
Jurisprudentie
AS2194
Datum uitspraak2005-01-12
Datum gepubliceerd2005-01-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200405707/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-01-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200405707/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 13 mei 2004, kenmerk DGWM/2004/7779, heeft verweerder krachtens artikel 10.63, derde lid, van de Wet milieubeheer aan [vergunninghouder] ontheffing verleend van het in artikel 10.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer gestelde verbod ten behoeve van de demping van een sloot met onversnipperd snoeihout en takkenbossen op percelen ter plaatse van de [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente Graafstroom, sectie […], nummers […]. Dit besluit is op 7 juni 2004 ter inzage gelegd.
Uitspraak
200405707/1.
Datum uitspraak: 12 januari 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 mei 2004, kenmerk DGWM/2004/7779, heeft verweerder krachtens artikel 10.63, derde lid, van de Wet milieubeheer aan [vergunninghouder] ontheffing verleend van het in artikel 10.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer gestelde verbod ten behoeve van de demping van een sloot met onversnipperd snoeihout en takkenbossen op percelen ter plaatse van de [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente Graafstroom, sectie […], nummers […]. Dit besluit is op 7 juni 2004 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 6 juli 2004, bij de Raad van State ingekomen op 9 juli 2004, beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 december 2004, waar verweerder, vertegenwoordigd door L.C. Aben en ing. C.C.L. van der Pijl, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 20.6, tweede lid, van de Wet milieubeheer kan tegen een besluit als het onderhavige beroep worden ingesteld door:
a. degenen die bedenkingen hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit;
b. de adviseurs die gebruik hebben gemaakt van de gelegenheid advies uit te brengen over het ontwerp van het besluit;
c. degenen die bedenkingen hebben tegen wijzigingen die bij het nemen van het besluit ten opzichte van het ontwerp daarvan zijn aangebracht;
d. belanghebbenden aan wie redelijkerwijs niet kan worden verweten geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit.
Appellant heeft geen bedenkingen ingebracht tegen het ontwerp van het besluit. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat hem bij de inzage van het ontwerp van het besluit door een ambtenaar van de gemeente Graafstroom een tekening is getoond waarop een dwarssloot buiten de afpalingskring stond aangegeven, waaromtrent geen bedenkingen zijnerzijds bestonden. Bij inzage van het definitieve besluit werd echter een geheel andere kaart getoond, waarop een lengtesloot, grotendeels binnen de afpalingskring, is aangegeven. Gezien de stukken acht de Afdeling aannemelijk dat appellant na de bezichtiging van de tekening bij de inzage van het ontwerp van het besluit over een incorrect beeld van de ontheffing beschikte. Gelet hierop kan hem redelijkerwijs niet worden verweten geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit. Uit het vorenstaande volgt dat het beroep ontvankelijk is.
2.2 De Afdeling dient te beoordelen of de bezwaren van appellant aanleiding vormen om het bestreden besluit te vernietigen. Bij uitspraak van 10 augustus 2004 in zaak no. 200405707/2 heeft de Voorzitter van de Afdeling een oordeel gegeven over hetgeen appellant ten aanzien van de verstoring van de rust binnen de afpalingskring van zijn eendenkooi door de werkzaamheden in het kader van de demping van de sloot heeft aangevoerd. De Afdeling ziet gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting geen aanleiding om over de beroepsgronden van appellant thans anders te oordelen dan haar Voorzitter heeft gedaan. Onder verwijzing naar de overwegingen in vorengenoemde uitspraak komt de Afdeling tot het oordeel dat de bezwaren van appellant geen doel treffen. Het beroep is daarom ongegrond.
2.3 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.R. Schaafsma, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Heijerman, ambtenaar van Staat.
w.g. Schaafsma w.g. Heijerman
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2005
255