het is de rechtbank bovendien niet gebleken dat door verweerders nadere uitleg enig ander beginsel van behoorlijk bestuur is geschonden. Gelet op het vorenstaande mocht verweerder in het onderhavige geval voor de toepassing van het (begunstigende) beleid onder meer de voorwaarde stellen dat de verlaging van het brutoloon invloed op de vakantietoeslag dient te hebben. Nu vaststaat dat de verlaging van het brutoloon van de werknemers van eiseres in het kader van de pc-privéregeling in ieder geval geen gevolg heeft gehad voor de vakantiegelduitkering, is verweerder niet gehouden het (begunstigende) beleid van toepassing te doen zijn op onderwerpelijke regeling. De grief van eiseres dienaangaande faalt derhalve. 4.3 Premiecorrectie in verband met belastingvoordeel Verweerder heeft een premiecorrectie over het jaar 2002 opgelegd waarbij tot uitgangspunt is genomen dat de loonbestanddelen waarover alsnog premie wordt berekend – de reiskostenvergoeding en de verlaging van het brutoloon in het kader van de PC-privéregeling – door de Belastingdienst tot het loon voor de loonheffing wordt gerekend, waarover zal worden nageheven. Verweerder gaat daarbij ervan uit dat deze loonheffing niet voor rekening van de werknemers komt, maar door eiseres wordt betaald. Het belastingvoordeel dat de werknemers hierdoor genieten, wordt als premieloon in aanmerking genomen. Reiskostenvergoeding Verweerder heeft met betrekking tot de correctienota over het jaar 2002 in haar – tot de gedingstukken behorende – pleitaantekeningen verklaard de correctie in verband met de bovenmatig verstrekte reiskosten in te trekken. De rechtbank concludeert hieruit dat de premieheffing daarover dan ook niet langer aan de orde is. De grief van eiseres slaagt in zoverre. PC-privéregeling Eiseres heeft stukken overgelegd waaruit blijkt dat de Belastingdienst niet zal overgaan tot naheffing van loonbelasting over de pc-privéregeling. Als gevolg hiervan is verweerder dan ook ten onrechte overgegaan tot brutering. Gelet hierop kan van een belastingvoordeel voor de werknemers geen sprake zijn, zodat ook de premieheffing over het belastingvoordeel niet langer aan de orde is. De grief van eiseres dienaangaande slaagt derhalve. 4.4 De boete Het besluit tot boeteoplegging is gebaseerd op de aanwezigheid van opzet of grove schuld aan de zijde van eiseres ten aanzien van het niet als premieloon aanmerken van de betalingen aan [X] en de verstrekking van de reiskostenvergoedingen. Nu de rechtbank heeft geoordeeld dat de betalingen aan [X] terecht buiten de premieheffing zijn gebleven, ontvalt daarmee de grondslag voor de ter zake daarvan opgelegde boete. Omdat verweerder de correctie in verband met de bovenmatig verstrekte reiskosten heeft ingetrokken vervalt daarmee eveneens de grondslag voor de ter zake daarvan opgelegde boete. 4.5 Slotoverwegingen Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel, dat de stellingen van eiseres tegen het bestreden besluit doel treffen. Het beroep dient mitsdien gegrond te worden verklaard. Verweerder wordt opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. De rechtbank acht termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt de rechtbank het bedrag van de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand overeenkomstig het in de bijlage van het Besluit opgenomen tarief op: 2 (proceshandelingen: beroepschrift en verschijnen ter zitting) x 1,5 (wegingsfactor gewicht van de zaak) x € 322, ofwel € 966. Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing. 5. Beslissing De rechtbank verklaart het beroep gegrond; vernietigt het bestreden besluit; draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen; bepaalt dat het Uwv aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 232,= vergoedt; veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres voor een bedrag van € 966 en wijst het Uwv aan als rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden. Aldus gegeven door mrs. J.J. Catsburg, A.J.H. van Suilen en A.M.F. Geerling, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Woestenburg, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 november 2004. De griffier, De voorzitter, Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Verzonden op: