Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AS1868

Datum uitspraak2004-11-15
Datum gepubliceerd2005-01-10
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers525/2004
Statusgepubliceerd
SectorNotariskamer


Indicatie

De notaris is niet ontvankelijk in het hoger beroep wegens overschrijding van de dertigdagentermijn ex artikel 107 WNA.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER Beslissing van 15 november 2004 in de zaak onder rekestnummer 525/2004 NOT van: [naam], notaris te [plaats], APPELLANT, t e g e n [naam], en [naam], beiden wonende te [woonplaats]aats], GEÏNTIMEERDEN. 1. Het geding in hoger beroep 1.1. Door appellant, verder te noemen de notaris, is bij een op 28 april 2004 ter griffie ingekomen verzoekschrift hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Rotterdam, verder te noemen de kamer, van 25 maart 2004, verzonden op 26 maart 2004, waarbij de door geïntimeerden, hierna te noemen klagers, ingediende klacht gegrond is verklaard met oplegging van de maatregel van waarschuwing aan de notaris. 1.2. Voorts is op 4 juni 2004 een brief van de notaris ingekomen waarin hij verzoekt om uitstel, zodat hij nog enige externe adviseurs en getuigen kan raadplegen.. 1.3. Van de zijde van klagers is op 27 juli 2004 ter griffie een brief ingekomen waarin klagers een beroep doen op de niet ontvankelijkheid van het door de notaris ingestelde beroep wegens overschrijding van de dertig dagentermijn. 1.4. Op 26 augustus 2004 is van de zijde van de notaris een brief ter griffie van het hof ingekomen, waarin hij om uitstel verzoekt om de gronden van zijn beroep aan te vullen. 1.5. Van de zijde van klagers is op 12 oktober 2004 een verweerschrift ingekomen. 1.6. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 15 november 2004, zittinghoudend te ’s-Hertogenbosch en waarbij leden van het gerechtshof te s’-Hertogenbosch als raadsheer-plaatsvervanger zijn opgetreden ingevolge artikel 58 lid 2 Wet op de rechterlijke organisatie. Klagers en de notaris zijn verschenen. Zij hebben het woord gevoerd. 2. De ontvankelijkheid van het hoger beroep 2.1. De notaris heeft de beslissing van de kamer van 25 maart 2004 ontvangen als bijlage bij een brief van de secretaris van de kamer, gedagtekend op 26 maart 2004. De tekst in de aanbiedingsbrief luidt : “U kunt, ingevolge artikel 107 van de Wet op het notarisambt, binnen 30 dagen na dagtekening van deze aanbiedingsbrief, bij verzoekschrift van deze beslissing in hoger beroep komen bij het Gerechtshof te Amsterdam. (Kamer 17a, postbus 1312, 1000 BH Amsterdam)”. Het verzoekschrift van de notaris waarin hij te kennen geeft zich niet met de uitspraak van de kamer te kunnen verenigen, is op 28 april 2004 bij het hof ingekomen. 2.2. Nu de notaris ingevolge artikel 107 van de Wet op het notarisambt binnen dertig dagen na de dag van verzending van voornoemde brief in hoger beroep kon komen en het verzoekschrift eerst na afloop van deze termijn ter griffie is ontvangen, is het beroep niet tijdig ingesteld. 2.3. Het vorenoverwogene leidt tot de slotsom dat de notaris in zijn hoger beroep niet kan worden ontvangen. Dit leidt tot de volgende beslissing. 3. De beslissing Het hof: - verklaart de notaris niet ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen de beslissing van de kamer van 25 maart 2003. Deze beslissing is gegeven door mrs. Stevens, Meulenbroek en Blokland en in het openbaar uitgesproken op maandag 15 november 2004. Kamer van Toezicht over de Notarissen en Kandidaat-notarissen te Rotterdam Reg.nr. 23/03 Beslissing op een klacht als bedoeld in artikel 99 van de Wet op het notarisambt (1999) van: [naam] en mw. [naam], wonende te [woonplaats]aats], klagers, - tegen - mr. [naam] notaris te [plaats]. 1. Verloop van de procedure 1.1 De Kamer heeft kennis genomen van de volgende stukken: - klaagschrift met bijlagen d.d. 17 februari 2003; - brief van de notaris d.d. 10 maart 2003 waarin hij verzoekt om aanhouding van de klacht; - brief van de notaris d.d. 16 april 2003 waarin hij verzoekt om aanhouding van de klacht tot begin mei 2003; - brief van 9 juni 2003 van klagers waarin zij verzoeken om aanhouding tot september 2003; - brief van 15 oktober 2003 van klagers waarin zij verzoeken om nadere aanhouding van de klacht; - brief van klagers van 17 november 2003 waarin zij aangeven de klacht te willen voortzetten; - brief van 17 november 2003 met bijlagen van de notaris; - beschikking van het Hof Amsterdam d.d. 17 december 2003 waarbij de behandeling van de klacht wordt verwezen naar deze Kamer. 1.2 De mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden tijdens de vergadering van de Kamer op 19 februari 2004, waarbij zowel klagers als de notaris zijn verschenen. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht en klagers hebben een pleitnota overgelegd. 2. Inhoud van de klacht 2.1 Klagers en [namen] zijn ieder voor ¼ onverdeeld aandeel eigenaar van een perceel grond, kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie G 2195, dienende als inrit, parkeerhavens en garagebinnenterrein (hierna: het perceel). 2.2 [naam] wenste zijn garage en zijn onverdeeld aandeel in het perceel te verkopen aan [naam] en heeft de notaris opdracht gegeven daartoe een conceptakte op te stellen, hetgeen hij eind september 2002 heeft gedaan. 2.3 Klagers konden zich niet vinden in deze verkoop. Klagers zijn van mening dat het perceel een mandeligheid betreft en dat als zodanig bij een gewenste verkoop aan een deelgenoot daarvoor toestemming benodigd is van alle deelgenoten. Aangezien in het kadaster met betrekking tot het perceel geen bijzonderheden, erfdienstbaarheden of dergelijke staan opgenomen, hebben klagers de notaris verzocht het perceel aan te merken als een mandeligheid en als zodanig in te schrijven in de registers, aan welke wens de notaris geen gevolg heeft gegeven. 2.4 Klagers verwijten de notaris dat deze, zonder toestemming van de deelgenoten, zijn ministerie heeft willen verlenen aan het transport van het ¼ onverdeeld aandeel van [naam]. Na hun bezwaar hiertegen te hebben geuit, is een tweede conceptakte opgesteld waar klagers zich in konden vinden, maar welke door [naam] niet werd geaccepteerd. Vervolgens is een juridische strijd ontstaan tussen klagers en overige deelgenoten, met name [naam]. Klagers hebben beslag laten leggen op het onverdeeld aandeel van [naam] en hebben hem en de overige deelgenoten gedagvaard en gevorderd voor recht te laten verklaren dat ten aanzien van het perceel een mandeligheid bestaat, hetwelk in de openbare registers separaat moet worden ingeschreven. Zij zijn bij vonnis van de rechtbank Den Haag d.d. 22 oktober 2003 in het ongelijk gesteld, wegens gebrek aan belang. De rechtbank heeft overigens wel geoordeeld dat het perceel aangemerkt moet worden als een mandeligheid. Als gevolg hiervan mag een deelgenoot zijn aandeel aan een deelgenoot overdragen, met instemming van de overige deelgenoten, of kan een deelgenoot ten behoeve van de andere deelgenoten afstand doen van zijn aandeel. 2.5 Toen op verzoek van [naam] op 7 februari 2003 een derde conceptakte werd opgemaakt, teneinde zonder toestemming van de deelgenoten het onverdeeld aandeel van [naam] aan [naam] in eigendom over te dragen, hebben klagers onderhavige klacht ingediend. Klagers stellen dat door de handelswijze van de notaris de door hun geleden financiële schade inmiddels is opgelopen tot een bedrag van ruim €16.000, maar dat deze klacht niet is bedoeld om een financiële compensatie te verkrijgen. 2.6 Klagers stellen voorts dat de verkoop van het huis van [naam] geen verandering heeft gebracht in het geschil, omdat het in casu gaat om het onverdeeld aandeel van [naam]. 