
Jurisprudentie
AS1891
Datum uitspraak2004-11-25
Datum gepubliceerd2005-01-10
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers244/2004 NOT
Statusgepubliceerd
SectorNotariskamer
Datum gepubliceerd2005-01-10
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers244/2004 NOT
Statusgepubliceerd
SectorNotariskamer
Indicatie
Het hof is van oordeel dat de notaris is te kort geschoten in zijn informatieplicht jegens klagers door de door hem onderkende gebreken aan het taxatierapport van [naam] niet mede te delen aan klagers. Hierdoor waren klagers niet in de gelegenheid de opvatting van de notaris over dit taxatierapport goed te beoordelen. Het hof acht dit klachtonderdeel in zoverre gegrond. Echter, het hof is – gelet op alle omstandigheden van het geval, ook in onderlinge samenhang gezien – tevens van oordeel dat deze handelwijze van de notaris niet dusdanig laakbaar is dat een maatregel op zijn plaats zou zijn. Het hof zal de notaris dan ook geen maatregel opleggen.
Uitspraak
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Beslissing van 25 november 2004 in de zaak onder rekestnummer 244/2004 NOT van:
[naam],
wonende te [plaats],
APPELLANT,
t e g e n
MR. [naam],
notaris te [plaats],
GEÏNTIMEERDE,
en de zaak onder rekestnummer van 245/2004 NOT:
[naam],
wonende te [plaats],
APPELLANT,
t e g e n
MR. [naam],
notaris te [plaats],
GEÏNTIMEERDE.
1. Voeging van beide zaken in hoger beroep
De door appellanten aangespannen procedures in hoger beroep tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te [plaats], verder te noemen de kamer, van 14 januari 2004, zijn door het hof gevoegd daar zij op hetzelfde onderwerp betrekking hebben en tussen dezelfde partijen aanhangig zijn die ook in eerste aanleg tegenover elkaar stonden.
2. Het verloop van de procedure in de gevoegde zaken
2.1. Door appellant in de zaak met rekestnummer 244/2004 NOT, verder te noemen klager sub 1, is bij een op 11 februari 2004 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer. Bij de bestreden beslissing is de klacht van klager tegen geïntimeerde verder te noemen de notaris, ongegrond verklaard.
2.2. Door appellant in de zaak met rekestnummer 245/2004 NOT, verder te noemen klager sub 2, is eveneens bij een op 11 februari 2004 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift tijdig hoger beroep ingesteld tegen de genoemde beslissing van de kamer.
2.3. Van de zijde van de notaris is in de zaak met rekestnummer 244/2004 NOT een verweerschrift ingekomen. In de zaak met rekestnummer 245/2004 is geen verweerschrift ingekomen.
2.4. De zaken zijn behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 14 oktober 2004. Verschenen zijn klagers en de notaris. Allen hebben het woord gevoerd, klagers onder meer aan de hand van een pleitnotitie.
3. De stukken van de gedingen
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.
4. De feiten in beide zaken
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer daaromtrent heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer
geen bezwaar gemaakt, zodat het hof ook van die feiten uitgaat.
5. Het standpunt van klagers
5.1. Klagers richten in de onderhavige zaak een vijftal klachten aan het adres van de notaris. Het eerste klachtonderdeel betreft het verwijt van klagers dat de notaris bij de afwikkeling van de nalatenschap van mr. [naam], verder te noemen: de erflater, ten onrechte is opgetreden als boedelnotaris en als executeur-testamentair van de nalatenschap. Klagers zijn van mening dat de functies van boedelnotaris en executeur-testamentair niet verenigbaar zijn gelet op de moeizame relatie tussen de bij de nalatenschap betrokken familieleden. Klagers beroepen zich dienaangaande op artikel 18 lid 2 van de Verordening beroeps- en gedragsregels van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie. Het is klagers niet duidelijk geworden wanneer de notaris in welke hoedanigheid handelde. Zij achten dit evenwel van belang omdat de executeur meer verantwoordelijkheid heeft dan de boedelnotaris. Deze kwestie is tijdens het uitvoerige gesprek op 6 september 2002 met de notaris nauwelijks aan de orde gekomen.
