Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AS2024

Datum uitspraak2004-12-22
Datum gepubliceerd2005-01-11
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers95133/HA ZA 04-857
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verwerping van kennelijk ongeloofwaardig opschortingsverweer.


Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT Sector Civiel Vonnis : 22 december 2004 Zaaknummer : 95133 / HA ZA 04-857 [eiser], h.o.d.n. HOTEL UND NATURHAUS BELLEVUE, wonende te [woonplaats] ([land]), eiser, procureur mr. A.H. Odekerken-Holtkamp; tegen [gedaagde], h.o.d.n. PAUL'S REIZEN, wonende te [woonplaats], gedaagde, procureur mr. R.P. Küffen. 1. Het verdere verloop van de procedure Ter uitvoering van de rolbeschikking d.d. 1 september 2004 heeft eiser - verder te noemen "[eiser]" - een akte genomen waarbij hij tevens zijn eis heeft verminderd. Terzelfder rolzitting heeft [eiser] vervolgens bij akte zijn eis nogmaals verminderd en heeft gedaagde - verder te noemen "[gedaagde]"- geconcludeerd voor antwoord. Op de voet van artikel 131 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is een compa-ritie na antwoord gelast, ten behoeve waarvan [eiser] bij brieven van 30 november en 5 de-cember 2004 stukken heeft overgelegd. Van het verhandelde ter comparitie is proces-verbaal opgemaakt, dat zich bij de stukken bevindt en waaraan een door eiser afgegeven volmacht is gehecht. Ter comparitie hebben partijen de rechtbank verzocht te beslissen op het rechtbankdossier, waarna de uitspraak van het vonnis is bepaald op heden. 2. Het geschil 2.1 [eiser] heeft in de periode 21 tot 30 mei 2004 in zijn hotel op basis van halfpension on-derdak geboden aan een reisgezelschap waarvoor [gedaagde] als touroperator een reservering had geplaatst, waarbij met [eiser] was overeengekomen dat de factuur (groot € 14.564,88) ter plekke zou worden voldaan. Volgens [eiser] is hij zijn verplichtingen volledig nagekomen, hetgeen van [gedaagde] niet gezegd kan worden. 2.2 Nadat niet ter plekke was betaald ([gedaagde] was niet bij het reisgezelschap aanwezig) is de factuur nadien alsnog aan [gedaagde] ter hand gesteld, waarna deze bij faxbericht van 27 mei 2004 - refererend aan een telefoongesprek met [eiser] - liet weten dat het geld inmiddels aan [eiser] zou zijn overgemaakt (dagv. prod. 2). Aangezien dat laatste onjuist bleek heeft [eiser] [gedaagde] in der minne gemaand bij (fax)brieven van 12 en 15 juni 2004 (dagv. prod. 3 en 4). Omdat ook daarna betaling uitbleef heeft [eiser] zijn vordering ter incasso uit handen gegeven aan European Credit Control B.V. (hierna ook: ECC), die [gedaagde] bij brief van 22 juni 2004 gesommeerd heeft de openstaande factuur te betalen (dagv. prod. 5). In die brief heeft ECC tevens aanspraak gemaakt op incassokosten en rente van 9,2% op jaarbasis, daarbij verwijzend naar internationale regelgeving. Naar aanleiding van die brief heeft [gedaagde] op 1 juli 2004 telefonisch contact met ECC opgenomen en daarbij toegezegd dat de verschuldig-de gelden uiterlijk 5 juli 2004 telefonisch zouden worden overgeboekt. ECC heeft deze toe-zegging bij brief van 2 juli 2004 aan [gedaagde] bevestigd. Tot integrale betaling heeft een en an-der evenwel niet geleid. 2.3 Wel heeft [gedaagde] op 6 september 2004 - derhalve ná het uitbrengen van de dagvaarding op 16 augustus 2004 - een bedrag van € 2.000,- aan ECC betaald. Op gelijke wijze is door [gedaagde] op 5 oktober 2004 nog een bedrag van € 1.000,- voldaan. 2.4 Ter verzekering van het verhaal van zijn vordering heeft [eiser] conservatoir beslag doen leggen. De beslagstukken zijn overgelegd. 2.5 Op grond van het vorenstaande vordert [eiser] na eisvermindering bij akte dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad: [gedaagde] zal veroordelen om aan hem tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 12.797,17, te vermeerderen met een rente van 9,2% over € 11.564,88 vanaf 14 augustus 2004 tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding met inbegrip van de beslag-kosten. 2.6 [gedaagde] heeft de vordering gemotiveerd betwist. 3. De beoordeling 3.1 Nu aan [gedaagde] moet worden toegegeven dat op de met [eiser] gesloten overeenkomst in beginsel Zwits recht van toepassing is, heeft de rechtbank zich ervan vergewist dat na te geven overwegingen passen binnen het systeem van het Zwitsers recht. 