Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AS2063

Datum uitspraak2004-12-16
Datum gepubliceerd2005-01-11
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers02/483 ALGEM + 02/484 ALGEM + 02/488 CSV
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verzekeringsplicht van taxichauffeurs.


Uitspraak

02/483 ALGEM 02/484 ALGEM 02/488 CSV U I T S P R A A K in de gedingen tussen: [appellant], wonende te [woonplaats], appellant, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN DE GEDINGEN Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv. Namens appellant heeft mr. E. Bos RA, werkzaam bij BV Praktijkvennootschap Mr. E. Bos te Amsterdam, bij de Raad hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, kenmerk 98/7683, 00/2708 en 00/4278, van 10 december 2001. Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend. De gedingen zijn behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 28 oktober 2004, waar voor appellant - hoewel daartoe ambtshalve opgeroepen - niemand is verschenen, en waar gedaagde zich - eveneens na daartoe ambtshalve opgeroepen te zijn - heeft doen vertegenwoordigen door E.I. van Dompselaar, werkzaam bij het Uwv. II. MOTIVERING In geding is de vraag of de rechtbank terecht ongegrond heeft verklaard het beroep van appellant tegen de besluiten van gedaagde waarin deze verzekeringsplicht heeft aangenomen voor [betrokkenen] (hierna: betrokkenen) en dienaangaande nota’s ingevolge de sociale verzekeringswetten aan appellant heeft gezonden betreffende de jaren 1996 tot en met 1998 en tevens heeft geweigerd uitstel van betaling te verlenen met betrekking tot deze nota’s. Naar aanleiding van zorgen over de wijze waarop de Amsterdamse taxiondernemingen hun bedrijf exploiteerden is in 1994 een grootschalig onderzoek (mede) door gedaagde ingesteld naar de taxibranche. Op basis van de resultaten van dit onderzoek en de resultaten van de onderzoeken bij individuele taxiondernemingen heeft gedaagde geconcludeerd dat taxichauffeurs ondanks een firmaregeling in privaatrechtelijke dienstbetrekkingen als bedoeld in artikel 3 van de Ziektewet (ZW), de Werkloosheidswet (WW), de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en, indien van toepassing, de Ziekenfondswet (Zfw) tot de oorspronkelijke exploitanten van de taxivergunning en de samenwerkingsovereenkomst met de Taxicentrale Amsterdam zijn blijven werken. In onderhavig geding waren appellant en zijn echtgenote [echtgenote] de oorspronkelijke exploitanten. De werkzaamheden werden verricht in het verband van een vennootschap onder firma [naam vof] met als - deels opvolgende - vennoten betrokkenen, appellant en [echtgenote]. De Raad heeft omtrent de verzekeringsplicht van taxichauffeurs reeds een uitspraak gedaan op 23 oktober 2003 (LJN AN7534, RSV 2003/305 en USZ 2003/362). De destijds besliste zaken kwamen voort uit hetzelfde, hierboven genoemde, onderzoek als in onderhavig geding. De Raad ziet, nu materieel dezelfde arbeidsverhouding aan de orde is, geen aanleiding omtrent de in die uitspraak reeds besliste onderwerpen thans anders te beslissen. Derhalve komt in het onderhavige geding de Raad tot het oordeel dat gedaagde terecht een verzekeringsplichtige arbeidsverhouding heeft aangenomen tussen appellant en betrokkenen en daar premieplichtige consequenties aan heeft verbonden. In genoemde uitspraak van 23 oktober 2003 heeft de Raad ook geoordeeld dat gedaagde terecht heeft geweigerd uitstel van betaling te verlenen met betrekking tot de opgelegde premienota’s. Ook daaromtrent ziet de Raad geen aanleiding thans anders te beslissen. Gezien het bovenstaande komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking. Gelet hierop en omdat de Raad geen termen aanwezig acht om in hoger beroep toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wordt beslist als volgt. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus gegeven door mr. R.C. Schoemaker als voorzitter en mr. G. van der Wiel en mr. R.C. Stam als leden, in tegenwoordigheid van W.J.M. Fleskens als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 december 2004. (get.) R.C. Schoemaker. (get.) W.J.M. Fleskens.