
Jurisprudentie
AS1931
Datum uitspraak2004-12-21
Datum gepubliceerd2005-01-10
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200409895/1
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Datum gepubliceerd2005-01-10
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200409895/1
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Indicatie
Bij besluit van 27 oktober 2004, kenmerk 9418.04.MD.W.HM, heeft verweerder aan verzoekster een last onder dwangsom opgelegd als bedoeld in artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht vanwege overtreding van artikel 8.1 van de Wet milieubeheer. De dwangsom is vastgesteld op € 5.000,00 per keer dat wordt geconstateerd dat dit artikel wordt overtreden. Het maximum waarboven geen dwangsom meer wordt verbeurd is vastgesteld op € 50.000,00. Aan de last onder dwangsom is een begunstigingstermijn verbonden tot 21 december 2004.
Uitspraak
200409895/1.
Datum uitspraak: 21 december 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen :
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "NS Railinfrabeheer B.V." ("Prorail"), gevestigd te Utrecht,
verzoekster,
en
het college van burgemeester en wethouders van Gouda,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 oktober 2004, kenmerk 9418.04.MD.W.HM, heeft verweerder aan verzoekster een last onder dwangsom opgelegd als bedoeld in artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht vanwege overtreding van artikel 8.1 van de Wet milieubeheer. De dwangsom is vastgesteld op € 5.000,00 per keer dat wordt geconstateerd dat dit artikel wordt overtreden. Het maximum waarboven geen dwangsom meer wordt verbeurd is vastgesteld op € 50.000,00. Aan de last onder dwangsom is een begunstigingstermijn verbonden tot 21 december 2004.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt. Bij brief van 6 december 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 21 december 2004, waar verzoekster, vertegenwoordigd door mr. J.A.M. van der Velden, advocaat te Breda, is verschenen.
De Voorzitter heeft:
I. bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Gouda van 27 oktober 2004, kenmerk 9418.04.MD.W.HM, geschorst tot zes weken na het nemen van een beslissing op het bezwaar van verzoekster, met dien verstande dat indien binnen deze termijn wordt verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening, de schorsing doorloopt totdat op dat verzoek is beslist;
II. het college van burgemeester en wethouders van Gouda veroordeeld in de door verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 669,38, waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het totale bedrag dient door de gemeente Gouda te worden betaald aan verzoekster;
III. gelast dat de gemeente Gouda aan verzoekster het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht (€ 273,00) vergoedt.
Daartoe heeft hij het volgende overwogen.
Blijkens het bestreden besluit ziet de last onder dwangsom op het gebruikmaken van het terrein van NS Vastgoed voor het op het spoor zetten van materiaal ten behoeve van werkzaamheden op het emplacement van verzoekster. In het besluit is vermeld dat de overtreding, die op 15 juli 2004 is geconstateerd, ongedaan kan worden gemaakt door een aanvraag om een milieuvergunning in te dienen die is voorzien van een akoestisch onderzoeksrapport.
Verzoekster is van mening dat onduidelijk is waar de last op ziet en wat zij moet doen om de gestelde overtreding ongedaan te maken.
De Voorzitter is van oordeel dat uit het bestreden besluit onvoldoende duidelijk blijkt welke werkzaamheden op welke plek een overtreding opleveren waarop de last onder dwangsom betrekking heeft. Hierdoor is niet duidelijk wat van verzoekster wordt verlangd om verbeurte van de dwangsom te voorkomen. Evenmin kan op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting met zekerheid worden gesteld dat verzoekster dient te worden aangemerkt als overtreder. Daarom heeft de Voorzitter aanleiding gezien het bestreden besluit te schorsen.
Uitgesproken in het openbaar overeenkomstig artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht door mr. W. Konijnenbelt, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S.T. Heijstek-van Leussen, ambtenaar van Staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. Heijstek-van Leussen
Voorzitter ambtenaar van Staat
353.