Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AS2141

Datum uitspraak2005-01-12
Datum gepubliceerd2005-01-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200402326/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 20 juni 2002 heeft de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (hierna: de raad), het verzoek van appellant, voorzover hier van belang, om een in het medisch onderzoeksverslag van 10 juli 2000 opgenomen alinea te verwijderen, niet ingewilligd.


Uitspraak

200402326/1. Datum uitspraak: 12 januari 2005 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 29 januari 2004 in het geding tussen: appellant en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen. 1.    Procesverloop Bij besluit van 20 juni 2002 heeft de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (hierna: de raad), het verzoek van appellant, voorzover hier van belang, om een in het medisch onderzoeksverslag van 10 juli 2000 opgenomen alinea te verwijderen, niet ingewilligd. Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 9 september 2002 conform de in het besluit opgenomen rechtsmiddelclausule beroep ingesteld bij de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank). De rechtbank heeft deze brief op 28 oktober 2002 aan de raad doorgezonden ter behandeling als bezwaarschrift. Bij besluit van 30 januari 2003 heeft de raad het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 29 januari 2004, verzonden op 5 februari 2004, heeft de rechtbank het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 maart 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 21 april 2004 heeft de raad van antwoord gediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 oktober 2004, waar partijen met kennisgeving niet zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Ingevolge artikel 36, eerste lid, van de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: de Wbp) kan degene aan wie overeenkomstig artikel 35 kennis is gegeven van hem betreffende persoonsgegevens, de verantwoordelijke verzoeken deze te verbeteren, aan te vullen, te verwijderen, of af te schermen indien deze feitelijk onjuist zijn, voor het doel of de doeleinden van de verwerking onvolledig of niet ter zake dienend zijn dan wel anderszins in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen. 2.2.    De alinea waarop het verzoek van appellant om verwijdering van gegevens betrekking heeft betreft de eerste alinea op pagina drie van het medisch onderzoeksverslag (hierna: het onderzoeksverslag) van C. van der Smagt-Smeets (hierna: Van der Smagt), geneeskundige bij het GAK, onder "Informatie van derden". Deze alinea luidt als volgt: "Overleg met huisarts Volkers dd 10-7-00: Hij ziet ook geen andere mogelijkheid meer om te behandelen. Psychotherapie bij Kairos leek hem niet zinvol gezien de populatie daar. Waardoor de kans op succes gering was. Verdere therapie wordt afgewezen. Hij ziet ook geen belemmering om tot werkuitbreiding te komen."    Appellant heeft verzocht om verwijdering van deze gegevens aangezien zijns inziens het overleg tussen zijn huisarts M. Volkers (hierna: Volkers) en Van der Smagt niet heeft plaatsgehad. In dit verband heeft hij een brief van 24 juni 2002 van Volkers overgelegd waarin Volkers verklaart dat er in het afgelopen jaar of in het jaar 2000 geen telefonisch contact is geweest met een vertegenwoordiger dan wel een arts van het GAK. Naar aanleiding van deze verklaring heeft Van der Smagt op 23 januari 2003 telefonisch contact gehad met Volkers. In de aanvullende rapportage van dezelfde datum heeft Van der Smagt daarover vermeld dat Volkers heeft gezegd dat hij geen notitie heeft gemaakt van enig overleg destijds en dat hij het zich ook niet meer kon herinneren, dus kon hij het ook niet anders vastleggen dan hij heeft gedaan. 2.3.    Bij de beslissing op bezwaar heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat geen aanleiding bestaat om het verzoek van appellant om de desbetreffende alinea uit het onderzoeksverslag te verwijderen, te honoreren. Daarbij heeft de raad overwogen het alleszins aannemelijk te achten dat er op 10 juli 2000 telefonisch contact is geweest tussen Van der Smagt en Volkers, aangezien Van der Smagt daarvan aantekening heeft gemaakt, terwijl Volkers het zich niet meer kan herinneren. 2.4.    De rechtbank heeft in dit verband overwogen dat niet is komen vast te staan dat voor het onderzoeksverslag niet met Volkers is gesproken. Volgens de rechtbank lijkt Volkers tijdens het telefoongesprek van 23 januari 2003 terug te komen op zijn verklaring van 24 juni 2002.    In geschil is het oordeel van de rechtbank dat, aangezien niet onomstreden uit de verklaringen is komen vast te staan dat niet met de huisarts is gesproken en gelet op de gedetailleerde alinea in het onderzoeksverslag, de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat thans gegronde (lees: geen gegronde) redenen bestaan om de desbetreffende persoonsgegevens te wijzigen dan wel te verwijderen. 2.5.    Gelet onder meer op de reeds in de brief van 31 augustus 2000 aan het GAK neergelegde en met de verklaring van Volkers van 24 juni 2002 onderbouwde stelling van appellant, dat het bewuste overleg tussen Volkers en Van der Smagt niet heeft plaatsgehad, lag het in het voorliggende geval op de weg van de raad om bij het nemen van de beslissing op bezwaar onderzoek te verrichten naar de juistheid van de desbetreffende gegevens uit het onderzoeksverslag. Aan de enkele omstandigheid dat in de desbetreffende alinea gedetailleerde gegevens zijn opgenomen kan in dit geval geen doorslaggevende betekenis worden gehecht. Gelet op de stukken is niet onaannemelijk dat in die alinea gegevens zijn opgenomen die reeds vóór het beweerdelijk overleg bekend waren bij of verondersteld werden door Van der Smagt. Anders dan de rechtbank leest de Afdeling voorts in hetgeen in de aanvullende rapportage van Van der Smagt van 23 januari 2003 staat vermeld niet dat Volkers terug lijkt te komen op zijn eerdere verklaring van 24 juni 2002. De Afdeling betrekt bij dit oordeel de in hoger beroep overgelegde verklaring van Volkers van 9 maart 2004 waarin hij meldt dat hij op 23 januari 2003 aan Van der Smagt heeft meegedeeld dat hij zich geen telefonisch contact kan herinneren en dat hierover ook niets is vermeld in zijn huisartsinformatiesysteem waarin alle telefoongesprekken worden vastgelegd zodat het contact niet heeft plaatsgehad.    Nu de raad bij de beslissing op bezwaar zonder nader onderzoek heeft volstaan met de overweging dat het alleszins aannemelijk is dat er op 10 juli 2000 telefonisch contact is geweest tussen Van der Smagt en Volkers, aangezien Van der Smagt daarvan aantekening heeft gemaakt terwijl Volkers het zich niet meer kan herinneren, heeft de raad de beslissing op bezwaar genomen in strijd met de vereiste zorgvuldigheid, als bedoeld in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank heeft dit miskend. 2.6.    Het hoger beroep is derhalve gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal doen hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, te weten het bij haar ingestelde beroep alsnog gegrond verklaren en het besluit van 30 januari 2003 vernietigen. 2.7.    De raad dient op na te melden wijze in de in beroep gemaakte proceskosten te worden veroordeeld.    Met betrekking tot de in beroep en hoger beroep door appellant overgelegde declaraties van zijn advocaat voor verstrekte adviezen merkt de Afdeling op dat dit geen kosten zijn die ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, in samenhang met artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht komen slechts kosten voor vergoeding in aanmerking, die zijn opgesomd in de bij dat besluit behorende bijlage. Ook overigens is van in hoger beroep gemaakte proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen niet gebleken. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.    verklaart het hoger beroep gegrond; II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 29 januari 2004, reg.nr. AWB 03/450 WOB; III.    verklaart het door appellant bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond; IV.    vernietigt het besluit van de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen van 30 januari 2003, kenmerk 68902512/074687566; V.    veroordeelt de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen in de door appellant in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 105,85; het bedrag dient door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen te worden betaald aan appellant; VI.    gelast dat het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht (€ 109,00 en € 205,00) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Voorzitter, en mr. Ch.W. Mouton en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Broodman, ambtenaar van Staat. w.g. Van den Brink    w.g. Broodman Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2005 204-402.