5.2. Voorts heeft de notaris zonder nadere motivering en zonder nadere uitleg met betrekking tot de inhoud van het testament van erflater en de afwikkeling van de nalatenschap, klagers verzocht om aan hem een algemene volmacht te verstrekken om tot afwikkeling van de nalatenschap te kunnen overgaan. Klagers achten het vragen van een dergelijke volmacht overbodig en onzorgvuldig aangezien – naast een motivering waarom een volmacht verleend diende te worden – een uiteenzetting met betrekking tot de vermogenpositie van de nalatenschap ontbrak.
5.3. Tevens zijn klagers van mening dat de notaris op schriftelijke vragen van klagers niet dan wel selectief heeft geantwoord. Onder meer wordt de vraag of de notaris zelf gevraagd heeft om taxatie in samenwerking met de Belastingdienst niet beantwoord.
5.4. Ook heeft de notaris zich partijdig opgesteld bij de afwikkeling van de nalatenschap ten aanzien van de verdeling van de effecten in het voordeel van de andere erfgenamen verder tenoemen [naam] en [naam] en ten nadele van klagers.
Het voorstel van [naam], inhoudende de effecten in contanten met klagers af te rekenen op basis van de inmiddels lager geworden waarden, werd direct geaccepteerd door de notaris zonder rekening te houden met de hierover reeds gemaakte afspraak dat de effecten in gelijkwaardige kavels naar rato van de erfdelen zouden worden verdeeld. Voorts zijn klagers van mening dat de notaris direct na de bespreking bij hem op kantoor van 6 september 2002 de effecten had dienen te verdelen, zodat klagers zelf hadden kunnen beslissen wat zij met de effecten wilden doen.
5.5. Bovendien verwijten klagers de notaris dat hij voorbij is gegaan aan het taxatierapport van [naam] 1997 van [naam] te [plaats] met betrekking tot de registergoederen te [plaats] gelegen aan de [adres], en dat hij zich liet leiden door het taxatierapport van [naam] te [plaats] en de Rijkstaxateur. Uit het rapport van [naam] blijkt dat de eerder vermelde registergoederen tegen een te lage prijs zijn verkocht aan [naam]. Klagers stellen een taxatie door een rijkstaxateur niet op prijs, omdat een rijkstaxateur uitgaat van een minnelijke waardering. Een dergelijke taxatie is geschikt voor het vaststellen van de hoogte van de successierechten, maar niet voor de waardering van de erfenis. Daarbij komt dat een rijkstaxateur voorwaarden aan een taxatie verbindt, die voor klagers onbekend blijven. Deze wijze van taxeren kan nadelige gevolgen hebben voor klagers, die hun aandeel in contanten uitgekeerd krijgen.
Ook is het taxatierapport van de inboedel onvolledig en is de inboedel te laag getaxeerd. Dit taxatierapport komt klagers ongeloofwaardig voor gelet op het vermogen en de positie van de ouders van klagers.
6. Het standpunt van de notaris
6.1. De notaris betwist de stellingen van klagers en verweert zich als volgt. De erflater heeft de notaris benoemd als executeur-testamentair bij diens testament van 21 oktober 1996, juist omdat de notaris werkzaam is als notaris van de familie. Om het onderscheid tussen de functies van executeur-testamentair en boedelnotaris inzichtelijk te maken voor klagers, heeft de notaris deze materie in een zeer uitvoerig gesprek op 6 september 2002 bij hem op kantoor met klagers behandeld. In dat verband heeft de notaris uitdrukkelijk vermeld dat hij gezien de samenloop van de functies uitsluitend het tarief van boedelnotaris in rekening zou brengen. De notaris verkeerde hiermee in de veronderstelling dat het voor klagers duidelijk was geworden hoe dicht de functies van executeur-testamentair en boedelnotaris bij elkaar liggen.
6.2. De notaris heeft klagers verzocht om hem een boedelvolmacht te verstrekken, die uitsluitend door hem zou worden gebruikt wanneer de noodzaak daartoe aanwezig zou zijn, bijvoorbeeld in het kader van de verkoop van effecten of een registergoed. Hiertoe acht de notaris vooroverleg met cliënten zelf noodzakelijk en bovendien dienen alle partijen met een eventuele verkoop in te stemmen. Deze handelwijze is bij de bespreking van 6 september 2002 ter sprake gekomen. De notaris heeft klagers op 17 mei 2002 een brief geschreven waarin hij aangeeft hoe hij voornemens is de boedel af te wikkelen. Ter zitting van het hof heeft de notaris verklaard dat dit zijn gebruikelijke manier van werken is.
6.3. De notaris is van mening dat hij alle gevraagde informatie heeft verschaft waarom klagers hem verzocht hebben. In bepaalde gevallen kon hij niet terstond reageren, omdat de informatie (nog) niet beschikbaar was.
6.4. Met betrekking tot de klacht dat de notaris partijdig zou hebben gehandeld in het voordeel van [naam], wijst de notaris er op dat [naam] het aan spreekpunt is geweest terzake van de afwikkeling van de nalatenschap. In dat kader heeft [naam] een voorstel gedaan om de erfdelen inzake de effecten in contanten uit te keren aan klagers. De notaris heeft deze brief slechts doorgestuurd, zonder enig ander oogmerk dan klagers die informatie te verschaffen.
Ten aanzien van de verdeling van de effecten op voorhand is door de notaris naar voren gebracht in het gesprek van 6 januari 2002, dat, zodra alle bestanddelen van de nalatenschap en hun waarden bekend zouden zijn, tot verdeling van de effecten en de registergoederen zou kunnen worden overgegaan, nog voordat de aangifte inzake het successierecht zijn beslag zou krijgen.
6.5. Voor zover klagers klagen over een onjuiste taxatie van de registergoederen te [plaats] wijst de notaris er op dat de taxatie destijds op verzoek van de erflater heeft plaatsgevonden, juist in het bijzijn van de rijkstaxateur ter voorkoming van verdere problemen met klagers. Omdat klagers dit taxatierapport in twijfel trokken heeft de notaris het rapport nogmaals ter beoordeling aan [naam] te [plaats] en de rijkstaxateur voorgelegd. Bovendien dateerde de taxatie van [naam] van 1997, terwijl de notaris een taxatierapport van de datum van het overlijden van de erflater wilde. Ook was de taxatie gebaseerd op onjuiste gegevens met betrekking tot de huur van de registergoederen in verband met de afloop van de erfpacht. Daarom heeft de notaris dit rapport ter zijde gelegd. De notaris heeft klagers er op gewezen dat het hun vrij stond zelf een taxateur in de arm te nemen.
Naar aanleiding van het klachtonderdeel met betrekking tot de taxatie van de roerende zaken merkt de notaris op dat het klagers ook in dit geval vrij stond om een andere taxateur te benaderen dan het Venduehuis der Notarissen te ‘s-Gravenhage, dat door de notaris aangezocht was. De notaris wijst er in dit verband op dat het Venduehuis voor het notariaat uiterst betrouwbare taxaties verricht, uitgevoerd door taxateurs die allen daartoe beëdigd zijn.
7. De beoordeling
7.1. Aan het oordeel van het hof is thans onderworpen de vraag of de notaris onzorgvuldig dan wel partijdig heeft gehandeld jegens klagers bij de afwikkeling van de nalatenschap van de erflater. Ten aanzien van het verwijt van klagers dat de notaris zowel als executeur–testamentair als ook in zijn hoedanigheid van boedelnotaris heeft gefungeerd, stelt het hof voorop – anders dan de kamer - dat deze handelwijze in het algemeen geen aanbeveling verdient en dat de notaris terughoudend dient te zijn bij het aanvaarden van een aanwijzing als executeur-testamentair.
De functies van boedelnotaris en executeur-testamentair kunnen immers op gespannen voet met elkaar komen te staan. Dit blijkt reeds uit artikel 18 lid 2 van de verordening beroeps– en gedragsregels, inhoudende dat een notaris die in een nalatenschap optreedt als executeur-testamentair niet zonder toestemming van de erfgenamen als boedelnotaris kan optreden. In het onderhavige geval is niet expliciet van toestemming van de erfgenamen gebleken, zodat het de notaris in principe niet vrijstond als boedelnotaris op te treden.
Echter heeft de notaris in het onderhavige geval (nog) geen activiteiten die kunnen leiden tot de hiervoor bedoelde spanningen verricht. Het hof neemt daarbij tevens in aanmerking dat klagers ter zitting in hoger beroep hebben verklaard, zij het schoorvoetend, dat zij naar aanleiding van de bespreking op 6 september 2002 hebben laten blijken voldoende vertrouwen in de notaris hebben. Dit leidt er toe dat het eerste klachtonderdeel als ongegrond moet worden beoordeeld.
7.2. Het hof is van oordeel dat de werkwijze van de notaris met betrekking tot de volmacht op zichzelf genomen niet onjuist is gelet op de inhoud van de brief van 17 mei 2002, waarvan de tekst – voor zover van belang - luidt:
“Teneinde de nalatenschap te kunnen afwikkelen zend ik u hierbij een boedelvolmacht om u te vertegenwoordigen met betrekking tot de afwikkeling van de nalatenschap. Indien u hiermee akkoord gaat verzoek ik u de volmacht te tekenen en aan mij te retourneren.”
Echter, gelet op de gespannen familieverhouding had het op de weg van de notaris gelegen klagers dienaangaande meer uitleg te geven. Aangezien klagers blijkens de tekst van de hiervoor genoemde brief van 17 mei 2002 de mogelijkheid werd geboden zich over de inhoud van de volmacht uit te laten alvorens zij die met hun ondertekening daarvan verleenden, is het hof van oordeel dat deze handelwijze niet laakbaar is en acht de klacht ongegrond.
7.3. Het klachtonderdeel dat betrekking heeft op het verwijt van klagers dat de notaris hun schriftelijk gestelde vragen niet of selectief heeft beantwoord acht het hof de notaris aan te rekenen. Het hof is van oordeel dat de notaris klagers adequater had dienen te informeren, mede gelet op de eerder vermelde gespannen familieverhouding. Deze handelwijze acht het hof evenwel niet dermate laakbaar dat het tot gegrond-verklaring van dit klachtonderdeel zou moeten leiden. Gelet op de inhoud en samenhang van de overgelegde correspondentie alsmede het verhandelde ter zitting blijkt dat klagers over het verloop van de afwikkeling van de nalatenschap door de notaris werden geïnformeerd. Het hof acht dit klachtonderdeel ongegrond.
7.4. Het hof is van oordeel dat de notaris is te kort geschoten in zijn informatieplicht jegens klagers door de door hem onderkende gebreken aan het taxatierapport van [naam] niet mede te delen aan klagers. Hierdoor waren klagers niet in de gelegenheid de opvatting van de notaris over dit taxatierapport goed te beoordelen. Het hof acht dit klachtonderdeel in zoverre gegrond. Echter, het hof is – gelet op alle omstandigheden van het geval, ook in onderlinge samenhang gezien – tevens van oordeel dat deze handelwijze van de notaris niet dusdanig laakbaar is dat een maatregel op zijn plaats zou zijn. Het hof zal de notaris dan ook geen maatregel opleggen.
7.5. Voor wat betreft het klachtonderdeel met betrekking tot het benaderen van de notaris van een rijkstaxateur, is het hof van oordeel dat een zogenoemde minnelijke taxatie, anders dan klagers stellen, niet per se een lagere waardering van een registergoed hoeft in te houden. Het betekent echter wel dat zowel de belastingdienst als de gerechtigden tot het registergoed in fiscale zin gebonden zijn aan de door minnelijke taxatie overeengekomen waarde van het registergoed, ook al zou dit vervolgens worden verkocht voor een hogere of lagere koopprijs. Dit klachtonderdeel faalt derhalve.
Met betrekking tot het klachtonderdeel ten aanzien van de taxatie verricht door het Venduehuis der Notarissen is het hof van oordeel dat ook dit klachtonderdeel te vergeefs is voorgesteld. Voor zover klagers zich niet konden verenigen met de keuze van taxateur van de notaris had het op de weg van klagers gelegen een andere taxateur in te schakelen.
7.6. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend, buiten beschouwing blijven.
7.7. Het vooroverwogene leidt mitsdien tot de volgende beslissing.
8. De beslissing
Het hof:
in beide zaken:
- vernietigt de beslissing van de kamer van 14 januari 2004 en, opnieuw rechtdoende;
- verklaart het klachtonderdeel zoals genoemd in 7.4. gegrond, zonder oplegging van een maatregel aan de notaris;
- verklaart de klacht voor het overige ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mrs. N.A.M. Schipper, A.L.G.A. Stille en P.J.N. van Os en uitgesproken ter openbare terechtzitting van donderdag 25 november 2004.
Kamer van Toezicht over de Notarissen en Kandidaat-Notarissen ’sGravenhage
Beslissing inzake de klacht onder nummer 03-16 van:
1. [naam],
wonende te [plaats],
en
2. [naam],
wonende te [plaats]
hierna ook te noemen klagers,
tegen
mr [naam],
notaris te [plaats]
hierna ook te noemen de notaris.
De procedure
De Kamer heeft kennisgenomen van:
? de klacht, ingekomen op 15 april 2003,
? het antwoord van de notaris,
? de afzonderlijke replieken van klagers,
? de dupliek van de notaris.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 november 2003. Daarbij waren aanwezig klagers en de notaris.
Van het verhandelde is proces-verbaal opgemaakt met daaraan in afschrift gehecht de op de zitting overgelegde aantekeningen van iedere klager.
De feiten
Op 8 mei 2002 is [plaats], vader van klagers en hierna te noemen erflater, te ’sGravenhage overleden. In zijn testament d.d. 21 oktober 1996, gepasseerd voor notaris mr [naam], heeft erflater de notaris tot executeur-testamentair benoemd. Er zijn vier erfgenamen, de weduwe[naam] en de drie kinderen. Twee van die kinderen, te weten klagers, zijn door de erflater in de legitieme gesteld. Het resterende gedeelte van de nalatenschap heeft erflater nagelaten aan de weduwe en het andere kind, [naam], gezamenlijk en voor gelijke delen.
De klacht
De klacht, zoals geformuleerd in de schriftelijke fase van de procedure, houdt op onderdelen en zakelijk weergegeven het volgende in:
1. De notaris is bij de afwikkeling van de nalatenschap ten onrechte opgetreden als boedelnotaris én als executeur van de nalatenschap. Daarbij heeft hij in de van hem uitgaande correspondentie aan klagers niet of nagenoeg niet de hoedanigheid aangegeven waarin hij is opgetreden. De vraag of de functie van executeur-testamentair verenigbaar is met die van boedelnotaris is volgens klagers nauwelijks aan de orde geweest in het uitvoerige gesprek, waarnaar beide partijen verwijzen. Wel is toen zeer uitvoerig ter sprake geweest de rol van de notaris in het verleden ten opzichte van de ouders en de kinderen. Klagers vonden toen dat de notaris zich te weinig als familienotaris heeft opgesteld en te veel alle wensen van erflater in het opgestelde [lees: testament] heeft opgevolgd.
2. De notaris heeft zonder een verdere uiteenzetting van het waarom, zonder enige uitleg met betrekking tot de inhoud van het testament en zonder op enigerlei wijze aan te geven hoe de afwikkeling van de nalatenschap zal plaatsvinden klagers verzocht hem een algemene volmacht te geven om tot afwikkeling van de nalatenschap te kunnen overgaan. Hiermee heeft de notaris onzorvuldig jegens klagers gehandeld.
3. De notaris heeft de vragen, aan hem gesteld in verschillende brieven van klagers, niet of zeer selectief beantwoord. Ook hier is sprake geweest van onzorgvuldig handelen door de notaris jegens klagers.
4. De notaris heeft zich bij de afwikkeling van de nalatenschap partijdig opgesteld, in het voordeel van de andere erfgenamen, namelijk de weduwe en [naam], en in het nadeel van klagers. In de bespreking op 6 september 2002 met de notaris op zijn kantoor was afgesproken dat de effecten uit de nalatenschap in gelijkwaardige kavels [naar rato van de erfdelen] aan de erfgenamen zouden worden toegedeeld. De notaris had volgens klagers de volmacht van iedereen om dat vanaf dat moment direct in orde te maken. Bij brief d.d. 21 maart 2003 [gericht aan klager sub 1, als bijlage van de klacht] heeft de notaris vervolgens het voorstel van [naam] ter goedkeuring voorgelegd om de effecten in contanten af te rekenen, zonder rekening te houden met de hierover reeds gemaakte afspraken. Dit zou betekenen dat de effecten tegen de huidige, zeer lage, koerswaarden worden gekapitaliseerd. In plaats daarvan had de notaris, gezien de marktsituatie, direct na de op 6 september 2002 gemaakte afspraak de effecten moeten toedelen, zodat iedere erfgenaam voor zich had kunnen beslissen welk risico hij/zij wilde nemen bij het aanhouden van de aan hem/haar toegedeelde effecten.