3.2 Het verweer dat ook de echtgenote van [eiser] als eiseres had dienen op te treden wordt verworpen, gelet op hetgeen door de procureur van [eiser] dienaangaand ter comparitie is verklaard. Afgezien daarvan merkt de rechtbank nog op dat uit productie 8 (overgelegd bij brief van 5 december 2004) kan worden afgeleid dat [eiser] zelfstandig vertegenwoordigingsbevoegd is. 3.3 Als verweer tegen de vordering ten principale voert [gedaagde] aan dat hij zijn betaling heeft opgeschort: "(...) aangezien hem zijdens enkele gasten en de chauffeur berichten bereikte dat diverse kamers niet overeenkwamen met hetgeen door partijen was overeengekomen. Sommige kamers bleken namelijk dubbel geboekt en andere kamers bleken eenpersoonskamers, terwijl tweepersoonskamers waren overeengekomen en omgekeerd. Ook ten aanzien van de overeengekomen maaltijden bereikten [gedaagde] enkele klachten". [gedaagde] voegt daaraan toe dat hij zich op of omstreeks 1 juli 2004 met Hotel Bellevue in verbinding heeft gesteld waarbij een "coulance-korting als schadevergoeding" zou zijn over-eengekomen ten bedrage van € 3.500,-, alsmede dat de restant-hoofdsom in maandelijkse termijnen van € 1.000,- zou worden voldaan. Deze afspraak zou door Hotel Bellevue schrif-telijk worden bevestigd, maar omdat zulks uitbleef heeft [gedaagde] zijn betaling wederom aange-houden totdat hij met het conservatoir beslag en de dagvaarding werd geconfronteerd, aldus [gedaagde]. Volgens hem is voor hoofdsom derhalve € 11.064,88 verschuldigd, waarbij komt dat nu hij "ook de toegezegde maandelijkse betalingen ad € 1.000,- stipt en integraal nakomt, voor toewijzing van wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten evenmin plaats is. [gedaagde] merkt nog op reeds € 3.000,- te hebben voldaan en "per de eerste van iedere maand" het bedrag van € 1.000,- te blijven voldoen totdat de volledige hoofdsom zal zijn betaald. 3.4 De rechtbank schenkt geen geloof aan het relaas van [gedaagde], noch voor wat betreft de be-weerdelijke tekortkoming aan de zijde van [eiser], noch ten aanzien van de beweerdelijk gemaakte betalingsafspraak met 'coulance-korting'. Uit geen enkel schriftelijk stuk blijkt van die tekortkoming, dit terwijl [gedaagde] op 27 mei 2004 aan [eiser] schrijft dat het geld onderweg is (dagv. prod. 2) en nog op 29 juni 2004 aan ECC laat weten dat "het geld hier weg is en ook goed overgemaakt" (brief 5-12-'04, prod. 10). Dat valt bezwaarlijk te rijmen met klachten die rond 1 juli 2004 (zie hierboven) zouden hebben geleid tot de gestelde betalingsregeling. Evenmin valt de door [gedaagde] beschreven gang van zaken te rijmen met de brief van 8 november 2004 (brief 30-10-'04, prod. 7), waarnaar hier kortheidshalve wordt verwezen. De inhoud daarvan is door (de procureur van) [gedaagde] ter comparitie op generlei wijze betwist. De genadeklap voor de geloofwaardigheid van [gedaagde]s betoog komt van de producties 11a tot en met c (zie brief 5-12-'04), waarbij het gaat om brieven aan ECC afkomstig van andere crediteuren van [gedaagde]. Naar de inhoud van die brieven - welke evenzeer onbetwist is gebleven - wordt nadrukkelijk verwezen. Uit de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, rijst in ieder geval het beeld op van iemand die gemakkelijk schulden maakt zonder te beschikken over een equivalent betalingsgemak, waarbij de rechtbank bepaaldelijk het ver-moeden niet kan onderdrukken dat het ontbreken van het laatstgenoemde méér in de ver-wijtbare dan in de verschoonbare sfeer gevonden moet worden. 3.5 Het vorenstaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat de vordering moet worden toegewezen. Dat geldt eveneens voor de gevorderde buitengerechtelijke kosten ad € 928,80, waarvan noch de hoogte noch de verschuldigdheid in relatie tot de verrichte werkzaamheden en de vordering - in weerwil van het verweer van [gedaagde] - als onredelijk en/of bovenmatig moeten worden aangemerkt. 3.6 Als in het ongelijk gestelde partij wordt [gedaagde] verwezen in de kosten van het geding met inbegrip van de beslagkosten. Griffierecht en salaris procureur in verband met conservatoir beslag zijn niet apart vermeld maar opgenomen in de betreffende posten in het dictum. 4. De beslissing De rechtbank te Maastricht: veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen een bedrag van € 12.797,17, te vermeerderen met een rente van 9,2% over € 11.564,88 vanaf 14 augustus 2004 tot aan de dag der algehele voldoening; veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het geding aan de zijde van [eiser] gevallen, tot aan deze uitspraak begroot op € 83,78 aan kosten dagvaarding, € 360,- aan griffierecht, € 131,04 aan beslagkosten en € 1.356,- voor salaris procureur; verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Laumen, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier. MC