
Jurisprudentie
AS2170
Datum uitspraak2005-01-12
Datum gepubliceerd2005-01-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200402817/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-01-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200402817/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 18 februari 2002 heeft het Algemeen Bestuur van het Schadevergoedingsschap HSL-Zuid, A16 en A4 (hierna: het algemeen bestuur) het verzoek van appellante om schadevergoeding, overeenkomstig het advies van 27 december 2001 van de schadebeoordelingscommissie HSL-Zuid, A16 en A4 (hierna: de schadecommissie), afgewezen.
Uitspraak
200402817/1.
Datum uitspraak: 12 januari 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Allibre B.V.", gevestigd te Dongen,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 13 februari 2004 in het geding tussen:
appellante
en
het Algemeen Bestuur van het Schadevergoedingsschap HSL-Zuid, A16 en A4.
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 februari 2002 heeft het Algemeen Bestuur van het Schadevergoedingsschap HSL-Zuid, A16 en A4 (hierna: het algemeen bestuur) het verzoek van appellante om schadevergoeding, overeenkomstig het advies van 27 december 2001 van de schadebeoordelingscommissie HSL-Zuid, A16 en A4 (hierna: de schadecommissie), afgewezen.
Bij besluit van 4 december 2002 heeft het algemeen bestuur het daartegen door appellante gemaakte bezwaar, voorzover hier van belang, overeenkomstig het advies van 19 november 2002 van de Bezwarencommissie Zuid (hierna: de bezwarencommissie), ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 februari 2004, verzonden op 16 februari 2004, gerectificeerd op 20 februari 2004 en opnieuw verzonden op 23 februari 2004, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 2 april 2004, bij de Raad van State ingekomen op 3 april 2004, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 1 mei 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 6 augustus 2004 heeft het algemeen bestuur van antwoord gediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft appellante bij brief van 31 augustus 2004 van repliek gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 november 2004, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. L.P.F. Warnier, gemachtigde, C.F. Stevens, directeur, en K.O.A. Stevens, en het algemeen bestuur, vertegenwoordigd door mr. J.C.N.B. Kaal, advocaat te Arnhem, en mr. ing. C.G.J.M. Peeters, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De aangevallen uitspraak is verzonden op 16 februari 2004, zodat de termijn voor het indienen van een beroepschrift, die ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) zes weken bedraagt, ingevolge artikel 6:8 eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 6:24, eerste lid, van deze wet is begonnen op 17 februari 2004 en geëindigd op 29 maart 2004.
2.2. Appellante heeft het beroepschrift niet binnen de termijn ingediend. Dat de aangevallen uitspraak is gerectificeerd en op 23 februari 2004 opnieuw is verzonden kan redelijkerwijs niet leiden tot het oordeel dat appellant niet in verzuim is geweest. De rechtbank heeft deze rectificatie verzonden, omdat in het op 16 februari 2004 verzonden exemplaar de rechtsmiddelenclausule ontbrak. Inhoudelijk is de uitspraak van 13 februari 2004 niet gewijzigd, zodat geen nieuwe uitspraak is gedaan en geen nieuwe beroepstermijn is gestart. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij door het niet vermelden van de rechtsmiddelenclausule in de op 16 februari 2004 verzonden aangevallen uitspraak in verwarring is gebracht omtrent de mogelijkheid hiertegen hoger beroep in te stellen.
Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan een niet-ontvankelijkverklaring op grond van artikel 6:11 van de Awb achterwege dient te blijven is derhalve geen sprake.
2.3. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. F.P. Zwart, Voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat.
w.g. Zwart w.g. Groenendijk
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2005
164-420.