Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AR8789

Datum uitspraak2004-04-06
Datum gepubliceerd2005-01-05
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
ZaaknummersAWB 03/1006
Statusgepubliceerd


Indicatie

Beoordeeld dient te worden of verweerders besluit tot (gedeeltelijke) handhaving van de aan eiseres opgelegde correctienota’s alsmede van de boetenota’s en de verzuimregistratie de rechterlijke toets kan doorstaan.


Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE Sector Bestuursrecht Enkelvoudige Kamer Reg.nr.: AWB 03/1006 UITSPRAAK in het geschil tussen: Fa. [eiseres[ Landbouwmachines, gevestigd te [plaats], eiseres, gemachtigde: […], en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemers-verzekeringen (UWV), gevestigd te Amsterdam (kantoor Amsterdam), verweerder. 1. Aanduiding bestreden besluit Besluit van verweerder d.d. 24 juni 2003. 2. Ontstaan en loop van de procedure Bij besluit van 17 december 2002 heeft verweerder ten aanzien van eiseres met betrekking tot de jaren 1997 tot en met 1999 een verzuim inzake de loonopgaveverplichting geregistreerd. Bij besluiten van 18 december 2002 en 23 december 2002 heeft verweerder correctienota’s voor de premie werknemer- verzekeringen over de jaren 1997 tot en met 2002 en boetenota’s over de premiejaren 1998 tot en met 2001 bij eiseres in rekening gebracht. Tegen deze besluiten is op 27 en 29 januari 2003 een bezwaarschrift ingediend. Bij het bestreden besluit is dit bezwaarschrift gedeeltelijk gegrond verklaard en heeft verweerder besloten de correctienota’s alsmede de boetenota’s gewijzigd te handhaven. Op 4 augustus 2003 is tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft op 16 december 2003 een verweerschrift ingezonden. Het beroep is op 25 maart 2004 ter zitting behandeld. Eiseres is daarbij vertegenwoordigd door haar gemachtigde, voornoemd. Verweerder heeft zich niet doen vertegenwoordigen. 3. Motivering Beoordeeld dient te worden of verweerders besluit tot (gedeeltelijke) handhaving van de aan eiseres opgelegde correctienota’s alsmede van de boetenota’s en de verzuimregistratie de rechterlijke toets kan doorstaan. De rechtbank gaat bij de beoordeling van deze vraag uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres legt zich toe op de handel in en reparatie van landbouwmachines alsmede de handel in landbouwgereedschappen en ijzerwaren. Op 18 september 2001 is bij een waarneming ter plaatse geconstateerd dat eiseres niet voldeed aan de wettelijke bepalingen tot het vaststellen en bewaren van de identiteit van haar werknemers. Op 16 september 2002 is door een controleur van verweerder bij eiseres een looncontrole uitgevoerd, waarvan op 17 september 2002 verslag is uitgebracht. Naar aanleiding van de inhoud van dit rapport heeft verweerder bij besluiten van 18 december 2002 met betrekking tot de jaren 1997 tot en met 2002 respectievelijk € 65,80, € 1.563,27, € 1.735,26, € 2.653,71, € 1.719,73 en € 463,00 aan premie nageheven. Deze correcties houden verband met een in 1999 verrekende nabetaling van ƒ 3.505,-- aan een werknemer ([werknemer A]) waarvan het dienstverband in februari 1998 is geëindigd. Daarnaast heeft verweerder een correctie aangebracht ten aanzien van een viertal werknemers ([werknemer B], [werknemer C], [werknemer D] en [werknemer E]) waarvan uit de loonadministratie zou zijn gebleken dat zij meer dagen hebben gewerkt en dat meer is verloond dan uit de jaaropgaven blijkt. Verder heeft verweerder een correctie aangebracht in verband met, door verweerder bovenmatig geachte, verstrekte onkostenvergoedingen. Ten slotte is door verweerder een correctie aangebracht ten aanzien van een werknemer ([werknemer F]) waarvan op het moment van de looncontrole geen kopie van een identiteitsbewijs kon worden overgelegd. Ten aanzien van deze werknemer heeft verweerder besloten tot toepassing van het anoniementarief. Bij besluiten van 23 december 2002 heeft verweerder voorts met betrekking tot de jaren 1998 tot en met 2001 boetes van respectievelijk € 389,80, € 432,91, € 663,88 en € 427,01 aan eiseres opgelegd wegens het niet voldoen aan haar verplichting om juiste loonopgave te doen. Nadat eiseres bezwaar tegen bovengenoemde besluiten had ingesteld, heeft verweerder bij het bestreden besluit: a. de door eiseres aangevoerde bezwaren tegen de correctie ten aanzien van de nabetaling aan de heer [werknemer A] ongegrond verklaard; b. de door eiseres aangevoerde bezwaren tegen de correcties ten aanzien van de heren [werknemer B], [werknemer C] en [werknemer D] gegrond verklaard en ten aanzien van de heer [werknemer E] ongegrond verklaard; c. de door eiseres aangevoerde bezwaren tegen de door verweerder gedane correctie op het punt van de onkostenvergoeding, gedeeltelijk gegrond verklaard; d. de door eiseres aangevoerde bezwaren tegen de door verweerder gedane correctie op het loon van werknemer [werknemer F], in verband met het niet voldoen aan de plicht de identiteit van haar werknemers vast te stellen, ongegrond verklaard; e. de boetebesluiten gehandhaafd met dien verstande dat zij, gelet op de heroverweging ten aanzien van de correctienota’s, dienovereenkomstig zullen worden verminderd; f. het bezwaar van eiseres tegen de verzuimregistratie ongegrond verklaard. De rechtbank zal hierna op de bovenstaande punten afzonderlijk ingaan. 3.1 Nabetaling aan de heer [werknemer A] De heer [werknemer A] heeft met ingang van februari 1998 zijn werkzaamheden voor eiseres gestaakt. In datzelfde jaar heeft de heer [werknemer A], naar naderhand bleek abusievelijk, een nabetaling van ƒ 3.505,-- gekregen aan vakantiegeld en opgebouwde maar niet opgenomen vakantiedagen. Bij het opmaken van de jaarrekening over 1998 heeft eiseres geconstateerd dat de in 1998 gedane nabetaling niet terecht is geweest. Omdat eiseres de fout eerst in 1999 heeft geconstateerd heeft zij aanleiding gezien het bedrag niet van de heer [werknemer A] terug te vorderen. De rechtbank is van oordeel dat een uitkering voor niet genoten vakantiedagen en opgebouwd vakantiegeld in zijn algemeenheid wel moet worden gezien als loon in de zin van artikel 4 CSV. De uitkering houdt, gelijk de aanspraak op vakantie, immers ten nauwste verband met bepaalde verrichte arbeid. Dit is echter anders wanneer de uitkering, ondanks het oorspronkelijke etiket ‘vakantiegeld en opgebouwde vakantiedagen’ achteraf onterecht blijkt te zijn gedaan maar de werkgever besluit deze onterechte uitkering niet terug te vorderen. In een dergelijk geval is immers sprake van een financieel voordeel dat geen onmiddellijke tegenprestatie vormt voor bepaalde arbeid en die slechts in het algemeen haar oorzaak vindt in het verrichten van arbeid. Onder deze omstandigheden is geen sprake van een vergoeding die verband houdt met bepaalde in de dienstbetrekking verrichte arbeid en daarmee van loon als bedoeld in artikel 4 CSV. Het beroep is op dit punt derhalve gegrond. 3.2. Correctie ten aanzien van de heer [werknemer E] Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit de loonadministratie is gebleken dat de heer [werknemer E] in het jaar 2000 gedurende meer dan het opgegeven aantal dagen bij eiseres heeft gewerkt een heeft dienovereenkomstig correcties aangebracht. Eiseres heeft aangegeven dat de heer [werknemer E] in 2000 30 dagen stage heeft gelopen tegen een vergoeding van in totaal ƒ 750,-- netto. Verweerder heeft zich volgens eiseres bij de constatering dat sprake is van een onjuiste opgave gebaseerd op een uitdraai uit het systeem van eiseres waarin staat dat eiser in 2000 elke week 5 dagen heeft gewerkt tegen een vergoeding van ƒ 125,-- netto per week. Deze uitdraai is niet overeenkomstig de werkelijkheid en is te wijten aan een fout in het systeem. De rechtbank overweegt dat, met uitzondering van de door eiseres ter gelegenheid van de looncontrole uitgedraaide loonstaat, alle gegevens in het dossier er op wijzen dat de heer [werknemer E] een stagiaire was die ƒ 750,-- netto heeft ontvangen als vergoeding voor een stage van in totaal 30 dagen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder aan de uitdraai van de loonstaat uit het systeem niet die waarde heeft kunnen hechten die hij daaraan toekent. Hierbij is van belang dat de door eiseres uitgedraaide loonstaat slechts is uitgedraaid ter gelegenheid van de controle en niet is gebruikt om loonopgave te doen. Daarnaast is van belang dat eiseres een plausibele verklaring heeft gegeven voor de omstandigheid dat de uitgedraaide loonstaat afwijkt van alle andere informatie in het dossier waaronder een uitdraai van de specificatie van de grootboekkaart nettoloon en de ‘jaaropgavekaart 2000 voor de Sociale verzekeringen’. Het beroep is op dit punt derhalve gegrond. 3.3. Onkostenvergoeding Gelet op het bepaalde in artikel 6, eerste lid en onder k (voorheen i) van de CSV behoren niet tot het loon vergoedingen voorzover zij geacht kunnen worden te strekken tot bestrijding van kosten tot verwerving van het loon. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat het op de weg van de werkgever ligt feiten en omstandigheden die tot toepassing van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder k, CSV, zouden moeten leiden, aannemelijk te maken. De rechtbank is van oordeel dat uit het looncontrolerapport van 16 september 2002 blijkt dat eiseres de door haar verstrekte onkostenvergoeding zelf heeft gepresenteerd als een vergoeding ten behoeve van het doen van extra wassen door de werknemers van eiseres. Aan de door eiseres gepresenteerde onkostenvergoeding ligt het doen van vier extra wassen per week (voor buitendienstmedewerkers) ten grondslag. De noodzaak van vier extra wassen per week baseert eiseres op de omstandigheid dat de buitendienstmedewerkers dagelijks in aanraking komen met landbouwmachines die zeer smerig zijn en onder de mest zitten. De rechtbank is van oordeel dat eiseres er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat sprake is van een noodzaak tot het doen van vier extra wassen per week. Aannemelijk is dat de buitendienstmedewerkers van eiseres regelmatig in aanmerking komen met smerige machines waarbij ook regelmatig sprake zal zijn van machines die onder de mest zitten. De rechtbank acht echter niet aannemelijk geworden dat de buitendienstmedewerkers iedere dag in aanraking komen met landbouwmachines die onder de mest zitten. De rechtbank acht de door verweerder gedane aanname van twee extra wasbeurten per week voor een buitendienstmedewerker redelijk. Het beroep is op dit punt derhalve ongegrond. 3.4. Bijtelling loon werknemer [werknemer F] Met ingang van 1 januari 1997 zijn werkgevers/inhoudingsveplichtigen ingevolge artikel 90, derde lid, Organisatiewet Sociale Verzekeringen (OSV), gehouden om van hun werknemers in hun loonadministratie een afschrift te bewaren van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht (WID). Eenzelfde plicht rust op de werkgever op grond van artikel 28 van de Wet op de loonbelasting. Voor het geval die verplichting niet wordt nagekomen bepaalt artikel 26b van de Wet op de loonbelasting dat de belasting 52% van het loon bedraagt (tot 31 december 2000: 60% van het loon), niet als straf maar als maatregel om zeker te stellen dat bij het gedifferentieerde tariefstelsel niet naar een te laag tarief belasting wordt ingehouden. De sociale verzekeringswetgeving kent zelf geen bepaling inzake toepassing van het anoniementarief maar toepassing van dat tarief ingevolge fiscale wetgeving heeft via het loonbegrip van artikel 4 van de Coördinatiewet Sociale Verzekeringen tot gevolg dat ook voor de berekening van de verschuldigde premie op grond van de sociale verzekeringswetten van het door brutering verhoogde loon wordt uitgegaan. Eiseres heeft bij gelegenheid van de controle de persoonsgegevens en het sofi-nummer van de betreffende werknemer kunnen tonen en in het kader van de bezwarenprocedure een kopie van een identiteitsbewijs. Aldus bestond op dat moment geen onduidelijkheid meer over de identiteit van de betreffende werknemer. Gelet op de ratio van het anoniementarief was daarmee de reden voor toepassing van dat tarief komen te vervallen. De belastingdienst heeft, naar eiseres onweersproken heeft gesteld, dan ook geen toepassing gegeven aan artikel 26b van de Wet op de loonbelasting. Door in het kader van de sociale verzekeringswetgeving in dit geval toch de premie te berekenen met toepassing van het anoniementarief krijgt dat tarief het karakter van een punitieve sanctie wegens het niet nakomen van de administratieve verplichting, vervat in artikel 90, derde lid, van de OSV. Dat is oneigenlijk. Wanneer terzake van het niet nakomen van deze verplichting een sanctie aangewezen is dan voorzien andere wettelijke bepalingen daarin. Het beroep is op dit punt derhalve gegrond. 3.5. Boetebesluiten en het besluit verzuimregistratie Gelet op hetgeen is overwogen in rechtsoverwegingen 3.1, 3.2 en 3.4 is het beroep gericht tegen de (weliswaar gewijzigde) handhaving van de boetebesluiten en het besluit verzuimregistratie gegrond voor zover deze besluiten gebaseerd zijn op de ten onrechte verstrekte vergoeding aan de heer [werknemer A], de gewerkte uren van de heer [werknemer E] en de toepassing van het anoniementarief in verband met het ontbreken van een afschrift van het identiteitsbewijs van de heer [werknemer F]. Gelet op hetgeen is overwogen in rechtsoverwegingen 3.3 is het beroep gericht tegen de boetebesluiten en het besluit verzuimregistratie voor zover deze betrekking hebben op de tot een te hoog bedrag vastgestelde onkostenvergoedingen, ongegrond. De rechtbank kan zich op dit punt verenigen met het oordeel van verweerder dat sprake is van opzet of grove schuld en is van oordeel dat verweerder terecht een boete heeft opgelegd van 25% van het gecorrigeerde bedrag. Gelet op het voren overwogene zal verweerder opnieuw op het bezwaar hebben te beslissen met achtneming van deze uitspraak. De rechtbank acht voldoende gronden aanwezig verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten te veroordelen, die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Voor een veroordeling van verweerder in de kosten van de bezwaarprocedure, zoals gevraagd, wordt thans geen aanleiding gevonden. Verweerder zal ook daarover opnieuw hebben te beslissen bij de te nemen beslissing op bezwaar. 4. Beslissing De rechtbank: - verklaart het beroep op het punt van de ten onrechte verstrekte vergoeding aan de heer [werknemer A], de door de heer [werknemer E] ontvangen stagevergoeding en de toepassing van het anoniementarief, gegrond; - vernietigt het bestreden besluit in zoverre; - verstaat dat verweerder ten aanzien van deze onderdelen een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak alsook ten aanzien van het verzoek van eiseres om vergoeding van de kosten die door haar ten behoeve van de bezwaarprocedure zijn gemaakt; - gelast dat het UWV aan eiseres het door haar gestorte griffierecht ad € 232,- vergoedt; - veroordeelt verweerder in de kosten, die eiseres in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken, tot op heden begroot op € 644 en wijst het UWV aan als de rechtspersoon die deze kosten vergoedt; - verklaart het beroep voor het overige ongegrond. Gewezen door mr. H.C. Moorman en in het openbaar uitgesproken op 6 april 2004 in tegenwoordigheid van mr. M. Keukenmeester als griffier. Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. afschrift verzonden op