
Jurisprudentie
AS2009
Datum uitspraak2004-12-24
Datum gepubliceerd2005-01-11
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamCollege van Beroep voor het bedrijfsleven
ZaaknummersAWB 04/14
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-01-11
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamCollege van Beroep voor het bedrijfsleven
ZaaknummersAWB 04/14
Statusgepubliceerd
Indicatie
Regeling dierlijke EG-premies
Uitspraak
College van Beroep voor het bedrijfsleven
(zesde enkelvoudige kamer)
No.AWB 04/14 24 december 2004
5125 Regeling dierlijke EG-premies
Uitspraak in de zaak van:
Maastschap A en B, te X, appellante,
gemachtigde: G. van den Oever, belastingsadviseur te Kampen,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, te 's-Gravenhage, verweerder,
gemachtigde: mr. F.S. Cooke, werkzaam bij verweerder.
1. De procedure
Op 7 januari 2004 heeft het College van appellante een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder, verzonden op 8 december 2003.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar dat appellante heeft gemaakt tegen de afwijzende beslissing van verweerder op de opgave voederareaal van appellante.
Verweerder heeft op 3 mei 2004 een verweerschrift ingediend.
Op 12 november 2004 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden, waar verweerder zijn standpunt nader heeft toegelicht. Appellante is niet verschenen.
2. De grondslag van het geschil
Bij Verordening (EEG) nr. 3508/92 van de Raad van 27 november 1992 tot instelling van een geïntegreerd beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen, is onder meer het volgende bepaald:
"Artikel 1
1. Elke Lid-Staat voert een geïntegreerd beheers- en controlesysteem in, hierna "geïntegreerd systeem" genoemd, dat van toepassing is op:
a) sector van de plantaardige productie: (…)
b) sector van de dierlijke productie:
i) de regelingen inzake de premie en betaling voor producenten van rundvlees, ingevoerd bij hoofdstuk 1 van titel I van Verordening (EG) nr. 1254/19994,
(…)
Artikel 6
1. Om in aanmerking te komen voor de toepassing van één of meer communautaire regelingen die onder deze verordening vallen, moet elk bedrijfshoofd voor elk jaar een steunaanvraag "oppervlakten" indienen, waarin worden vermeld:
- de percelen landbouwgrond, voederarealen inbegrepen, (…);
(…)
2. De steunaanvraag "oppervlakten" moet in de loop van het eerste kwartaal van het jaar worden ingediend op een door de lidstaat vast te stellen datum, (…) "
Verordening (EG) nr. 1254/99 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees (Pb L160, blz. 21) luidt voor zover hier van belang:
"Artikel 12
1. Het totale aantal dieren waarvoor de speciale premie en de zoogkoeienpremie kan worden verkregen, wordt begrensd door de toepassing van een veebezettingsgetal van twee grootvee-eenheden (GVE) per hectare per kalenderjaar. Het veebezettingsgetal geeft de verhouding weer tussen het aantal GVE en het areaal van het bedrijf dat voor de voedering van de dieren van hetzelfde bedrijf wordt gebruikt. Een producent wordt echter vrijgesteld van de toepassing van het veebezettingsgetal wanneer het aantal dieren op zijn bedrijf dat in aanmerking moet worden genomen voor de bepaling van het veebezettingsgetal, niet groter is dan 15 GVE.
2. Het veebezettingsgetal van het bedrijf wordt vastgesteld op grond van:
a) de aantallen mannelijke runderen, (…);
b) het voederareaal: de oppervlakte van het bedrijf die gedurende het hele kalenderjaar voor de runderveehouderij en de schapen- en/of geitenhouderij beschikbaar is.
(…) "
De Regeling dierlijke EG-premies bepaalt onder meer het volgende:
"Artikel 2.3
1. Terzake van het gedurende de desbetreffende aanhoudperiode op hun bedrijf aanhouden van een zoogkoe, stier, os, onderscheidenlijk ooi, wordt jaarlijks op daartoe strekkende aanvraag, na afloop van het betrokken verkoopseizoen, overeenkomstig de bepalingen van deze regeling en de verordeningen 1254/1999, 2342/1999, 2529/2001 en 2550/2001 aan producenten premie verstrekt.
Artikel 4.2
1. Om voor premie in aanmerking te komen, dient de producent van runderen een aanvraag oppervlakten, als bedoeld in artikel 6 van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen, in bij LASER.
(…) "
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Op 8 mei 2002 heeft verweerder van appellante formulieren betreffende de landbouwtelling 2002 ontvangen.
- Appellante heeft in of omstreeks augustus 2002 een aanvraag stierenpremie bij verweerder ingediend. Daarbij heeft zij verwezen naar een Aanvraag oppervlakten 2002 die volgens haar was ingediend, maar zoekgeraakt, onder bijvoeging van (een gedeelte van) het op haar naam gestelde formulier Landbouwtelling 2002.
- Het formulier Landbouwtelling 2002 bevat onder meer de volgende vermelding:
"N.B. Met dit formulier (…) kunt u geen voederareaal opgeven ten behoeve van de Regeling Dierlijke EG-premies. Vraag in dat geval het formulier Gecombineerde opgave 2002 voor Landbouwtelling, Gebruik gewaspercelen en Aanvraag oppervlakten aan via 0800 – 2233322. "
- Bij brief van 14 augustus 2002, door verweerder ontvangen op 16 augustus 2002, heeft appellante verweerder onder meer het volgende medegedeeld:
"Ik maak bezwaar tegen het zoek geraakte aanvraag oppervlakte gebruik gewaspercelen 2002. Die door mij op 6-5-2002 zijn verstuurd aan Laser bureau heffingen postbus 30025 9700 rm Groningen.
Onlangs wou ik een aanvraag stierenpremie doen maar daar bleek dat ik dat niet kon doen. Omdat er geen oppervlakte voederareaal aanwezig was wel de landbouwtelling. Zij zijn door mij gelijktijdig verstuurd. "
- Bij brief van 21 augustus 2002 heeft appellante hierop nog de volgende aanvulling gegeven:
"Mijn voederareaal is alleen grasland voor eigen gebruik grote 30.23 ha.
Mijn referentiehoeveelheid melk is 179515 kg plus 75000 kg lease melk totaal 254515 kg melk.
Ooien waarvoor premie is aangevraagd is 60 stuks."
- Bij brief van 18 april 2003 heeft verweerder appellante onder meer als volgt bericht:
"Hierbij bericht ik u dat uw aanvraag oppervlakten in het kader van de Regeling EG steunverlening akkerbouwgewassen en uw opgave voederareaal in het kader van de dierlijke EG-premies met bovenstaand aanvraagnummer is afgewezen.
De reden hiervoor is dat de aanvraag niet tijdig is ontvangen.
De aanvraagperiode voor genoemde regeling is van 1 april 2002 tot en met 15 mei 2002. Daarna kan van 16 mei 2002 tot en met 9 juni 2002 een aanvraag met korting (1% per werkdag vertraging) worden ingediend. De ontvangstdatum van uw aanvraag is 16 augustus 2002, uw aanvraag valt hiermee buiten de uiterste indienperiode.
Indien u het met dit besluit niet eens bent, kunt u binnen 6 weken na verzending van dit besluit bezwaar maken. "
- Hiertegen heeft appellante bij brief van 9 mei 2003 bezwaar gemaakt onder verwijzing naar haar bezwaren, gemaakt bij haar brieven 14 en 21 augustus 2002, die daarbij in afschrift zijn bijgevoegd.
- Bij brief van 12 mei 2003 heeft verweerder aan appellante een exemplaar van het Overzicht gewaspercelen 2002, behorende bij de Gecombineerde opgave 2003 Landbouwtelling – Gebruik gewaspercelen – Aanvraag oppervlakten, toegezonden.
- Op 5 juni 2003 heeft verweerder een ingevuld Overzicht gewaspercelen 2002 van appellante ontvangen.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit en het standpunt van verweerder
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar, gemaakt bij brief van 9 mei 2003, ongegrond verklaard met de overweging dat tweemaal een aanvraag oppervlakten is ontvangen, namelijk op 16 augustus 2002 respectievelijk 5 juni 2003, en dat in beide gevallen niet is voldaan aan de verplichting om de aanvraag oppervlakten tijdig in te dienen.
Bij verweerschrift heeft verweerder het volgende aangevoerd:
"Appellante stelt de Aanvraag oppervlakten gelijktijdig met de Landbouwtelling in mei 2002 te hebben verzonden. Verweerder heeft in mei 2002 slechts de Landbouwtellingsformulieren ontvangen.
Na intern onderzoek is verweerder het volgende gebleken.
Het enige dat met betrekking tot de Aanvraag oppervlakten 2002 bij LASER aanwezig is, is de registratie van 16 augustus 2002 als ontvangstdatum van de Aanvraag oppervlakten. Op die datum is een brief van appellante ontvangen waarin appellante heeft gesteld bezwaar te maken tegen het feit dat haar Aanvraag oppervlakten is zoekgeraakt. Daar zij in de brief aangeeft dat zij 30,23 hectare grasland als voederareaal heeft willen opgeven is de brief door een medewerker van LASER geregistreerd als een onvolledige Aanvraag oppervlakten.
