Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AS2183

Datum uitspraak2005-01-12
Datum gepubliceerd2005-01-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200402502/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 26 juni 2003 heeft de gemeenteraad van Den Haag het stadsvernieuwingsplan "Voorschriften stadsvernieuwingsplannen: "Schilderswijk-Centrum, 10e herziening", "Schilderswijk-West, 10e herziening", "Schilderswijk-West, herziening van de 6e herziening" en "Houtzagerij, 1e herziening" (Beschermd Stadsgezicht)" vastgesteld.


Uitspraak

200402502/1. Datum uitspraak: 12 januari 2005 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: de vereniging "Singelpingel", gevestigd te Den Haag, appellante, en het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 26 juni 2003 heeft de gemeenteraad van Den Haag het stadsvernieuwingsplan "Voorschriften stadsvernieuwingsplannen: "Schilderswijk-Centrum, 10e herziening", "Schilderswijk-West, 10e herziening", "Schilderswijk-West, herziening van de 6e herziening" en "Houtzagerij, 1e herziening" (Beschermd Stadsgezicht)" vastgesteld. Bij zijn besluit van 27 januari 2004, kenmerk DRM/ARB/03/10201A, heeft verweerder over de goedkeuring van het stadsvernieuwingsplan beslist. Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 23 maart 2004, bij de Raad van State ingekomen op 24 maart 2004, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 9 augustus 2004. Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend. Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellante. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 november 2004, waar appellante, vertegenwoordigd door [voorzitter], en verweerder, vertegenwoordigd door ing. J.C. Wassens, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is de gemeenteraad, vertegenwoordigd door W. Kelders, ambtenaar van de gemeente, daar gehoord. 2.    Overwegingen 2.1.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een stadsvernieuwingsplan. Ingevolge artikel 31 van de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing, gelezen in samenhang met artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om – in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen – te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.    De Afdeling kan slechts tot vernietiging overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast. 2.2.      Het stadsvernieuwingsplan betreft een gedeeltelijke herziening van de stadvernieuwingsplannen "Schilderswijk-Centrum", "Schilderswijk-West", "Schilderswijk-West, 6e herziening" en "Houtzagerij".    Het plangebied omvat een zuidelijk en een zuidwestelijk gelegen strook van het gebied dat bij besluit van 28 juni 1994 van rijkswege is aangewezen tot beschermd stadsgezicht als bedoeld in artikel 1, onder g, van de Monumentenwet 1988 met een breedte van ongeveer 30 tot ongeveer 70 meter aan de Houtzagerssingel, het Om en Bij, de Hooftskade en het Groenewegje (gedeeltelijk).    Met het plan wordt beoogd voor dit gedeelte van het beschermde stadsgezicht en de daarin voorkomende beeldbepalende panden een beschermende regeling op te nemen. Het betreft een aanvullende regeling op de reeds bestaande beschermende regelingen in de Monumentenwet 1988 en de Monumentenverordening Den Haag. 2.3.    Appellante heeft allereerst aangevoerd dat de Rijksdienst voor de Monumentenzorg (hierna: RDMZ) niet in de vergadering van de Provinciale Planologische Commissie van 6 november 2003 vertegenwoordigd was.    Ter zitting heeft verweerder erop gewezen dat het preadvies van te voren aan de vertegenwoordiger van de RDMZ is toegezonden, waarna deze telefonisch zijn standpunt kenbaar heeft gemaakt.    Nu uit het verslag van de vergadering blijkt dat de vertegenwoordiger van de RDMZ voorafgaand aan de vergadering de voorzitter heeft laten weten met het preadvies in te stemmen, ziet de Afdeling in dit bezwaar van appellante reeds hierom geen aanleiding voor vernietiging van het bestreden besluit. 2.4.    Appellante stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het stadsvernieuwingsplan. Zij acht de beschermende regeling in de planvoorschriften ontoereikend om het behoud van het gevelbeeld, met name langs de Hooftskade en de Houtzagerssingel, te kunnen waarborgen. Daartoe voert zij allereerst aan dat in de planvoorschriften een zogenoemde gevelwandregeling had moeten worden opgenomen, die ertoe strekt dat bij vervangende nieuwbouw de bestaande gevelwand wordt gereconstrueerd. Daarnaast wijst zij erop dat, gelet op het bepaalde in artikel A, tweede lid, onder c, sub 3 van de planvoorschriften, bij vervangende nieuwbouw vrijwel ongelimiteerd doorbraken ten behoeve van het parkeren kunnen worden gerealiseerd. Zij stelt dat het plan op dit punt afwijkt van de regeling in het bestemmingsplan "Het Oude Centrum", dat onder meer betrekking heeft op het ten noordoosten van het plangebied gelegen gedeelte van het beschermde stadsgezicht. 2.5.    Verweerder heeft de door de gemeenteraad getroffen regeling niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en heeft het plan goedgekeurd. Naar zijn mening biedt het plan voldoende waarborgen om het waardevolle karakter van het gebied te beschermen. 2.6.    Artikel A (Voorschriften in verband met beschermd stadsgezicht en met betrekking tot beeldbepalende straatwanden) van de voorschriften van het stadsvernieuwingplan, voorzover hiervan belang, luidt als volgt: "Lid 1.     Algemeen Met betrekking tot het bouwen binnen de grenzen van het beschermd stadsgezicht, aangegeven op de in artikel I genoemde kaart nr. S 10235, alsmede ten aanzien van bouwwerken die zijn gelegen in de op die kaart aangegeven "beeldbepalende straatwand", gelden de hieronder omschreven bepalingen. Deze bepalingen hebben, bij strijdigheid daarmee, voorrang (tenzij in deze voorschriften anders is bepaald) boven de voorschriften omtrent bebouwing, opgenomen in de voorschriften omtrent bebouwing, behorende bij de in artikel I genoemde stadsvernieuwingsplannen.     Lid 2.     Bouwvoorschriften a.    Het bouwen als bedoeld in lid 1 dient zodanig plaats te vinden dat de ten tijde van de ter visielegging van het ontwerp-plan aanwezige cultuurhistorische waarden en het bestaande uitwendige architectonische beeld/vormgeving van de "beeldbepalende straatwand" niet wezenlijk worden aangetast; b.    het onder a. gestelde geldt niet voor bouwplannen, die (mede) ten doel hebben het herstel van de oorspronkelijke waarden van de betreffende bouwwerken; c.    1. bij nieuwe ontwikkelingen, zoals vervangende nieuwbouw, dient naast het bepaalde in sub a, de bestaande parcellering te worden aangehouden en dient de eenheid van functie per perceel te worden bewaard;     2. doorbraken op de begane grond (waaronder onderdoorgangen en/of ontsluitingspunten) ten behoeve van het parkeren, dan wel parkeervoorzieningen binnen het bebouwingsvlak zijn niet toegestaan;    3. het onder c.2. bepaalde vindt slechts toepassing voorzover op de plankaart en/of in de voorschriften, behorend bij de in artikel I genoemde stadsvernieuwingsplannen, niet anders is bepaald." 2.7.    De Afdeling stelt aan de hand van de stukken en het verhandelde ter zitting vast dat in het plangebied veel panden voorkomen die op zichzelf niet als architectuurhistorisch waardevol zijn aan te merken – en derhalve niet als monument zijn beschermd - maar in hun onderlinge samenhang wel beeldbepalend zijn, vanwege de typologie en specifieke parcellering van de bebouwing. In de plantoelichting wordt in dit verband gesproken van "ensemblewaarde". Dergelijke bebouwing is op de plankaart aangeduid als "beeldbepalende straatwand" en bevindt zich met name langs de Hooftskade en de Houtzagerssingel.    Nu derhalve alleen de zogenoemde ensemblewaarde van deze  panden bepalend is voor het beschermenswaardige karakter van de desbetreffende straatwanden en niet de afzonderlijke gevels als zodanig, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat in het plan een zo vergaande gevelwandregeling als door appellante bepleit had moeten worden opgenomen.    De Afdeling neemt daarbij nog in aanmerking dat uit de memorie van toelichting van de voorafgaand aan de Monumentenwet 1988 geldende Monumentenwet 1961 blijkt dat het geenszins in de bedoeling ligt stads- en dorpsgezichten door de bescherming te "bevriezen" in de toestand waarin zij zich bevinden. Het streven moet erop gericht zijn, dat wenselijke of noodzakelijke veranderingen slechts geschieden op een zodanige wijze dat het aspect van het geheel niet, of althans zo weinig mogelijk, schade lijdt (Kamerstukken II, 1955/56, 4115, no. 3). Uit de totstandkomingsgeschiedenis van de Monumentenwet 1988 kan niet worden afgeleid dat met deze wet is beoogd om op dit uitgangspunt terug te komen.    Voorzover appellante heeft aangevoerd dat de Hooftskade en de Houtzagerssingel in de nota "Bouwen en Behouden in Beschermde Stadsgezichten" zijn aangemerkt als "gebied van de 1e orde", waarvoor een gevelwandregeling zal worden ingesteld, is gebleken dat deze nota een beleidsvoorbereidende notitie betreft, waarover nog geen besluitvorming heeft plaatsgevonden. Overigens is blijkens het verhandelde ter zitting het gemeentebestuur voornemens de Hooftskade en de Houtzagerssingel te classificeren als "gebied van de 2e orde".    Voorts kan het ontbreken van een gevelwandregeling, zoals door appellante voorgestaan, niet leiden tot de conclusie dat het voorliggende plan in strijd is met het in de Nota Planbeoordeling neergelegde uitgangspunt dat gebieden die zijn aangewezen als cultuurhistorisch Topgebied van de provincie Zuid-Holland en als Belvedèregebied, zoals de Houtzagerssingel, dienen te worden beschermd. In de Nota Planbeoordeling is immers niets vastgelegd over de aard van de in dit verband te treffen beschermende maatregelen. 2.8.    Voorzover appellante heeft aangevoerd dat artikel A, tweede lid, onder c, sub 3, van de voorschriften van het stadsvernieuwingsplan ongelimiteerd doorbraken ten behoeve van het parkeren mogelijk maakt, is er ter zitting van de zijde van de gemeenteraad op gewezen dat in het plangebied slechts twee doorbraakmogelijkheden voorkomen, die op de plankaart van de afzonderlijke stadsvernieuwingsplannen als zodanig zijn aangeduid. Uit de door appellante overgelegde stukken betreffende het ontwerp stadsvernieuwingsplan "Schilderswijk-West (6e herziening)" is echter niet zonder meer af te leiden dat een onderdoorgang slechts is toegestaan, voorzover daarin door middel van een aanduiding op de plankaart is voorzien.    Nu voorts niet is bestreden dat in het bestemmingsplan "Het Oude Centrum" een vergelijkbare bepaling ontbreekt, acht de Afdeling onvoldoende aannemelijk gemaakt dat artikel A, tweede lid, onder c, sub 3 van de planvoorschriften er niet toe zal leiden dat als gevolg van het realiseren van doorbraken onevenredige schade aan het gevelbeeld zal ontstaan. 2.9.    Behoudens hetgeen onder 2.8. is overwogen, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de in het plan opgenomen beschermende regeling ontoereikend moet worden geacht om het behoud van het gevelbeeld in het betreffende gedeelte van het beschermde stadsgezicht te kunnen waarborgen. 2.10.    Gelet op het voorgaande berust het bestreden besluit, voorzover dit betrekking heeft op de goedkeuring van artikel A, tweede lid, onder c, sub 3, van de planvoorschriften niet op een deugdelijke motivering. Het beroep is in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit op dit punt wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd.    Wat het bestreden besluit voor het overige betreft, heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellante heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder overigens terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan.    Het beroep is in zoverre ongegrond. 2.11.    Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.   3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.    verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond; II.    vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 27 januari 2004, kenmerk DRM/ARB/03/10201A, voorzover het betreft de goedkeuring van artikel A, tweede lid, onder c, sub 3, van de planvoorschriften; III.    verklaart het beroep voor het overige ongegrond; IV.    gelast dat de provincie Zuid-Holland aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 273,00) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, ambtenaar van Staat. w.g. Bartel    w.g. Prins Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2005 363.