
Jurisprudentie
AS2179
Datum uitspraak2005-01-06
Datum gepubliceerd2005-01-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200409913/1
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Datum gepubliceerd2005-01-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200409913/1
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Indicatie
Bij besluit van 23 november 2004, verzonden op 24 november 2004, kenmerk 2004/43928, heeft verweerder op verzoek van [verzoeker] besloten het zonder de vereiste vergunning krachtens de Wet milieubeheer in werking hebben van een inrichting, bestemd voor de inname, be- en verwerking van metaalhoudende afvalstoffen, gelegen op het perceel [locatie[ te [plaats], te gedogen.
Uitspraak
200409913/1.
Datum uitspraak: 6 januari 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Argentia B.V.", gevestigd te Moerdijk,
verzoekster,
en
het college van gedeputeerde staten van Limburg,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 23 november 2004, verzonden op 24 november 2004, kenmerk 2004/43928, heeft verweerder op verzoek van [verzoeker] besloten het zonder de vereiste vergunning krachtens de Wet milieubeheer in werking hebben van een inrichting, bestemd voor de inname, be- en verwerking van metaalhoudende afvalstoffen, gelegen op het perceel [locatie[ te [plaats], te gedogen.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt. Bij brief van 2 december 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 20 december 2004, waar verzoekster, vertegenwoordigd door mr. M.G.J. Maas-Cooymans, advocaat te Rotterdam, en P.F.C. van Oosterbos en D. Sijtsma, gemachtigden, en verweerder, vertegenwoordigd door J.H.M.M. de Jongh, G.C.H. Broen en ir. M.H.J.H. Verlinden, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De inrichting is tot 1 augustus 2003 gedreven door de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Interchemic B.V.". Als gevolg van het faillissement heeft deze vennootschap haar activiteiten binnen de inrichting gestaakt. Niet in geschil is dat de voor de inrichting verleende vergunningen door tijdsverloop zijn geëxpireerd en dat aan [verzoeker] geen vergunning krachtens de Wet milieubeheer voor de bovengenoemde activiteiten is verleend.
2.2. Ingevolge de aan het besluit verbonden gedoogvoorwaarde 2.1 dienen de (gevaarlijke) afvalstoffen, die na het faillissement zijn achtergebleven, tot de in dat voorschrift genoemde hoeveelheden te worden teruggebracht en mogen daarna nieuwe afvalstoffen geaccepteerd en verwerkt worden – voorzover daarmee de in voorschrift 2.1 genoemde hoeveelheden niet overschreden worden.
2.3. Verzoekster voert aan dat er geen sprake is van een situatie die gedogen van het zonder vergunning in werking zijn van de inrichting rechtvaardigt, omdat onvoldoende zeker is dat binnen afzienbare termijn een vergunning kan worden verleend voor de bovengenoemde activiteiten. Zij betoogt daartoe dat de aanvraag om vergunning voor de inrichting, die bij brief van 12 juni 2004 is ingediend, gezien de diverse tekortkomingen daarin en het negatieve advies van de VROM-Inspectie, niet in behandeling had mogen worden genomen. Voorts voert zij aan dat in de periode dat gedoogd wordt, onvoldoende bodembeschermende maatregelen en een toereikende opslag van gevaarlijke stoffen zijn verlangd. Tot slot stelt zij dat financiële zekerheid had moeten worden gesteld voor zowel de nog binnen de inrichting aanwezige, als de nieuw te accepteren afvalstoffen.
2.4. Verweerder heeft betoogd dat op korte termijn vergunning kan worden verleend. De Voorzitter ziet op basis van de thans ter beschikking staande informatie voorshands geen aanknopingspunten om daar anders over te oordelen.
Hij betwijfelt evenwel of het aanvaardbaar kan worden geacht dat eerst financiële zekerheid dient te worden gesteld indien binnen de inrichting nieuwe afvalstoffen worden geaccepteerd. Dit impliceert immers dat, totdat de achtergebleven afvalstoffen zijn teruggebracht tot de in voorschrift 2.1 genoemde hoeveelheden, geen enkele financiële zekerheid geldt. De stelling van verweerder dat gedurende die periode geen financiële zekerheid behoeft te worden gesteld omdat in het onderhavige geval afvalstoffen met een positieve waarde worden bewerkt, acht de Voorzitter onvoldoende gemotiveerd, temeer nu voor de nieuw te accepteren afvalstoffen van dezelfde aard wel financiële zekerheid wordt verlangd. Hij ziet daarom, de betrokken belangen afwegend, aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.5. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Limburg van 23 november 2004, kenmerk 2004/43928, tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op het bezwaar, met dien verstande dat indien binnen die termijn wordt verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening, de schorsing doorloopt totdat op dat verzoek is beslist;
II. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Limburg in de door verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de provincie Limburg te worden betaald aan verzoekster;
III. gelast dat de provincie Limburg aan verzoekster het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht (€ 273,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. W.S. van Helvoort, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. Van Helvoort
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 januari 2005
361.