Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AS2181

Datum uitspraak2005-01-06
Datum gepubliceerd2005-01-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200410650/1
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter


Indicatie

Bij besluit van 24 december 2004, kenmerk 2004WEM005607i, heeft verweerder verzoekster krachtens artikel 5:32 van de Algemene wet bestuursrecht een last onder dwangsom opgelegd vanwege overtreding van artikel 1 van het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen (hierna: het Besluit).


Uitspraak

200410650/1. Datum uitspraak: 6 januari 2005 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen: de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Smink  Afvalverwerking B.V.", gevestigd te Hoogland, verzoekster, en het college van gedeputeerde staten van Utrecht, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 24 december 2004, kenmerk 2004WEM005607i, heeft verweerder verzoekster krachtens artikel 5:32 van de Algemene wet bestuursrecht een last onder dwangsom opgelegd vanwege overtreding van artikel 1 van het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen (hierna: het Besluit). Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt. Bij brief van 29 december 2004, bij de Raad van State ingekomen op 30 december 2004, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 3 januari 2005, waar verzoekster, vertegenwoordigd door mr. F.P.J.M. Otten, advocaat te Utrecht, en ing. D.A.J. Story en ing. W.A.J. Stevens, gemachtigden, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. H.J. Remmerswaal, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen. Voorts is de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, vertegenwoordigd door mr. M. Piras, C.L. Pol en ir. W.M.A.J. Willart, ambtenaren van het ministerie, daar gehoord. 2.    Overwegingen 2.1.    Bij besluit van 2 november 2004, kenmerk 2004WEM004815i, heeft verweerder verzoekster een ontheffing verleend van artikel 1 van het in het Besluit opgenomen stortverbod voor de periode tot 1 januari 2005. Verzoekster heeft deze ontheffing onder meer gevraagd voor het storten van – kort weergegeven –  dakbedekkingafval. 2.2.    Verweerder meent dat de ontheffing niet is verleend voor het storten van dakbedekkingafval. Nu verzoekster dergelijk afval heeft gestort, is volgens hem artikel 1 van het Besluit overtreden, op grond waarvan hij bevoegd is handhavend op te treden. 2.3.    In het besluit van 2 november 2004 is niet vermeld dat de gevraagde ontheffing gedeeltelijk – voorzover het betreft het dakbedekkingafval – is geweigerd. Anders dan verweerder ter zitting heeft betoogd kan de in het besluit opgenomen passage over het beleid van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, als neergelegd in een brief van 24 juni 2004, niet worden begrepen als een dergelijke weigering.    De conclusie is dat de bij besluit van 2 november 2004 verleende ontheffing tevens gold voor het storten van dakbedekkingafval. Dat verweerder verzoekster in latere correspondentie heeft gemeld dat naar zijn mening het tegendeel het geval is, maakt dat niet anders. Deze correspondentie kan niet worden aangemerkt als een besluit tot gedeeltelijke intrekking van de ontheffing. 2.4.    Verweerder heeft, gezien het voorgaande, ten onrechte geconcludeerd dat een overtreding heeft plaatsgevonden waartegen handhavend kon worden opgetreden. 2.5.    De Voorzitter ziet aanleiding de na te melden voorlopige voorziening te treffen. 2.6.    Verweerder dient op na te melden wijze te worden veroordeeld in de proceskosten. Daarbij merkt de Voorzitter op dat de ten behoeve van de zitting gemaakte reiskosten reeds zijn betrokken in de ten gunste van verzoekster uitgesproken proceskostenveroordeling in de zaken 200410516/1 en 200410522/1. 3.    Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Utrecht van 24 december 2004, kenmerk 2004WEM005607i; II.    veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Utrecht in de door verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de provincie Utrecht te worden betaald aan verzoekster; III.    gelast dat de provincie Utrecht aan verzoekster het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht (€ 273,00) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van Staat. w.g. Drupsteen    w.g. Van der Zijpp Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 6 januari 2005 262.