Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AS1895

Datum uitspraak2004-12-23
Datum gepubliceerd2005-01-10
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers248/2004 NOT
Statusgepubliceerd
SectorNotariskamer


Indicatie

Het hof stelt bij de inhoudelijke beoordeling van de klacht voorop dat in de onderhavige procedure geen acht kan worden geslagen op de in hoger beroep voor het eerst naar voren gebrachte nieuwe klacht betreffende [naam].


Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER Beslissing van 23 december 2004 in de zaak onder rekestnummer 248/2004 NOT van: [naam], wonende te [plaats], APPELLANT, t e g e n naam, notaris te [plaats], naam, oud-notaris te [plaats], GEÏNTIMEERDEN. 1. Het geding in hoger beroep Van de zijde van appellant, verder te noemen klager, is bij een op 20 februari 2004 ter griffie ingekomen verzoekschrift tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissingen 18/03 en – naar het hof begrijpt – 17/03 van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Rotterdam, verder te noemen de kamer, van 18 december 2003, verzonden 22 januari 2004, waarbij de door klager tegen geïntimeerden, hierna te respectievelijk noemen de notaris en de oud-notaris, ingediende klacht ongegrond is verklaard. 1.2. Op 22 maart 2004 is van de zijde van klager een aanvullend rekest ter griffie van het hof ingekomen, 1.3. Van de zijde van de notaris is op 15 juni 2004 een verweerschrift - met bijlagen - ter griffie ingekomen. 1.4. Van de zijde van de oud-notaris is op 16 juli 2004 een verweerschrift - met bijlagen - ter griffie ingekomen. ingekomen. 1.5. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 11 november 2004. Verschenen -zijn klager, de notaris en de oud-notaris. Allen hebben het woord gevoerd-, -de notaris aan de hand van een pleitnotitie. 2. De stukken van de gedingen Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie alsmede van de hiervoor genoemde stukken. 3. Beoordeling van de bestreden beslissing Het hof kan zich niet verenigen met de beslissing van de kamer en zal deze beslissing derhalve vernietigen. 4. De feiten 4.1. Bij vonnis in kort geding van de president van de rechtbank te ‘s-Gravenhage gedateerd 31 mei 2000 is klager onder meer veroordeeld om binnen 7 dagen na de betekening van dat vonnis zijn medewerking te verlenen aan de vestiging van een tweede hypotheek op onroerende zaken ten behoeve van zijn broers. Bij brief van 8 juli 2000 heeft klager de notaris medegedeeld dat hij zijn medewerking zal verlenen aan het vestigen van de tweede hypotheek, onder de voorwaarde dat partijen hieromtrent overeenstemming hebben bereikt. 4.2. Op 18 juli 2000 is namens klager aan de notaris verzocht om een akte van retro-cessie op te maken met betrekking tot de door klager aan [naam] gecedeerde vorderingen. Na recherche ten aanzien van de bestuursbevoegdheid in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel, heeft de notaris in november 2000 een ontwerp voor de akte van retro-cessie opgemaakt en aan klager verzonden. Op 15 augustus 2001 is de akte gepasseerd ten overstaan van de notaris. 4.3. Klager is in de nalatenschap van zijn vader samen met één van zijn vijf broers door de andere erfgenamen als boedelgevolmachtigde benoemd. De moeder van klager heeft het recht van vruchtgebruik gekregen over de gehele nalatenschap. De oud-notaris heeft in 1992 de nalatenschap afgewikkeld. In 1999 heeft klager een medewerkster van de notaris, mevrouw[naam], verder te noemen [naam], telefonisch benaderd met het verzoek hem te bevestigen dat hij bevoegd was om over het vruchtgebruik van zijn moeder te beschikken. [naam] heeft hierover onder ede een verklaring afgelegd. Van deze verklaring is op 16 mei 2003 een notarieel proces-verbaal opgemaakt. 5. Het standpunt van klager 5.1. Klager verwijt de notaris dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld met betrekking tot het in opdracht van de broer van klager vestigen van een tweede hypotheek op een aan klager in onverdeeld aandeel toebehorende onroerende zaak. 5.2. Klager verwijt de notaris en de oud-notaris voorts dat zij onzorgvuldig hebben gehandeld door pas ruim één jaar na ontvangst van de opdracht tot het verlijden van een akte van retro-cessie daaraan gehoor te geven. Hierdoor heeft klager schade geleden. 5.3. Ten slotte heeft klager voor het eerst in hoger beroep een klacht naar voren gebracht, die gericht is tegen de medewerkster van de notaris, [naam]. Klager verwijt [naam] dat zij meineed gepleegd zou hebben, door in het proces-verbaal van 16 mei 2003 haar visie weer te geven met betrekking tot het gebruik van een boedelvolmacht inzake het vruchtgebruik van de moeder van klager. 6. Het standpunt van de notaris en de oud-notaris 6.1. De notaris betwist de klacht van klager en verweert zich als volgt. Met betrekking tot het klachtonderdeel betreffende de hypotheekakte is het aan klager zelf te wijten dat de akte niet gepasseerd kon worden. Klager kon geen overeenstemming met zijn broers bereiken omdat hij zelf essentialia uit de akte wenste te verwijderen. Bovendien is de notaris van mening dat klager in dit klachtonderdeel niet ontvangen kan worden wegens overschrijding van de termijn van drie jaren, gelet op het bepaalde ingevolge artikel 99 lid 12 van de Wet op het notarisambt. 6.2. Ten aanzien van het tweede klachtonderdeel zijn zowel de notaris als de oud-notaris van mening dat zij bij het passeren van de akte voortvarend en zorgvuldig te werk zijn gegaan. Er was gedurende deze periode steeds een omstandigheid aan klager of aan [naam] te wijten - zoals het onderzoek ten aanzien van de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [naam] en het rappelleren van partijen om de openstaande vorderingen te voldoen - waardoor de notaris en de oud-notaris niet tot passeren van de akte over konden gaan. 6.3. Ten aanzien van het klachtonderdeel gericht tegen [naam] is de notaris van mening dat het handelen van [naam] hem niet tegen geworpen kan worden. Ook heeft klager niet nader onderbouwd op grond waarvan [naam] meineed gepleegd zou hebben. 7. De beoordeling 7.1. Het hof stelt bij de inhoudelijke beoordeling van de klacht voorop dat in de onderhavige procedure geen acht kan worden geslagen op de in hoger beroep voor het eerst naar voren gebrachte nieuwe klacht betreffende [naam]. Voorts heeft klager het eerste klachtonderdeel gericht tegen de notaris met betrekking tot het passeren van de akte betreffende de tweede hypotheek ingetrokken ter zitting in hoger beroep. Het hof zal zich thans beperken tot het klachtonderdeel met betrekking tot het al dan niet voortvarend handelen bij de uitvoering van de opdracht tot het opmaken van de akte van retro-cessie en het passeren daarvan. 7.2. Het hof stelt hierbij voorop dat de oud-notaris zelf aan klager schrijft in zijn brief van 5 maart 2001, waarvan de tekst luidt voor zover van belang: "U heeft gelijk als u stelt dat het dossier niet met de meeste spoed is afgehandeld, echter dit vindt zijn oorzaak in een eerdere ervaring, waarin bleek dat na een hoop werk er op het moment van passeren complicaties optraden, waardoor de zaak niet doorging." Uit de tekst van deze brief blijkt dat de notaris en de oud-notaris niet al te voortvarend gehandeld hebben. Het hof acht echter dit verwijt in de gegeven omstandigheden niet dusdanig ernstig dat het tot gegrondheid van de klacht zou moeten leiden en een maatregel op zijn plaats zou zijn. Het hof acht dit klachtonderdeel mitsdien ongegrond. 7.3. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven. Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing. 8. De beslissing Het hof: - vernietigt de beslissingen van de kamer van 18 december 2003 onder de nummers 17/03 en 18/03 en, opnieuw rechtdoende; - verklaart de klacht ten aanzien van [naam] zoals genoemd in 7.1. eerste alinea niet-ontvankelijk; - verklaart de klacht voor het overige ongegrond. Deze beslissing is gegeven door mrs. A.L.G.A. Stille, W.J.J. Los en P.J.N. van Os en in het openbaar uitgesproken op donderdag 23 december 2004. Kamer v-an Toezicht over de Notarissen en Kandidaat-notaris-sen te Rotterdam Reg.nr. 17/03 Beslissing op een klacht als bedoeld in artikel 99 van de Wet op het notarisambt (1999) van: De heer [naam] wonende te [plaats], klager, - tegen - mr. [naam] notaris te [plaats], de notaris 1. Verloop van de procedure 1.1 De Kamer heeft kennis genomen van de volgende stukken: - beslissing d.d. 1 september 2003 van het Hof Amsterdam waarbij deze Kamer wordt belast met de behandeling van deze klacht; - klaagschrift d.d. 17 juli 2003; - verweerschrift met bijlagen d.d. 11 november 2003 van de notaris; 1.2 De mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden tijdens de vergadering van de Kamer op 18 december 2003, waarbij zowel klager als de notaris zijn verschenen. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht. 2. Inhoud van de klacht 2.1 Klager verdeelt, zakelijk weergegeven, zijn klacht in twee onderdelen. Ten eerste verwijt lager de notaris dat deze onzorgvuldig en “te kort door de bocht” te werk is gegaan met betrekking tot het in opdracht van klagers broers vestigen van een tweede hypotheekakte op een aan klager in onverdeeld aandeel toebehorend onroerend goed. Klager stelt daartoe dat de notaris het jegens zijn broers heeft doen voorkomen alsof klager geweigerd zou hebben de akte te ondertekenen, waardoor een onherstelbare relatiebreuk is ontstaan, terwijl klager best bereid was te tekenen echter niet nadat de notaris enkele vragen van hem zou hebben beantwoord. 2.2 Ten tweede verwijt klager de notaris dat deze ernstig is tekortgeschoten door, ondanks bijna wekelijks door klager daaraan te zijn herinnerd, aan een opdracht tot passeren van een akte van retro-cessie van juli 2000 ruim een jaar later pas gehoor te geven, waardoor klager grote financiële schade heeft geleden. 3. Verweer van de notarissen 3.1 De notaris betwist beide onderdelen van de klacht en de verwijten van klager. Met betrekking tot het eerste onderdeel van de klacht stelt de notaris als volgt. De notaris heeft op 16 juni 2000 een conceptakte op basis van het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis van de Rechtbank ‘s-Gravenhage d.d. 31 mei 2000 naar partijen verzonden. Op 20 juni 2000 heeft de notaris een brief ontvangen met vragen/wensen van klager middels zijn advocaat. Daarop heeft de notaris op 21 juni 2000 geantwoord en daarvan een kopie aan de advocaat van de tegenpartij gezonden, die vervolgens de eisen van klager niet aanvaardbaar achtte, waardoor de notaris niet verder kon. 3.2 Met betrekking tot het tweede onderdeel van de klacht stelt de notarissen als volgt. Tot 1 januari 2001 is het dossier in handen geweest van mr. [naam], waarna het dossier door de notaris is overgenomen. De notaris betwist de verwijten van klager. De notaris stelt dat de lange tijd die is verstreken tussen de opdracht en het passeren van de akte van retro-cessie geheel niet aan hen te wijten is geweest, maar aan de daarbij betrokken partijen, de [naam]. te [plaats] (hierna: [naam]) en klager. Tot december 2000 kon de akte niet worden gepasseerd omdat tot dan de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [naam] toekwam aan twee gezamenlijk handelende bestuurders, van wie er één onvindbaar bleek. Pas na uitschrijving van de tweede bestuurder op 12 december 2000, lag de vertegenwoordi-gingsbevoegdheid van [naam] bij één bestuurder. Op dat moment echter stelde [naam] dat alvorens tot passering van de akte kon worden overgegaan, klager nog een schuld aan [naam] diende te voldoen, wat door klager werd bestreden. Na veel correspondentie heeft klager de vorderingen ten gunste van [naam] in juli 2001 voldaan, waarna de akte is gepasseerd op 15 augustus 2001. 4. De beoordeling 4.1 Ter beoordeling van de Kamer staat of de notaris heeft gehandeld in strijd met de tuchtnorm als geformuleerd in artikel 98 van de WNA. Een notaris is aan tuchtrecht-spraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling of een op deze wet berustende verordening, hetzij met de zorg die hij als notaris behoort te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve hij optreedt, alsmede ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris niet betaamt. 4.2 Op basis van de overgelegde stukken en de toelichtingen gegeven bij de mondelinge behandeling, is de Kamer niet gebleken van enig handelen of nalaten van de notaris dat een gegrond verklaring van de klacht zou kunnen rechtvaardigen. Ten aanzien van het eerste onderdeel van de klacht oordeelt de Kamer dat het niet of veel later passeren van de akte niet te wijten is aan de notaris, maar aan de onderlinge verdeeldheid van de daarbij betrokken partijen. De notaris heeft tijdig een conceptakte opgesteld en partijen uitgenodigd voor het ondertekenen en passeren daarvan. Naar aanleiding daarvan zijn vragen en wensen gerezen bij klager waarin de tegenpartij zich niet kon vinden. Van de door klager gestelde negatieve uitlatingen van de notaris jegens zijn broers is de Kamer niet, althans onvoldoende, gebleken. 4.3 Ten aanzien van het tweede onderdeel van de klacht oordeelt de Kamer als volgt. Dat er meer dan een jaar verstreken is tussen de opdracht tot het opmaken van de akte van retro-cessie en het passeren van de akte is, op grond van al hetgeen aan de Kamer is overgelegd en ter mondelinge behandeling nog is toegelicht, niet aan de notaris te verwijten. Hoewel het initiatief tot het opmaken de akte van retro-cessie bij een bestuurder of optredend advocaat van [naam] lag, was deze tot 12 december 2000 niet zelfstandig bevoegd [naam] te vertegenwoordigen. Aangezien de vereiste tweede bestuurder onvindbaar bleek, kon de akte tot die datum niet worden getekend en gepasseerd. Toen medio december 2000 de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [naam] bij één bestuurder kwam te liggen en derhalve passeren met de betrokken partijen mogelijk werd, stelde [naam] dat alvorens zij wenste te passeren klager nog enige vorderingen aan haar diende te voldoen, hetgeen werd betwist door klager. Uiteindelijk heeft klager in juli 2001 de vorderingen van [naam] betaald, waarna de akte zo spoedig mogelijk is gepasseerd. Voor het passeren van een akte is vereist dat aan de formele vereisten wordt voldaan en dat de betrokken partijen het met elkaar eens zijn. Onderlinge onenigheid tussen en kennelijke onbevoegdheid van partijen kan de notaris niet worden verweten. De Kamer oordeelt de klacht ongegrond. 5. De beslissing De Kamer van Toezicht over de Notarissen en Kandidaat-notarissen te Rotterdam, - verklaart de klacht op beide onderdelen ongegrond. Deze beslissing is gegeven op 18 december 2003 door mrs. F.W.H. van den Emster, A.G. Scheele-Mülder, R.G.M. Gores, F. Hoppel en J.H.J. Preller, in tegenwoor-digheid van de secretaris, mr. L.S. Lepelaar. Uitgesproken ter openbare vergadering. De secretaris, De voorzitter, L.S. Lepelaar F.W.H. van den Emster Deze beslissing is verzonden op: Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. Kamer v-an Toezicht over de Notarissen en Kandidaat-notaris-sen te Rotterdam Reg.nr. 18/03 Beslissing op een klacht als bedoeld in artikel 99 van de Wet op het notarisambt (1999) van: De heer [naam] wonende te [plaats], klager, - tegen - mr. [naam], oud-notaris te [plaats], de notaris. 1. Verloop van de procedure 1.1 De Kamer heeft kennis genomen van de volgende stukken: - beslissing d.d. 1 september 2003 van het Hof Amsterdam waarbij deze Kamer wordt belast met de behandeling van deze klacht; - klaagschrift d.d. 17 juli 2003; - verweerschrift met bijlagen d.d. 11 november 2003 van de notaris; 1.2 De mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden tijdens de vergadering van de Kamer op 18 december 2003, waarbij zowel klager als de notaris zijn verschenen. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht. 3. Inhoud van de klacht Klager verwijt de notaris dat deze ernstig is tekortgeschoten door, ondanks bijna wekelijks door klager daaraan te zijn herinnerd, aan een opdracht tot passeren van een akte van retro-cessie van juli 2000 ruim een jaar later pas gehoor te geven, waardoor klager grote financiële schade heeft geleden. 3. Verweer van de notaris De notaris betwist het verwijt van klager en stelt daartoe als volgt. De notaris is per 1 januari 2001 eervol ontslag verleend, waarna het dossier is overgenomen door mr. [naam]. De notaris stelt dat de lange tijd die is verstreken tussen de opdracht en het passeren van de akte van retro-cessie geheel niet aan hem of aan mr. [naam] is te wijten, maar aan de daarbij betrokken partijen, de [naam] te [plaats] (hierna: [naam]) en klager. Tot december 2000 kon de akte niet worden gepasseerd omdat tot dan de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [naam] toekwam aan twee gezamenlijk handelende bestuurders, van wie er één onvindbaar bleek. Pas na uitschrijving van de tweede bestuurder op 12 december 2000, lag de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [naam] bij één bestuurder. Op dat moment echter stelde [naam] dat alvorens tot passering van de akte kon worden overgegaan, klager nog een schuld aan [naam] diende te voldoen, wat door klager werd bestreden. Na veel correspondentie heeft klager de vorderingen ten gunste van [naam] in juli 2001 voldaan, waarna de akte is gepasseerd op 15 augustus 2001. 4. De beoordeling 4.1 Ter beoordeling van de Kamer staat of de notaris heeft gehandeld in strijd met de tuchtnorm als geformuleerd in artikel 98 van de WNA. Een notaris is aan tuchtrecht-spraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling of een op deze wet berustende verordening, hetzij met de zorg die hij als notaris behoort te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve hij optreedt, alsmede ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris niet betaamt. 4.2 Op basis van de overgelegde stukken en de toelichtingen gegeven bij de mondelinge behandeling, is de Kamer niet gebleken van enig handelen of nalaten van de notaris dat een gegrond verklaring van de klacht zou kunnen rechtvaardigen. De Kamer oordeelt daartoe als volgt. 4.3 Dat er meer dan een jaar verstreken is tussen de opdracht tot het opmaken van de akte van retro-cessie en het passeren van de akte is, op grond van al hetgeen aan de Kamer is overgelegd en ter mondelinge behandeling nog is toegelicht, niet aan de notaris of mr. [naam] te verwijten. Hoewel het initiatief tot het opmaken de akte van retro-cessie bij een bestuurder of optredend advocaat van [naam] lag, was deze tot 12 december 2000 niet zelfstandig bevoegd [naam] te vertegenwoordigen. Aangezien de vereiste tweede bestuurder onvindbaar bleek, kon de akte tot die datum niet worden getekend en gepasseerd. Toen medio december 2000 de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [naam] bij één bestuurder kwam te liggen en derhalve passeren met de betrokken partijen mogelijk werd, stelde [naam] dat alvorens zij wenste te passeren klager nog enige vorderingen aan haar diende te voldoen, hetgeen werd betwist door klager. Uiteindelijk heeft klager in juli 2001 de vorderingen van [naam] betaald, waarna de akte zo spoedig mogelijk is gepasseerd. Voor het passeren van een akte is vereist dat aan de formele vereisten wordt voldaan en dat de betrokken partijen het met elkaar eens zijn. Onderlinge onenigheid tussen en kennelijke onbevoegdheid van partijen kan de notaris niet worden verweten. De Kamer oordeelt de klacht ongegrond. 5. De beslissing De Kamer van Toezicht over de Notarissen en Kandidaat-notarissen te Rotterdam, - verklaart de klacht ongegrond. Deze beslissing is gegeven op 18 december 2003 door mrs. F.W.H. van den Emster, A.G. Scheele-Mülder, R.G.M. Gores, F. Hoppel en J.H.J. Preller, in tegenwoor-digheid van de secretaris, mr. L.S. Lepelaar. Uitgesproken ter openbare vergadering. De secretaris, De voorzitter, L.S. Lepelaar F.W.H. van den Emster Deze beslissing is verzonden op: Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam.