Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AS2111

Datum uitspraak2004-06-08
Datum gepubliceerd2005-01-12
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersC0300894/HE
Statusgepubliceerd


Indicatie

Met deze omstandigheden ligt aan het hof allereerst de (principiële) vraag voor of de huurachterstand, zoals die ten tijde van het definitief van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant] bestond, grondslag kan zijn voor de ontbinding van de huurovereenkomst van partijen. In de rechtspraak en de literatuur wordt deze vraag niet eenduidig beantwoord, hetgeen zijn oorsprong lijkt te vinden in de redactie van artikel 305 lid 2 Fw., welk artikellid de begrippen "beëindigen" en "opzegging" door de verhuurder naast elkaar gebruikt, maar niet spreekt van ontbinding (door de rechter).


Uitspraak

typ. MBR rolnr. C0300894/HE ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH, zevende kamer, van 8 juni 2004, gewezen in de zaak van: [APPELLANT], wonende te [plaats], appellant bij exploot van dagvaarding van 11 juli 2003, verder [appellant] te noemen, procureur: mr. H.R. Flipse, tegen: de stichting STICHTING BRABANTWONEN, gevestigd te Oss, geïntimeerde bij gemeld exploot, verder BrabantWonen te noemen, procureur: mr. Y.A.W.M. Molkenboer, op het hoger beroep van het door de rechtbank 's-Hertogenbosch, sector kanton, locatie 's-Hertogenbosch gewezen vonnis van 1 mei 2003 tussen BrabantWonen als eiseres en [appellant] als gedaagde. 1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 288966 rolnr. 1493/03) Voor het verloop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis. 2. Het verloop van het geding in hoger beroep 2.1. Bij memorie van grieven heeft [appellant], onder overlegging van producties, één grief aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, primair tot het niet-ontvankelijk verklaren van BrabantWonen in haar inleidende vorderingen, althans tot afwijzing daarvan en subsidiair tot het verbieden van BrabantWonen tot executie van het vonnis waarvan beroep over te gaan, alles met veroordeling van BrabantWonen in de kosten van beide instanties. 2.2. Bij memorie van antwoord heeft BrabantWonen, eveneens onder overlegging van producties, de grieven bestreden en geconcludeerd tot bevestiging van het vonnis waarvan beroep, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het hoger beroep. 2.3. Partijen hebben daarna de gedingstukken aan het hof overgelegd en uitspraak gevraagd. 3. De gronden van het hoger beroep Het hof verwijst hiervoor naar de memorie van grieven. 4. De beoordeling 4.1. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende. 4.1.1. [appellant] huurt van BrabantWonen de woning aan de [adres] te [plaats] tegen een huurprijs van laatstelijk € 317,34 per maand. 4.1.2. Op de grond dat [appellant] een huurachterstand heeft laten ontstaan van € 1.269,36 over de periode tot de maand maart 2003 heeft BrabantWonen, kort gezegd, ontbinding van de huurovereenkomst gevorderd, ontruiming van het gehuurde en betaling van een bedrag van € 1.593,04 ter zake van achterstallige huurpenningen en buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over de gederfde huur vanaf de dag der inleidende dagvaarding. Tevens heeft BrabantWonen een bedrag van € 317,34 per maand gevorderd vanaf 1 maart 2003 tot aan het moment van ontruiming. Tenslotte heeft BrabantWonen de veroordeling van [appellant] in de proceskosten gevorderd. 4.1.3. [appellant] heeft mondeling verweer gevoerd. Bij eindvonnis van 1 mei 2003 heeft de kantonrechter de vorderingen van BrabantWonen grotendeels toegewezen. 4.1.4. Bij vonnis van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 23 mei 2003 is de definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken ten aanzien van [appellant]. 4.1.5. Bij exploot van 17 juni 2003 heeft Brabantwonen aan [appellant] de ontruiming van de huurwoning aangezegd tegen 15 juli 2003. [appellant] heeft zich vervolgens van rechtskundige bijstand voorzien. Op verzoek van de advocaat van [appellant] heeft de voor BrabantWonen optredende deurwaarder de ontruiming opgeschort. 4.1.6. [appellant] is vervolgens in hoger beroep gekomen van voormeld eindvonnis. 4.2. De door [appellant] opgeworpen grief luidt: Ten onrechte heeft de rechtbank, sector kanton, in het vonnis van 1 mei 2003 overwogen in rechtsoverweging 3.2: "hetgeen is gebleken ten aanzien van de omvang van de huurachterstand is van dien aard dat de kantonrechter van oordeel is dat de mate van tekortschieten zijdens [appellant] toewijzing van de gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt". In de toelichting op deze grief stelt [appellant] dat onder de huidige omstandigheden de gevorderde ontbinding niet zou worden toegewezen, zulks gelet op diens toelating tot de schuldsaneringsregeling en de gevolgen die dat met zich brengt, waarbij door [appellant] is verwezen naar de artikelen 299, 301 en 305 Faillissementswet (Fw.) en naar het karakter van de schuldsaneringsregeling, die in het leven is geroepen om schuldenaars een laatste kans te bieden om een schone lei te verkrijgen. 4.3. BrabantWonen is van mening dat het vonnis van de kantonrechter op goede gronden is gebaseerd en derhalve in appel bevestigd dient te worden. Dat neemt evenwel niet weg, dat BrabantWonen het vonnis waarvan beroep niet zal executeren zolang de schuldsanering voortduurt. Verder sluit BrabantWonen niet uit dat zij ook na afloop van de schuldsaneringsregeling niet tot executie zal overgaan. 4.4. Voor wat betreft de omvang van het hoger beroep overweegt het hof [appellant] met het door hem ingestelde appel - gelijk ook BrabantWonen het heeft begrepen - slechts opkomt tegen de uitgesproken ontbinding van de huurovereenkomst, de ontruiming van het gehuurde en de als sequeel daarvan gegeven machtiging aan BrabantWonen deze zonodig zelf te bewerkstelligen, en dat het appel niet mede betrekking heeft op de veroordeling de achterstallige huurtermijnen c.a. te voldoen. 4.5. Ten aanzien van de vraag of de kantonrechter op juiste gronden de ontbinding van de huurovereenkomst (en in het verlengde daarvan de ontruiming van het gehuurde) heeft uitgesproken, geldt het volgende. Uit art. 6:265 BW volgt dat iedere tekortkoming van de schuldenaar in de nakoming van zijn betalingsverplichting de schuldeiser de bevoegdheid geeft om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Bij de beoordeling of de tekortkoming voldoende ernstig is om tot ontbinding over te gaan moet rekening worden gehouden met alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de overeenkomst, eventueel ook omstandigheden die na de gestelde tekortkoming hebben plaatsgevonden en de belangen van partijen over en weer (vgl. HR 10 augustus 1992, NJ 1992, 715). Bij de beoordeling of een wanprestatie voldoende is om de ontbinding van een huurovereenkomst voor woonruimte te rechtvaardigen moet het gewicht van de tekortkoming (ook) worden afgezet tegen het woonbelang van de huurder (HR 30 november 1984, NJ 1985, 232). 4.6. Nog daargelaten dat uit het door BrabantWonen overgelegde betalingsoverzicht blijkt dat de verschuldigde huur vanaf april 2002 zeer onregelmatig door [appellant] is voldaan, staat tussen partijen vast dat er ten tijde van de inleidende dagvaarding van 26 februari 2003 sprake was van een huurachterstand van vier maanden. Een dergelijke achterstand rechtvaardigde in beginsel de ontbinding van de huurovereenkomst ten tijde van de procedure in eerste aanleg. Het op zichzelf zwaarwegende woonbelang van [appellant] doet daar niet aan af, evenmin als de (enkele) mondelinge mededeling van [appellant] in eerste aanleg dat hij een (nog onbehandeld) verzoek om toelating tot de WSNP (Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen) had gedaan. 4.7. Thans, in hoger beroep, is door [appellant] een aantal nieuwe omstandigheden aangevoerd waarmee het hof bij de beoordeling mede rekening dient te houden. Het gaat daarbij om: - de gevolgen van de van toepassingverklaring van de WSNP met ingang van 23 mei 2003 op [appellant]; - de niet door BrabantWonen betwiste stelling van [appellant] dat hij na het vonnis waarvan beroep geen betalingen van huurpenningen meer achterwege heeft gelaten. 4.8. Met deze omstandigheden ligt aan het hof allereerst de (principiële) vraag voor of de huurachterstand, zoals die ten tijde van het definitief van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant] bestond, grondslag kan zijn voor de ontbinding van de huurovereenkomst van partijen. In de rechtspraak en de literatuur wordt deze vraag niet eenduidig beantwoord, hetgeen zijn oorsprong lijkt te vinden in de redactie van artikel 305 lid 2 Fw., welk artikellid de begrippen "beëindigen" en "opzegging" door de verhuurder naast elkaar gebruikt, maar niet spreekt van ontbinding (door de rechter). Verdedigd is (ondermeer door mr. H.A.G. Fikkers in haar artikel in WR 2001, 1 en door de Rechtbank Zwolle 19 september 2001, WR 2002, 2) dat onder "beëindiging" naast opzegging mede ontbinding dient te worden begrepen, welk standpunt het hof deelt. Immers, noch de wetsgeschiedenis noch de ratio van de schuldsaneringsregeling (het bieden van de mogelijkheid aan de schuldenaar zich van zijn oude schulden te bevrijden) geven enige aanleiding te veronderstellen dat de mogelijkheid om de huurovereenkomst bij een toerekenbare tekortkoming van de huurder te kunnen beëindigen beperkt zou zijn tot opzegging. Daarbij dient opgemerkt te worden dat ontbinding en opzegging tot hetzelfde resultaat leiden (verlies van het huurrecht en uiteindelijk tot ontruiming van het gehuurde). 4.9. Artikel 305 lid 2 Fw. bepaalt dat een verhuurder bevoegd is de huur tussentijds te beëindigen indien een schuldenaar jegens de verhuurder een verplichting, die ontstaat na de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling, niet nakomt. A contrario dient daaruit te worden afgeleid dat een beëindiging van de huurovereenkomst (waaronder dus gelet op het voorgaande tevens de ontbinding dient te worden begrepen) niét mogelijk is, indien het gaat om een huurachterstand van vóór de toelating tot de WSNP. Het hof vindt voor deze opvatting mede steun in de wetsgeschiedenis. De minister is tijdens de behandeling door de Eerste Kamer van de WSNP door de leden van de VVD-fractie gevraagd of artikel 305 lid 2 Fw. a contrario dient te worden uitgelegd in die zin dat de verhuurder geen beëindiging van de huur en ontruiming kan vorderen voor huurschulden die bestonden op de datum van de uitspraak van de schuldsanering. De minister heeft daar onder meer op geantwoord: "Een tussentijdse beëindiging door de verhuurder zal niet gebaseerd kunnen zijn op het bestaan van huurschulden op de datum van de uitspraak van de schuldsaneringsregeling. Huurschulden die op die datum bestaan, vallen onder de werking van de schuldsaneringsregeling." (EK 1995-1996, 22969, nr. 34b (MvA), pag. 2). Het hof leidt uit dit antwoord van de minister af dat de strekking van artikel 305, lid 2 Fw. in de weg staat aan een ontbinding van een huurovereenkomst wegens huurschulden, welke zijn ontstaan vóór de toelating tot de schuldsaneringsregeling. 4.10. Het voorgaande leidt ertoe dat de inleidende vordering van BrabantWonen tot ontbinding van de huurovereenkomst dient te worden afgewezen, evenals - in het sequeel daarvan - haar vordering tot ontruiming van het gehuurde en tot machtiging de ontruiming zelf te bewerkstelligen. 4.11. Gelet op het voorgaande, zal het vonnis waarvan beroep, voorzover dit aan het oordeel van het hof is onderworpen, worden vernietigd. Het hof ziet aanleiding om de kosten van de procedure in hoger beroep aldus te compenseren, dat iedere partij de eigen kosten draagt. 5. De uitspraak Het hof: vernietigt het vonnis waarvan beroep, voorzover dit aan het oordeel van het hof is onderworpen en voorzover de kantonrechter daarbij: a. de tussen partijen bestaande huurovereenkomst met betrekking tot het gehuurde aan de [adres] te [plaats] heeft ontbonden; b. [appellant] heeft veroordeeld het gehuurde met alle zich daarin bevindende personen en goederen te ontruimen en te verlaten en met afgifte der sleutels ter vrije en algehele beschikking van BrabantWonen te stellen; c. BrabantWonen heeft gemachtigd, voor het geval [appellant] met voormelde ontruiming in gebreke blijft, die ontruiming zelf te doen bewerkstelligen zulks op kosten van [appellant], zo nodig met behulp van de sterke arm van politie of justitie; wijst de zojuist onder a tot en met c genoemde inleidende vorderingen van BrabantWonen alsnog af; compenseert de op het hoger beroep gevallen kosten tussen partijen aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt. Dit arrest is gewezen door mrs. Van Etten, Drijkoningen en Den Hartog Jager en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 8 juni 2004.