Gebleken is dat appellante in 2001 geen Aanvraag oppervlakten heeft ingediend. Ten gevolge daarvan heeft appellante in 2002 in het kader van de Gezamenlijke Data Inwinning (GDI) slechts een landbouwtellingsformulier toegestuurd gekregen. Indien appellante een Aanvraag oppervlakten 2002 had willen indienen dan had zij de formulieren daarvoor zelf moeten opvragen bij "Kaart op Maat", het bedrijf waarbij de bedrijfskaarten die onderdeel uitmaken van de Aanvraag oppervlakten, dienen te worden opgevraagd. Door "Kaart op Maat" is aan appellante op 25 maart 2002 een bulkzending toegezonden met de landbouwtellingsformulieren. Nadien is er geen verzoek geregistreerd voor verzending van de formulieren voor de Aanvraag oppervlakten, noch zijn er formulieren verzonden aan appellante. Verweerder vermoedt derhalve dat appellante de formulieren die betrekking hebben op de Landbouwtelling heeft verward met de formulieren die worden gebruikt in het kader van de Aanvraag oppervlakten.
Om inzichtelijk te krijgen wat appellante heeft willen aanvragen in het kader van de Regeling, is appellante bij brief van 12 mei 2003 een pakket Aanvraag oppervlakten 2002 toegestuurd met het verzoek deze zo volledig mogelijk in te vullen en te retourneren naar LASER. De volledig ingevulde Aanvraag oppervlakten 2002 is door verweerder op 5 juni 2003 ontvangen. Vervolgens heeft verweerder in bezwaar een besluit genomen op de Aanvraag oppervlakten 2002. "
4. Het standpunt van appellante
"Ik heb op 9-5-mei 2003 met C dit probleem besproken. Dit is ook in de briefvan 8 december 2003 door Laser bevestigd.
In dat gesprek heb ik aan C meegedeeld dat de aanvraag gelijktijdig met de meitelling is verzonden en derhalve gelijktijdig, 8 mei 2002, ook binnen de organisatie aanwezig moest zijn. C gaf op 9 mei 2003 aan dat de aanvraag niet binnen zou zijn, echter heb ik een bevestiging van Laser ontvangen dat het formulier niet op 8 mei 2002 doch op 16 augustus 2002 was binnen gekomen. Dit is voor mij een raadsel, daar ik na het verzenden van de meitelling en aanvraag voederareaal,(9 mei 2002) geen verdere correspondentie of inleveren van formulieren heb gedaan. Door C is op 9 mei 2003 aangegeven dat hij alsnog nieuwe formulieren zou toezenden die ik dan weer naar Laser kon verzenden. Een vreemde situatie daar de formulieren bij Laser wel bekend waren namelijk 16 augustus 2002. Uit het schrijven van 8 december 2003 wordt gesteld dat ik aan moet tonen dat er sprake van overmacht moest zijn en ik aan moet tonen dat alles correct is geweest. Ik kan dit alleen aangeven via bovenvermeld relaas. Ik heb niets aan laten tekenen doch de mondelinge bevestiging dat de meitelling tijdig was op 8 mei 2002, ook de aanvraag tijdig moet zijn.
Mijn vraag is ook aan Laser, Kan Laser onomstotelijk vaststellen dat zij niets hebben ontvangen? Heb een bevestiging van 16 augustus 2002 doch Laser geeft aan dat er per 9 mei 2003 niets aanwezig was. Hoe moet ik dat dan lezen? "
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Verweerder heeft appellantes brief van 14 augustus 2002 opgevat als een onvolledige aanvraag oppervlakten en de als zodanig behandelde aanvraag afgewezen na op 5 juni 2003 een aanvulling hierop te hebben ontvangen.
Dienaangaande overweegt het College ten eerste dat uitgaande van genoemde brief door verweerder aan appellante was medegedeeld dat appellante, nu voor haar bedrijf geen oppervlakte voederareaal was vastgesteld, geen aanvraag voor stierenpremie kon indienen en dat zij bezwaar moest maken tegen een beslissing inzake oppervlakte voederareaal.
Deze weergave van de toedracht heeft verweerder niet weersproken.
Een beslissing inzake de vaststelling van de oppervlakte voederareaal is geen besluit in de zin van artikel 1:3. eerste lid, Awb, maar een voorbereidingshandeling voor de beslissing op een aanvraag om steunverlening op grond van de Regeling dierlijke EG-premies. Eventuele bezwaren terzake van de vaststelling van deze oppervlakte dienen aan de orde te komen bij de beslissing op die aanvraag, naar het College eerder heeft overwogen in zijn uitspraak van 18 augustus 1999 in zaak AWB 98/493.
Derhalve heeft verweerder appellante ten onrechte geadviseerd bezwaar te maken tegen een beslissing inzake oppervlakte voederareaal en heeft verweerder vervolgens ten onrechte het bezwaar dat appellante bij brief van 9 mei 2003 tegen de afwijzende beslissing heeft gemaakt, ontvankelijk geacht.
De conclusie is dat het beroep gegrond verklaard dient te worden en het bestreden besluit in aanmerking komt voor vernietiging.
5.2 Het College overweegt voorts dat de kern van het bezwaar dat appellante in haar brief van
14 augustus 2002 heeft gemaakt, de stierenpremie betreft, waarvan de verlening volgens verweerder afstuit op het ontbreken van een tijdige opgave oppervlakte voederareaal.
Gezien de tekst van genoemde brief, in het licht van voorgaande overwegingen en nu gesteld noch gebleken is dat verweerder op appellantes aanvraag voor stierenpremie een besluit heeft genomen, oordeelt het College dat verweerder appellantes brief van 14 augustus 2002 (tevens) had moeten opvatten als te zijn gericht tegen een weigering om bij gebreke van een tijdige opgave oppervlakte voederareaal te beslissen op appellantes aanvraag voor stierenpremie.
Appellante bij haar bezwaarschrift van 9 mei 2003 verwezen naar haar bezwaar, gemaakt en aangevuld bij brieven van 14 respectievelijk 21 augustus 2002, en deze twee brieven bijgevoegd. Bij het daarop genomen bestreden besluit heeft verweerder nagelaten te beslissen op het bezwaar, gemaakt bij brief van 14 augustus 2002.
Ook daarom dient het beroep gegrond te worden verklaard en het bestreden besluit te worden vernietigd.
5.3 Het College ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien en overweegt daartoe als volgt.
Hetgeen partijen in wezen verdeeld houdt, betreft de vraag of appellante met de indiening van het op haar naam gestelde formulier Landbouwtelling 2002 tevens een aanvraag oppervlakten heeft ingediend, waarbij opgave van haar oppervlakte voederareaal is gedaan. Verweerder meent van niet, aanvoerende dat appellante voordien slechts een landbouwtellingsformulier toegestuurd heeft gekregen, dat appellante de formulieren die nodig zijn voor een aanvraag oppervlakten, niet heeft gevraagd bij de daartoe aangewezen instantie, dat zodanige formulieren evenmin aan appellante zijn verzonden, en dat appellante vermoedelijk de landbouwtellingsformulieren heeft verward met de formulieren die nodig zijn voor een aanvraag oppervlakten.
Appellante heeft deze argumenten van verweerder niet bestreden, maar zich beroepen op verweerders bevestiging op 16 augustus 2002 een aanvraag oppervlakten te hebben ontvangen, en heeft daaruit de conclusie getrokken dat desbetreffende formulieren op die datum bij verweerder bekend waren.
Voor zover appellante daarmee heeft willen betogen dat de aanvraag oppervlakten die zij stelt op 8 mei 2002 te hebben ingediend, bij verweerder moet zijn zoek geraakt en blijkbaar op 16 augustus 2002 is teruggevonden, kan het College appellante hierin niet volgen. Dit betoog miskent immers dat verweerder appellantes brief van 14 augustus 2002, ontvangen op 16 augustus 2002, heeft opgevat als een onvolledige en niet met daartoe strekkende formulieren ingediende, aanvraag oppervlakten. Aan verweerders bevestiging komt derhalve niet de betekenis toe, die appellante daaraan verbonden wil zien.
Gelet op deze overwegingen oordeelt het College dat verweerder op goede gronden heeft geconcludeerd dat appellante niet binnen de daarvoor geldende termijnen een aanvraag oppervlakten heeft ingediend. Zodanige aanvraag is bij artikel 6 van Verordening (EEG) nr. 3508/92 en artikel 4.2 van de Regeling dierlijke EG-premies voorgeschreven om in aanmerking te komen voor de door appellante gewenste stierenpremie.
De conclusie is dat het bezwaar dat appellante bij brief van 14 augustus 2002 heeft gemaakt, ongegrond dient te worden verklaard.
Het College acht voorts termen aanwezig voor nadere beslissingen als hierna in het dictum van deze uitspraak vermeld.
6. De beslissing
Het College:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- verklaart het bezwaar dat appellante bij brief van 9 mei 2003 heeft gemaakt, niet-ontvankelijk;
- verklaart het bezwaar dat appellante bij brief van 14 augustus 2003 heeft gemaakt, ongegrond;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit;
- bepaalt dat aan appellante het door haar betaalde griffierecht ad € 116,- (zegge: honderd- en-zestien euro) wordt vergoed;
- wijst de Staat aan als de rechtspersoon die evengenoemde bedrag moet vergoeden.
Aldus gewezen door mr. M.J. Kuiper, in tegenwoordigheid van mr. R. Meijer , als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 24 december 2004.
w.g. M.J. Kuiper w.g. R. Meijer