5. De ouders van klagers, erflater en weduwe [naam], hebben in 1997 enkele winkelpanden, de percelen [adres] te [plaats], voor een in de ogen van klagers te laag bedrag [schriftelijk gesteld op ƒ 199.000,00 = € 90.756,05, ter zitting door klager sub 2 gewijzigd in ƒ 985.000,00 = € 446.973,50] aan [naam] verkocht. Mede in verband met de vaststelling van de hoogte van hun legitieme portie hebben klagers de notaris op de hoogte gebracht van hun bezwaar daartegen en daarbij een taxatierapport d.d. 8 juli 1997 van [naam] overgelegd, dat op verzoek van klagers was uitgebracht. De onderhandse verkoopwaarde wordt hierin getaxeerd op ƒ 1.700.000,00 aan onderhandse verkoopwaarde en op ƒ 1.600.000,00 aan executiewaarde. Klagers verwijten de notaris dat hij geen adequaat onderzoek heeft verricht of doen verrichten naar de vraag of hier sprake is geweest van een schenking, waarmee rekening zou moeten worden gehouden bij de afwikkeling van de nalatenschap.
Voorts vinden klagers het taxatierapport van de inboedel onvolledig en stemmen zij niet in met de daarin vastgelegde taxatiewaarden.
Het verweer
De notaris heeft gemotiveerd verweer gevoerd, dat hierna voor zover nodig zal worden besproken.
De beoordeling van de klacht
1. De Kamer stelt voorop dat in deze klachtprocedure de vraag of er sprake is van enig wilsgebrek bij erflater ten tijde van het opmaken van zijn testament, niet aan de orde is gesteld. De inhoud van het testament dient daarom als vaststaand te worden beschouwd. Verworpen wordt de klacht die inhoudt dat de notaris in zijn overleg met erflater over de inhoud van het testament zich te weinig als familienotaris zou hebben opgesteld en te veel alle wensen van erflater zou hebben opgevolgd. Het is immers de taak en de plicht van de notaris om zich zoveel als mogelijk is te richten naar de wensen van de testateur. Overigens is het testament door een andere notaris, mr [naam] te [plaats] gepasseerd.
De functies van boedelnotaris en executeur-testamentair met betrekking tot een zelfde nalatenschap zijn in principe niet onverenigbaar. Naar het oordeel van de Kamer is niet gebleken, althans onvoldoende aannemelijk gemaakt, dat de notaris in zijn optreden als boedelnotaris dan wel executeur-testamentair partijdig is opgetreden. Ter vermijding van mogelijke misverstanden in de afwikkeling van de nalatenschap was het wellicht beter geweest als de notaris een schriftelijk verslag van het gesprek had gemaakt, dat hij met de gezamenlijke erfgenamen op 6 september 2002 heeft gevoerd. Dat hij dit laatste niet heeft gedaan is echter niet tuchtrechtelijk laakbaar.
De klacht is op dit onderdeel dus ongegrond.
2. De notaris heeft met betrekking tot de boedelvolmacht ter zitting toegegeven dat hij zich wellicht voorzichtiger had kunnen uitlaten in zijn brief van 17 mei 2002 aan klager sub 1, in die zin dat er nadere uitleg en overleg mogelijk waren voor het geval dat klager[s] niet met de volmacht zouden instemmen. Dit feit op zich is niet tuchtrechtelijk laakbaar. Klagers zijn in ieder geval door de notaris in de gelegenheid gesteld om te reageren op zijn voorstel, waarna de boedelvolmacht definitief is vastgesteld.
De klacht is ook op dit onderdeel dus ongegrond.
3. De notaris heeft toegegeven dat in een aantal gevallen de beantwoording van een brief enige tijd op zich heeft laten wachten, maar dat hij eerst op de daarin gestelde vragen wilde en kon ingaan, nadat de door hem opgevraagde informatie was aangereikt. Uit de in de procedure overgelegde correspondentie blijkt dat de notaris in de loop van de afwikkeling van de nalatenschap regelmatig uitleg over de voortgang van de afwikkeling heeft gegeven, op de meeste vragen van klagers daarover is ingegaan en deze heeft beantwoord. Daarbij is onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de notaris bepaalde vragen van klagers [verwijtbaar] selectief heeft beantwoord. Dat de notaris in de loop van de afwikkeling van de nalatenschap niet álle vragen van klagers heeft beantwoord, is in het licht van voormelde omstandigheden onvoldoende om de notaris tuchtrechtelijk een verwijt te maken.
De klacht is op dit onderdeel ongegrond.
4. De notaris heeft onweersproken gesteld dat hij in zijn gesprek op 6 september 2002 met alle erfgenamen gezamenlijk naar voren heeft gebracht dat men indien gewenst, zodra alle bestanddelen van de nalatenschap en hun waarde bekend zouden zijn, reeds vóór de aangifte van het recht van successie tot verdeling van de effecten en de registergoederen zou kunnen overgaan. Als onweersproken staat verder vast dat er bij dat gesprek geen hiervan afwijkende afspraken zijn gemaakt voor onmiddellijke al dan niet gedeeltelijke verkoop van die effecten en dat geen der erfgenamen de notaris vervolgens heeft benaderd voor een verkoop als voormeld.
Gelet op dit een en ander is er geen grond voor een tuchtrechtelijk verwijt.
De klacht is ook op dit onderdeel ongegrond.
5. De notaris heeft in verband met de verkoop in 1997 door de ouders van klagers van enkele winkelpanden aan [plaats] een taxateur van [naam] te [plaats] ingeschakeld om tezamen met een rijkstaxateur van de belastingen het taxatierapport te beoordelen op grond waarvan die winkelpanden indertijd aan [naam] zijn verkocht. [naam], directeur regiomakelaardij van [naam], komt op grond van dit taxatierapport bij brief van 15 januari 2003 tot de conclusie dat de getaxeerde waarde van voormelde panden volkomen reëel is. Volgens de makelaar was die taxatie juist bedoeld om te voorkomen dat er bevoordeling of benadeling zou plaatsvinden. De huuropbrengsten van deze panden waren in 1996 aan de hoge kant; immers niet marktconform aan de voor [plaats] gebruikelijke vierkante meter huurprijs. Op grond van deze bevindingen van de taxateur heeft de notaris vervolgens bij brief d.d. 10 februari 2003 aan klager sub 1 meegedeeld dat er voor hem als executeur-testamentair geen aanleiding is om aan te nemen dat in de onderhavige verkoop sprake is geweest van een schenking aan [naam] en dat daarom in de afwikkeling van de nalatenschap hiermee niet verder rekening zal worden gehouden.
De Kamer gaat voorbij aan de bezwaren van klagers tegen de keuze van de notaris voor de door hem ingeschakelde taxateurs voor de taxatie van de registergoederen en de roerende goederen en tegen de uitkomst van het taxatierapport dat op 16 januari 2003 door het Venduehuis der Notarissen te ’sGravenhage is uitgebracht met betrekking tot de roerende goederen in de nalatenschap. Klagers hadden desgewenst andere taxateurs kunnen inschakelen indien zij het niet eens waren met een en ander. Bovendien heeft de notaris aan klagers meegedeeld dat zij vrij waren om andere taxateurs voor zowel de registergoederen als de roerende goederen in te schakelen, zij het op hun kosten. Klagers hebben van die mogelijkheid geen gebruikgemaakt.
De Kamer is van oordeel dat de notaris door te handelen als voormeld in zijn hoedanigheid van executeur-testamentair naar behoren onderzoek heeft verricht en acht de klacht ook op dit onderdeel dus ongegrond.
De Kamer stelt ten aanzien van de klacht in het algemeen en ten overvloede vast dat niet is gesteld of gebleken dat klagers uiteindelijk nadeel hebben ondervonden van de handelwijze van de notaris bij de afwikkeling van de nalatenschap.
Gelet op het vorenoverwogene zal de Kamer als volgt beslissen.
De beslissing
De Kamer voornoemd:
verklaart de klacht op alle onderdelen ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mrs H.F.M. Hofhuis, voorzitter, G.H.I.J. Hage, R. van der Galiën, J. Hulsebosch en R.R.J.F.H. Muller, leden, en in tegenwoordigheid van de secretaris, mr A. Saab, in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2004.
Afschrift van deze beslissing wordt bij aangetekende brief aan de notaris en aan de klager gezonden.
Binnen dertig dagen na de dagtekening van de begeleidende brief kunnen de notaris en de klager van deze beslissing in hoger beroep komen bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.