3. Verweer van de notaris 3.1 De notaris stelt, behoudens één telefoontje, tot het moment dat de klacht werd ingediend, onbekend te zijn met deze zaak, omdat alle werkzaamheden, reacties en dergelijke, zijn verzorgd door notarisklerk [naam]. De notaris stelt onmiddellijk na het hem bekend worden van de klacht contact te hebben opgenomen met klagers om te trachten met hen en de mede-eigenaren tot overeenstemming te komen. Zijn diverse pogingen daartoe hebben helaas niet geleid tot het beoogde resultaat. 3.2 De notaris betwist het verwijt van klagers dat geen gehoor is gegeven aan klagers bezwaren. Zo is ter wille van klagers de tweede akte geconcipieerd. De notaris stelt alles in het werk te hebben gesteld om tot een oplossing te komen, maar dat daarvoor de welwillendheid van alle deelgenoten nodig was en dat is niet gelukt. 3.3 De notaris stelt voorts dat het huis van [naam] inmiddels is verkocht, zodat de schadelijke gevolgen waar klagers bang voor zijn niet meer kunnen intreden. Zijns inziens handhaven klagers de klacht uit het oogpunt van financieel drukmiddel. 4. De beoordeling 4.1 Ter beoordeling van de Kamer staat of de notaris heeft gehandeld in strijd met de tuchtnorm als geformuleerd in artikel 98 van de WNA. Een notaris is aan tuchtrecht-spraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling of een op deze wet berustende verordening, hetzij met de zorg die hij als notaris behoort te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve hij optreedt, alsmede ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris niet betaamt. 4.2 Uit al hetgeen aan de Kamer is overgelegd en partijen ter mondelinge behandeling nog hebben toegelicht, is het de Kamer gebleken dat de notaris zich onvoldoende en te laat heeft verdiept in het dossier van klagers. Zo heeft de notaris ter mondelinge behandeling aangegeven dat een aangetekende brief aan hem gericht (d.d. 18 oktober 2002) hem niet heeft bereikt, maar in behandeling is genomen door een medewerker en voorts dat hij een brief in zijn naam geconcipieerd, heeft ondertekend zonder daarbij van de inhoud kennis te nemen. 4.3 Naar het oordeel van de Kamer hebben de notaris en zijn medewerker jegens klagers onzorgvuldig gehandeld. Met name gelet op de drietal conceptakten die dienaangaande zijn opgesteld, is onduidelijkheid en onzekerheid gecreëerd, waardoor klagers zich genoodzaakt zagen een gerechtelijke procedure te starten. Het verweer van de notaris dat de onderhavige zaak hem pas bekend is geworden op het moment dat onderhavige klacht werd ingediend, treft, gelet op de notariële verantwoordelijkheid van de notaris voor de werkzaamheden van zijn medewerkers, geen doel. Zeker al na de brief van 18 december 2002 had de medewerker de notaris bij deze kwestie moeten betrekken. Dat dit niet gebeurd is, is aan de kantoororganisatie van de notaris te wijten. Ook het gevraagde en gegeven advies van een deskundige ontheft de notaris niet van een eigen onderzoeksplicht of verantwoordelijkheid, dit te meer nu niet duidelijk is welke gegevens, feiten en omstandigheden deze deskundige verstrekt zijn. 4.4 De Kamer acht het handelen van de notaris dermate onzorgvuldig, dat zij daaraan de maatregel van waarschuwing verbindt. 5. De beslissing De Kamer van Toezicht over de Notarissen en Kandidaat-notarissen te Rotterdam, - verklaart de klacht gegrond met oplegging van de maatregel van waarschuwing. Deze beslissing is gegeven op 25 maart 2004 door mrs. J.P.G. Poell, A.G. Scheele-Mülder, B. van der Meide, J.H.J. Preller en F. Hoppel, in tegenwoor-digheid van de secretaris, mr. L.S. Lepelaar. Uitgesproken ter openbare vergadering. De secretaris, De plaatsvervangend voorzitter, L.S. Lepelaar J.P.G. Poell Deze beslissing is verzonden op: Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam.