Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AS2007

Datum uitspraak2004-12-17
Datum gepubliceerd2005-01-12
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
Zaaknummers140638 /CV EXPL 03-6344
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton


Indicatie

Verdeling opbrengst melkquotum. Herziening jaarwinst. Verdeling maatschapsvermogen.


Uitspraak

Rechtbank Leeuwarden Sector Kanton Locatie Leeuwarden Zaak-/rolnummer: 140638 /CV EXPL 03-6344 Uitspraak: 17 december 2004 VONNIS EX ARTIKEL 96 RV. in de zaak van [a], wonende te [woonplaats], eiser in conventie, gedaagde in reconventie, gemachtigde: mr. G.P. Wempe, tegen [b], wonende te [woonplaats], gedaagde in conventie, eiser in reconventie, gemachtigde: mr. G. Kleefstra. OVERWEGINGEN Het verdere procesverloop 1. Bij tussenvonnis van 12 oktober 2004 is een comparitie van partijen gelast. Deze comparitie heeft plaatsgevonden op 16 november 2004. Beide partijen hebben gepleit aan de hand van pleitaantekeningen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt die bij de stukken zijn gevoegd. Het vonnis is bepaald op heden. Rechtsoverwegingen 2. De kantonrechter neemt hier de inhoud van voormeld tussenvonnis over. 3. Vooropgesteld wordt dat, nu partijen zich het recht van hoger beroep niet hebben voorbehouden, de kantonrechter in enige en hoogste instantie recht zal doen. De vaststaande feiten 3. In deze procedure zal worden uitgegaan van de navolgende vaststaande feiten die genoegzaam zijn komen vast te staan. 3.1. Partijen exploiteerden sedert 12 mei 1978 in maatschapsverband voor gezamenlijke rekening en risico een veehouderbedrijf. Door [a] is bij het aangaan van de maatschap onder meer ingebracht het gebruik van 1.65.00 hectare hem toebehorend grasland en door [b] is ingebracht het gebruik van 16.76.60 hectare hem toebehorend grasland. 3.2. In 1984 werd aan de maatschap een heffingsvrije hoeveelheid melk (hierna aan te duiden als melkquotum) toegekend. Het melkquotum is in december 1997 eenmalig verleasd en een jaar later verkocht voor een bedrag van fl. 907.768,87. 3.3. Op 25 augustus 1989 hebben partijen een maatschapscontract getekend. Artikel 7 van dat contract ("boekjaar") vermeldt voor zover van belang: Na afloop van enig boekjaar alsmede bij eventuele ontbinding der maatschap in de loop van enig boekjaar, worden de boeken der maatschap afgesloten en wordt de balans en winst-en verliesrekening ontworpen en door de maten vastgesteld. Dit wordt geacht te hebben plaatsgevonden als niet binnen 4 maanden na ontvangst van de balans en winst- en verliesrekening de ene maat aan de andere bij aangetekend schrijven te kennen heeft gegeven dat hij niet akkoord gaat met de inhoud van bovengenoemde stukken. Artikel 9 ("berekening van de winst") bepaalt zover thans van belang: Als grondslag voor de winstberekening zal gelden de jaarlijkse fiscale winst zoals deze door de in artikel 10 genoemde deskundige over een boekjaar zal worden vastgesteld. Winsten en verliezen welke fiscaal niet in aanmerking worden genomen, zullen niettemin op dezelfde wijze worden verdeeld als hierna omschreven. Tot deze winst zullen eveneens worden gerekend alle inkomsten uit elders aangewende arbeid (...) Artikel 10 ("verdeling van winst en verlies") bepaalt voor zover van belang: De winst of het verlies van de maatschap wordt door de maten genoten respectievelijk gedragen in de verhouding: De maat sub 1 voor 50%. De maat sub 2 voor 50%. (...) Alvorens deze verdeling wordt toegepast, zal onderstaande vergoeding aan de maten moeten worden toegekend: A. Een vergoeding voor door een der maten extra verrichte arbeid. Deze vergoeding wordt jaarlijks in onderling overleg aangepast. (...) Stakingswinst zal in de verhouding maat sub 1 50% en maat sub 2 50% worden verdeeld. 3.4. Op 11 juni 1997 heeft [b] aan [a] de boerderij met veestalling, erf en grond alsmede 13.2.90 hectare land overgedragen. In de akte van levering wordt vermeld dat met de overdracht van de landerijen niet het melkquotum op [a] is overgegaan. De koopsom is voldaan doordat [a], in overleg met [b], een bedrag van fl. 268.266,08 uit de verkoopopbrengst van het melkquotum heeft aangewend. Daarnaast heeft [b] [a] een bedrag van fl. 92.265,00 kwijtgescholden. 3.5. Partijen hebben hun samenwerking per 12 mei 1998 feitelijk beëindigd. De balans van de maatschap vertoonde per die datum het navolgende beeld: Activa (in fl.) Passiva (in fl.) machines,werktuigen 6.300,00 eigen vermogen [b] 67.251,83 veestapel 33.500,00 eigen vermogen [a] 263.402,35 vlottende activa 291.302,46 schulden 488,28 Om deze balans tot stakingsbalans te muteren dient te worden uitgegaan van de volgende wijzigingen: 1. Machines en werktuigen: de waarde is in overleg op fl. 5000,00 vastgesteld; 2. Veestapel: deze waarde is in overleg op fl. 35.000,00 vastgesteld; 3. De netto-verkoopopbrengst van het melkquotum dient te worden geactiveerd ad fl. 907.768,87. Uitgangspunt is voorts dat [a] alle activa krijgt toebedeeld. Het standpunt van [a] 4.1. [a] stelt dat met de verkoop van het melkquotum stakingswinst is behaald die op grond van het maatschapscontract in de verhouding 50/50 verdeeld moet worden. Het melkquotum moet worden beschouwd als een zelfstandig recht dat is toegekend aan de exploitant van een melkveehouderijbedrijf. In casu is het quotum toegekend aan de maatschap [a en b], derhalve aan beide broers gezamenlijk. Het melkquotum is geen afhankelijk recht. Er is daarom geen aanleiding om de waarde van het quotum toe te rekenen aan de niet-ingebrachte grond. Deze stelling is, in het licht van de jurisprudentie, ook rechtens onjuist. Het begrip stakingswinst in het maatschapscontract is niet beperkt zodat ook de verkoop van het quotum hieronder begrepen kan worden. Volgens [a] dient alle winst die is behaald met de exploitatie van het bedrijf te worden gedeeld. Ook als de verkoop van het quotum als buitenmaatschappelijke winst moet worden aangemerkt, dient ingevolge artikel 9 van het maatschapscontract de winst gelijkelijk te worden verdeeld. Beide partijen hadden ook het oogmerk om gezamenlijk een veehouderbedrijf te exploiteren en de voordelen die daarmee werden behaald te delen. Van voornoemde bepalingen in het maatschapscontract kan slechts worden afgeweken indien deze bepalingen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zouden zijn maar dat is in casu niet aan de orde. Ook al zou er geen maatschapscontract zijn, dan nog zou de opbrengst van het melkquotum moeten worden gedeeld. Het quotum is immers te beschouwen als een gemeenschappelijk goed in de zin van artikel 3:166 van het Burgerlijk Wetboek. De aandelen van een deelgenoot zijn ingevolge dit artikel gelijk, tenzij uit hun rechtsverhouding anders voortvloeit. De door [b] aangehaalde jurisprudentie van het Pachthof doet niet ter zake omdat deze van regelend recht is. Partijen hebben echter juist een andersluidende afspraak gemaakt. 4.2. In antwoord op de vordering van [b] om de jaarwinsten van de afgelopen jaren te herzien heeft [a] het navolgende gesteld. Volgens [a] heeft [b] zijn rechten verwerkt. De juistheid van de verdeling van de winsten is door [b] nooit betwist. [b] heeft ook nooit, conform artikel 7 van het maatschapscontract, bezwaar gemaakt tegen de opgestelde jaarrekeningen die hij wel altijd heeft ontvangen. De verschillende verdeling van de winst wordt overigens gerechtvaardigd door de mindere arbeidsinspanning van [b]. De echtgenote van [a] heeft veel werkzaamheden verricht, waardoor zij recht heeft op een vergoeding. Ten aanzien van de jaarrekening over 1997/1998 heeft [a] gesteld dat, nu de juistheid daarvan door [b] wordt betwist, deze alsnog moet worden vastgesteld. De, in die jaarrekening opgenomen notariskosten (die ten laste van [b] worden gebracht), komen niet voor rekening van de maatschap omdat de notaris niet als onafhankelijke persoon is ingeschakeld maar als gemachtigde van [b]. [a] heeft bij repliek zijn eis vermeerderd in dier voege dat hij thans (mede) vordert dat de jaarrekening over 1997/1998 definitief wordt vastgesteld overeenkomstig het als productie 9 bij repliek overgelegde concept. 4.3. [a] verzoekt ten slotte de verdeling van het vennootschapsvermogen vast te stellen. Daarbij dient er van te worden uitgegaan dat [a] alle activa krijgt toegedeeld waardoor een onderbedelingsvordering van [b] ontstaat. Deze vordering bedraagt € 236.526,00 (te vermeerderen met rente over € 205.963,00). Van de activa is ten behoeve van [b] aan derden (door [b] ingeschakelde deskundigen) betaald een bedrag van € 4.504,00 welk bedrag in mindering dient te worden gebracht op de onderbedelingsvordering. Daarnaast komt in mindering een bedrag van € 600,00 die [a] aan [b] heeft betaald na de verkoop van een aan hem toegedeelde tractor voor € 1.200,00. Dit bedrag is onverschuldigd betaald omdat alle zaken aan [a] zijn toegedeeld en de onderbedelingsvordering derhalve reeds een vergoeding voor de tractor heeft omvat. Van misleiding door [a] is geen sprake geweest omdat [b] wist wat de staat van de tractor was. Ten slotte is ten onrechte rente betaald ten laste van [a] in verband met de aankoop van de boerderij en land. De restant koopsom zou, volgens de akte van levering, renteloos zijn. Het gaat om een bedrag van € 6.348,00 dat onverschuldigd is betaald. Het aandeel van [a] moet hiermee worden verhoogd en het aandeel van [b] hiermee worden verlaagd. [a] verzoekt de verdeling vast te stellen in die zin dat [a] alle activa krijgt toebedeeld en de onderbedelingsvordering op hem wordt vastgesteld op een bedrag van € 231.422,00 te vermeerderen met de rente die wordt gekweekt op een bedrag van € 205.963,00. Het standpunt van [b] 5.1. [b] stelt dat hij tot het melkquotum gerechtigd is naar rato van het ingebrachte gebruik van de landerijen door partijen. De centrale vraag die moet worden beantwoord is wie gerechtigd is tot het melkquotum. Het quotum is in casu toegekend aan de maten [a] en [b] afzonderlijk en derhalve niet aan de maatschap. In vaste jurisprudentie van het Pachthof te Arnhem is uitgemaakt dat het toegekende melkquotum samenhangt met de grond. In dit geval is de grond niet juridisch of economisch in de maatschap ingebracht doch slechts in gebruik en genot. De grond is eigendom gebleven van de afzonderlijke maten. Dat betekent dat beide broers afzonderlijk gerechtigd zijn tot het melkquotum en dat dit quotum niet in het maatschapsvermogen valt. De opbrengst van het quotum valt derhalve niet onder de stakingswinst van de maatschap, maar onder de stakingswinst van de persoonlijke onderneming van de maten. Onder de stakingswinst valt slechts datgene dat juridisch is ingebracht in de maatschap. Artikel 9 van het maatschapscontract heeft geen betrekking op het buitenvennootschappelijk vermogen waartoe het melkquotum behoort. Het artikel ziet slechts op inkomsten door het verrichten van arbeid buiten de maatschap. Omdat beide maten geen bijzondere bepalingen in het maatschapscontract hebben opgenomen ten aanzien van het melkquotum dient er van te worden uitgegaan dat zij niet de bedoeling hebben gehad dit quotum onderdeel van de maatschap te laten zijn. Omdat beide broers afzonderlijk gerechtigd zijn tot het melkquotum moet worden bepaald tot welk deel ieder van hen gerechtigd is. Volgens [b] kunnen beide broers als elkaars pachters en verpachters worden beschouwd. Analoge toepassing van de jurisprudentie brengt mee dat beide maten als pachters ieder recht hebben op 25% van het melkquotum en als verpachters zijn zij, in de verhouding tot de grootte van hun land, samen gerechtigd tot 50% van het melkquotum. [b] heeft aldus recht op 70,52% van de totale opbrengst van het melkquotum, terwijl [a] slechts recht heeft op 29,48% van die opbrengst. 5.2. Ten aanzien van de herziening van de jaarwinsten heeft [b] het navolgende gesteld. Volgens het maatschapscontract ontvangen beide maten 50% van de winst. Uit de jaarrekeningen vanaf 1987/1988 blijkt dat [a] en [b] ieder jaar een vergoeding voor extra verrichte arbeid ontvingen. Hierover is tussen beide maten nooit overleg gevoerd. [a] bepaalde de hoogte van de vergoeding in overleg met de boekhouder. [b] liet het opstellen van de jaarrekeningen in het volste vertrouwen aan [a] over. [b] ontving, ondanks verzoeken daartoe, ook nooit een jaarrekening. [b] betwist dat [a] meer arbeid heeft verricht dan hij en dat hij derhalve recht heeft op een hoger winstaandeel dan [b]. [a] heeft juist, als gevolg van een slechte gezondheid, minder werkzaamheden verricht dan [b]. Bovendien heeft [a] na de verkoop van de boerderij [b] de toegang ontzegd zodat [a] er zelf de oorzaak van is dat [b] minder arbeid heeft kunnen verrichten. Ten aanzien van het toekennen van een vergoeding aan de echtgenote van [a] is in het maatschapscontract niets overeengekomen. Deze echtgenote heeft overigens in het geheel geen arbeid verricht. Er is in het geheel geen aanleiding voor de toekenning van een extra vergoeding voor arbeid aan [a] en diens echtgenote. De vergoedingen die vanaf 1987/1988 zijn toegekend moeten met terugwerkende kracht voor beide maten worden gelijkgetrokken hetgeen betekent dat geen van beide maten een vergoeding voor extra arbeid ontvangt. In de jaarrekening van 1997/1998 zijn ten onrechte twee facturen als privé voor [b] geboekt. Deze facturen hadden echter op de maatschap moeten worden geboekt. De facturen hebben betrekking op notariskosten in verband met de ontbinding van de maatschap. 5.3. Omtrent de verdeling van het maatschapsvermogen op de beëindigingsdatum heeft [b] het volgende gesteld. De kapitaalaandelen van de maten moeten met respectievelijk 70,52% voor [b] en met 29,48% voor [a] worden vastgesteld, zijnde de gerechtigdheid in het melkquotum. De vergoedingen voor extra verrichte arbeid van [a] en diens echtgenote moeten op nihil worden gesteld. Dit brengt met zich mee dat het eigen vermogen van [b] met een bedrag van fl. 15.000,00 toeneemt en het eigen vermogen van [a] met een bedrag van fl. 15.000,00 afneemt. Bovendien moet een bedrag van fl. 12.249,38, ter zake twee notarisrekeningen, in de jaarrekening 1997/1998 worden opgenomen ten laste van de maatschap en niet ten laste van [b] in privé. De onderbedelings-vergoeding bedraagt niet fl. 521.235,00 maar fl. 712.410,44. [b] gaat niet akkoord met het verminderen van die vordering met een bedrag van fl. 9.926,79 wegens betaling door [a] aan derden. Dit bedrag betreft een privévordering van [a] op [b] die door laatstgenoemde wordt betwist. De vordering is ontstaan nadat de maatschap was ontbonden. De vordering valt derhalve buiten dit geschil en de verdeling. Ook gaat [b] niet akkoord met vermindering van € 600,00 die [a] aan [b] heeft betaald na verkoop van de hem toebedeelde tractor. [b] beroept zich op misleiding omdat [a] alle werktuigen en machines (door [a] als "oud roest" bestempeld) voor € 2.275,00 heeft gekocht terwijl een door [a] als defect aangemerkte tractor nog € 1.200,00 opbrengt. Ten slotte heeft [b] gesteld dat de rente over het restant van de koopsom van de boerderij een buitenvennootschappelijke kwestie betreft die los staat van dit geschil en de verdeling. De beoordeling van het geschil A. De verdeling van de waarde van het melkquotum 6.1. De kantonrechter volgt de stelling van [a] dat de verkoopopbrengst van het melkquotum moet worden beschouwd als stakingswinst waartoe beide maten bij helfte gerechtigd zijn niet. Vast staat dat partijen hun grond slechts in gebruik en genot in de maatschap hebben ingebracht. De juridische eigendom is bij de afzonderlijke maten gebleven. Zij zijn derhalve rechthebbende van het land gebleven. Waardeveranderingen en risico's met betrekking tot het land komen voor rekening van de afzonderlijke maten. Het melkquotum dat in 1984 is toegekend is volgens vaste jurisprudentie van het Pachthof gaan samenhangen met de grond en komt toe aan de eigenaren, in evenredigheid met de oppervlakte van de grond die bij elk van de maten in eigendom is. Wat opvalt is dat de waarde van het quotum nooit in de financiële verslaglegging van de maatschap is vermeld. Dit is opmerkelijk omdat het quotum sinds de Beschikking Superheffing 1985, waarbij het mogelijk werd quotum over te dragen, waarde had. Dit duidt er naar het oordeel van de kantonrechter op dat partijen nimmer de bedoeling hebben gehad om (de waarde van) het melkquotum in het gezamenlijk maatschapsvermogen onder te brengen en dat ieder der maten, al naar gelang van hun inbreng, afzonderlijk tot dat quotum gerechtigd is. Ook het feit dat bij de overdracht van gronden aan [a] in de leveringsakte is bepaald dat het melkquotum dat aan die grond verbonden was niet mee overgaat op [a] maar bij [b] blijft rusten, vormt een duidelijke aanwijzing dat partijen kennelijk niet de bedoeling hebben gehad het quotum aan te merken als gemeenschappelijk goed waar beide partijen recht op kunnen doen gelden. Nu daarmee is vastgesteld dat het quotum niet tot het maatschapsvermogen behoort, rijst de vraag op welke wijze de opbrengst van het quotum moet worden verdeeld. De kantonrechter oordeelt omtrent deze vraag als volgt. Uit de dagvaarding, alsmede uit de verklaringen van partijen ter comparitie gedaan, blijkt dat de maatschap jaarlijks aan elk van partijen een kapitaalvergoeding voor het ingebrachte gebruik van het land heeft verstrekt. Daarmee kan een (pseudo)pachtovereenkomst worden aangenomen in dier voege dat beide maten zijn opgetreden als elkaars pachters en verpachters terwijl de maatschap kan worden beschouwd als pachter. Om die reden kan, wat betreft de verdeling van de opbrengst van het melkquotum, worden aangesloten bij de jurisprudentie van het Pachthof op dit punt. Deze jurisprudentie brengt mee dat de verpachter de pachter bij het einde van de (pseudo-)pachtovereenkomst dan wel overdracht van de grond aan de verpachter een vergoeding van 50% van de waarde van het melkquotum dient te betalen. De maatschap moet (fictief) worden beschouwd als pachter. Aan de maatschap komt derhalve toe een bedrag van fl. 453.884,35. Tot dat bedrag zijn beide maten bij helfte gerechtigd. Op de pachter (de maatschap) rustte de plicht tot overdracht van het met het pachtobject samenhangende melkquotum. Nu het quotum door de maatschap, althans door partijen als (pseudo-)pachters is verkocht is deze overdracht niet meer mogelijk. De maatschap dient dan ook 50% van de ontvangen (verkoop)waarde (zijnde fl. 453.884,35) van het met de gronden samenhangende melkquotum aan beide verpachters te vergoeden. Omdat het quotum niet meer kan worden overgedragen dient aan de verpachters een, naar evenredigheid van de door hen ingebrachte grond, vergoeding te worden toegekend. Dat betekent dat aan [a] als verpachter, naar rato van de oppervlakte van de door hem ingebrachte grond moet worden toegekend, een bedrag van 1.65.00/18.41.60 (totale oppervlakte van de grond) x fl. 453.884,35 = fl. 40.666,22 te vermeerderen met het (hiervoor vastgestelde) pachtersdeel ad 50% zijnde fl. 226.942,17 = fl. 267.608,39. [b] kan aanspraak maken op een bedrag van 16.76.60ha/18.41.60ha x fl. 453.884,35 = fl. 413.218,13 te vermeerderen met zijn pachtersdeel van fl. 226.942,17 = fl. 640.160,30. Het vorenoverwogene brengt met zich mee dat de door [a] gevraagde verklaring voor recht niet toewijsbaar is. De kantonrechter zal bovenstaande verdeling van het melkquoutm buiten de verdeling van het maatschapsvermogen houden omdat het land (en derhalve het daarmee samenhangende melkquotum) niet in de maatschap is ingebracht. Bovendien komt de waarde van het melkquotum niet voor op de eindbalans van de maatschap. B. De vaststelling van de winstverdeling 6.2. Over dit punt kan de kantonrechter kort zijn. Op grond van artikel 7 van het maatschapscontract worden de balans en winst- en verliesrekening geacht te zijn vastgesteld indien een maat niet binnen vier maanden na ontvangst van deze stukken te kennen heeft gegeven niet akkoord te gaan met de inhoud van die stukken. Vast staat dat [b] een dergelijke kennisgeving nimmer aan [a] heeft gedaan. Kennelijk heeft [b] ten aanzien van het opstellen van deze stukken destijds te veel op zijn broer vertrouwd. Dit komt echter voor zijn rekening en risico. De stelling van [b] dat hij nooit een jaarrekening ontving doet daar niet aan af. Het had op de weg van [b] gelegen om bij zijn broer aan te dringen op afgifte van dat stuk, althans dit stuk op een andere wijze te verkrijgen (bijvoorbeeld via de accountant van de maatschap). Nu [b] dit kennelijk niet heeft gedaan kan hij zich thans niet meer beroepen op de onjuistheid van de stukken. De tegenvorderingen van [b] onder 2, 3 en 4 dienen dan ook te worden afgewezen. Op grond van vorenstaande overwegingen kan de vordering van [a] om de jaarrekening over 1997/1998 vast te stellen overeenkomstig het overgelegde concept worden toegewezen. C. De vaststelling van de verdeling van het maatschapsvermogen 6.3. Ten aanzien van dit geschil wordt als volgt overwogen. De navolgende punten houden partijen verdeeld: a. een bedrag van € 4.504,00 dat volgens [a] ten behoeve van [b] uit de activa is betaald; b. een bedrag dat [a] onverschuldigd aan [b] zou hebben betaald wegens de verkoop van een tractor; c. volgens [a] is ten onrechte rente betaald in verband met de aankoop van de boerderij en het land. Dit bedrag, € 6.348,00, is onverschuldigd door [a] betaald. Alvorens de kantonrechter de verdeling kan vaststellen dient eerst op deze geschilpunten te zijn beslist. Ad a. De kantonrechter zal dit bedrag in mindering laten strekken op de onderbedelingsvordering van [b] op [a]. [a] heeft bij repliek immers gesteld dat dit bedrag betrekking heeft op nota's van door [b] ingeschakelde deskundigen. Deze stelling wordt gestaafd door de (schriftelijke) toelichting van de accountant die zich bij de stukken bevindt. Overigens heeft [b] deze stelling van [a] bij dupliek in conventie/repliek in reconventie niet meer gemotiveerd weersproken. Ad b. Tussen partijen is overeengekomen dat alle activa, waaronder de tractor, aan [a] zouden worden toegedeeld. [a] heeft (kennelijk) per abuis een bedrag van € 600,00 (de helft van de verkoopopbrengst) aan [b] betaald. De kantonrechter zal ook dit bedrag in mindering doen strekken op de onderbedelingsvordering van [b] op [a]. Feit is immers dat de tractor eigendom is geworden van [a]. Gesteld noch gebleken is dat tussen partijen is overeengekomen dat de opbrengst zou worden gedeeld. [a] heeft derhalve zonder rechtsgrond een bedrag van € 600,00 aan zijn broer betaald. Dat [a] zijn broer bij de verwerving heeft misleid, welke stelling door [a] is betwist, acht de kantonrechter niet gebleken. Deze stelling is in ieder geval onvoldoende nader door [b] onderbouwd. Ad c. Ten slotte zal de kantonrechter ook dit bedrag in mindering laten strekken op de onderbedelingsvordering van [b]. [a] heeft bij repliek in conventie/antwoord in reconventie, onder verwijzing naar de akte van levering, gesteld dat over de hoofdsom of het restant daarvan geen rente verschuldigd zal zijn. Ook deze stelling is door [b] bij dupliek in conventie/repliek in reconventie niet (gemotiveerd) weersproken. De kantonrechter gaat er dan ook van uit dat deze rente onverschuldigd is betaald. 6.4. Met inachtneming van al hetgeen hiervoor werd overwogen dient de verdeling van het maatschapsvermogen en de opbrengst van het melkquotum als volgt te worden vastgesteld: a. aan [a] worden alle activa uit het maatschapsvermogen toebedeeld; b. de onderbedelingsvordering van [b] op [a] zal worden vastgesteld op: fl. 67.251,83 (eigen vermogen van [b] volgens eindbalans) fl. 640.160,30 (aandeel van [b] in het melkquotum) ____________+ fl. 707.412,13 = € 321.009,63 4.504,00 - (zie hiervoor rechtsoverweging 6.3 sub a) 600,00 - (zie hiervoor rechtsoverweging 6.3 sub b) 6.348,00 - (zie hiervoor rechtsoverweging 6.3 sub c) ____________ € 309.557,63 ========== dit bedrag te vermeerderen met de gekweekte rente op het saldo dat zich onder de notaris bevindt ter grootte van fl. 640.160,30. 6.5. Gelet op voorgaande overwegingen zal de gevraagde verklaring voor recht aan de zijde van [b] als volgt worden toegewezen. De overige vorderingen zullen als onvoldoende gegrond worden afgewezen. 6.6. De kantonrechter zal, gelet op de aard van de procedure, alsmede gelet op het feit dat beide partijen over en weer (deels) in het ongelijk zijn gesteld de proceskosten op na te melden wijze compenseren. BESLISSING De kantonrechter: in conventie wijst de gevraagde verklaring voor recht af; stelt de verdeling van de opbrengst van het melkquotum en van het maatschapsvermogen vast in dier voege dat aan [a] alle activa uit het maatschapsvermogen zullen worden toebedeeld en dat [b] een onderbedelingsvordering op [a] heeft ter grootte van € 309.557,63 (zegge: driehonderdnegen duizend vijfhonderd zevenenvijftig euro en drieënzestig eurocent) te vermeerderen met de gekweekte rente op het saldo dat zich onder de notaris bevindt ter grootte van fl. 640.160,30; stelt de jaarrekening over 1997/1998 definitief vast overeenkomstig het concept zoals aan de conclusie van repliek in conventie/antwoord in reconventie gehecht als productie 9 met inachtneming evenwel van voormelde verdeling van de opbrengst van het melkquotum; in reconventie verklaart voor recht dat de verkoopopbrengst van het melkquotum als volgt wordt verdeeld: [b]: fl. 640.160,30 [a]: fl. 267.608,39 verklaart eveneens voor recht dat de renteverdeling in dezelfde verhouding moet plaatsvinden waarbij rekening moet worden gehouden dat [a] een bedrag van fl. 268.266,08 reeds op 11 juni 1997 heeft ontvangen en vanaf deze datum over dit bedrag derhalve geen recht meer heeft op rente; in conventie en in reconventie compenseert de kosten zodanig dat iedere partij de eigen kosten zal dragen; wijst af het meer of anders gevorderde. Aldus gewezen door mr. A. van der Meer, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 december 2004 in tegenwoordigheid van de griffier. c 145