Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AR8891

Datum uitspraak2005-01-07
Datum gepubliceerd2005-01-07
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers39696
Statusgepubliceerd


Indicatie

Wet WOZ, compromis over de waarde, gebruik aan de orde te stellen in procedure over de OZB.


Uitspraak

Nr. 39.696 7 januari 2005 MvA gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 25 april 2003, nr. BK-01/03172, betreffende na te melden beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken. 1. Beschikking, bezwaar en geding voor het Hof Ten aanzien van belanghebbende is bij beschikking de waarde van de onroerende zaak a-straat 1 te Z voor het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004 vastgesteld op ƒ 788.000 (€ 357.578). Na door belanghebbende daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar van de gemeente P (hierna: de heffingsambtenaar) bij uitspraak de waarde nader vastgesteld op ƒ 402.000 (€ 182.419). Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de heffingsambtenaar vernietigd en de beschikking gewijzigd in die zin dat het de waarde van de onroerende zaak nader heeft vastgesteld op ƒ 320.000 (€ 145.210). De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht. 2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. 3. Beoordeling van de klacht 3.1. De uitspraak van het Hof is gedaan op een beroep van belanghebbende inzake een te zijnen aanzien gegeven waardebeschikking als bedoeld in artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) betreffende belanghebbendes woning met schuur en grond. Belanghebbende heeft blijkens zijn beroepschrift voor het Hof aangevoerd dat hij ter zake van een stuk bij de woning gelegen grond "niet in de gebruikersheffing kan worden betrokken" of, in latere bewoordingen, "niet als gebruiker van het land [kan] worden aangemerkt en worden belast". In dat kader heeft hij blijkens het proces-verbaal ter zitting van het Hof van 19 juni 2002 een beroep gedaan op artikel 220 van de Gemeentewet. In cassatie klaagt hij dat het Hof over die stelling geen uitspraak heeft gedaan. 3.2. De klacht kan niet tot cassatie leiden. Volgens 's Hofs in cassatie niet bestreden vaststelling diende naar het gemeenschappelijk oordeel van partijen de waarde als bedoeld in Hoofdstuk III van de Wet WOZ van de onroerende zaak - tussen partijen was kennelijk niet in geschil dat het voor de toepassing van die wet om één onroerende zaak ging - op de peildatum te worden gesteld op ƒ 320.000, bij welk oordeel het Hof zich heeft aangesloten. Het Hof heeft de waardebeschikking vervolgens dienovereenkomstig gewijzigd. Daarmede was het geschil over de waardebeschikking beslecht. De vraag of belanghebbende een gedeelte van de onroerende zaak al of niet gebruikt in de zin van artikel 220, letter a, van de Gemeentewet, behoefde in het geding inzake de waardebeschikking geen beantwoording meer. Die vraag hoort aan de orde te worden gesteld in bezwaar en beroep betreffende een ter zake van zodanig gebruik op de voet van de Gemeentewet aan belanghebbende opgelegde aanslag. 4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. 5. Beslissing De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond. Dit arrest is gewezen door de raadsheer L. Monné als voorzitter, en de raadsheren A.R. Leemreis en C.J.J. van Maanen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 7 januari 2005.