
Jurisprudentie
AS2345
Datum uitspraak2004-12-22
Datum gepubliceerd2005-01-13
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
ZaaknummersAwb 04 / 3351 en 04 / 3252
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-01-13
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
ZaaknummersAwb 04 / 3351 en 04 / 3252
Statusgepubliceerd
Indicatie
Eiseres heeft nagelaten de niet eerder aangevoerde grieven, inhoudende de strijdigheid van het bouwplan met de voorschriften van het Bouwbesluit en de voorschriften van de bouwverordening van verweerders gemeente, nader te concretiseren.
De voorzieningenrechter oordeelt, onder verwijzing naar jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, dat eiseres voormelde grieven, die geen direct verband houden met hetgeen in de beslissing op bezwaar is overwogen, eerst in beroep en derhalve tardief heeft aangevoerd. Deze grieven worden derhalve niet in de behandeling van dit verzoek betrokken.
De voorzieningenrechter oordeelt, onder verwijzing naar jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, dat eiseres voormelde grieven, die geen direct verband houden met hetgeen in de beslissing op bezwaar is overwogen, eerst in beroep en derhalve tardief heeft aangevoerd. Deze grieven worden derhalve niet in de behandeling van dit verzoek betrokken.
Hoger beroep; LJN AU7570.
Uitspraak
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
sector bestuursrecht
UITSPRAAK
AWB 04/3351 VV
AWB 04/3252
Uitspraak van de voorzieningenrechter op het verzoek als bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in het geschil tussen:
[eiseres], gevestigd te Boxtel, eiseres,
[gemachtigde], advocaat te 's-Hertogenbosch,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Boxtel, verweerder.
Derde-belanghebbende partij ingevolge artikel 8:26 van de Awb:
[belanghebbende] (hierna: vergunninghoudster)
I. PROCESVERLOOP
Bij besluit van 4 juni 2004 heeft verweerder aan vergunninghoudster, gezien haar op 8 april 2004 ingediende en op 17 mei 2004 aangepaste aanvraag, bouwvergunning verleend voor het intern verbouwen en uitbreiden van een schoolgebouw, op het perceel, kadastraal bekend gemeente Boxtel, [adres], plaatselijk bekend [adres].
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van [nummer] juli 2004 en [appel[appell[appellant]en [appellant] (hierna: [appellant]) bij brief 14 juli 2004 bezwaar gemaakt bij verweerder.
Op 25 augustus 2004 heeft een hoorzitting plaatsgevonden van de commissie bezwaarschriften van verweerders gemeente. Deze commissie heeft diezelfde datum advies uitgebracht aan verweerder.
Bij faxbericht van 28 september 2004 heeft [appellant] de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb. Dit verzoekschrift is geregistreerd onder procedurenummer AWB 04/2851 VV.
Bij faxbericht van 29 september 2004 heeft verweerder de rechtbank medegedeeld dat vergunninghoudster niet bereid is om de bouwwerkzaamheden te staken tot verweerder een beslissing op bezwaar heeft genomen.
Bij afzonderlijke besluiten van 30 september 2004, verzonden op 5 oktober 2004, heeft verweerder, overeenkomstig het advies van de commissie, de bezwaren van eiseres respectievelijk [appellant] ongegrond verklaard.
Bij brief van 30 september 2004 heeft verweerder naar aanleiding van het verzoek de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank doen toekomen.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en eiseres bij afzonderlijke faxberichten van 12 november 2004 respectievelijk 15 november 2004 beroep ingesteld bij deze rechtbank. Deze beroepschriften zijn geregistreerd onder procedurenummer AWB 04/3250 respectievelijk AWB 04/3252.
Bij brief van 23 november 2004 heeft eiseres de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb. Dit verzoekschrift is geregistreerd onder procedurenummer AWB 04/3351 VV.
De verzoeken zijn gevoegd behandeld ter zitting van 9 december 2004, waar [appellant] en eiseres zich hebben doen vertegenwoordigen door hun gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [gemachtigde], ambtenaar der gemeente.
II. OVERWEGINGEN
Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de
rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ingevolge artikel 8:86 van de Awb kan de voorzieningenrechter, indien het verzoek wordt gedaan indien beroep is ingesteld bij de rechtbank en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting als bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, nader onderzoek niet meer kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak doen.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat zich hier een situatie voordoet als bedoeld in artikel 8:86 van de Awb en zal derhalve onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak. Daarbij wordt opgemerkt dat partijen in de uitnodiging voor de zitting op de bevoegdheid van de voorzieningenrechter zijn gewezen om tevens uitspraak te doen in de aan het verzoek om voorlopige voorziening ten grondslag liggende hoofdzaak.
In dit geding is thans de vraag aan de orde of verweerders besluit van 30 september 2004 in rechte kan worden gehandhaafd. Voornoemd besluit strekt - voorzover hier van belang - tot het ongegrond verklaren van de bezwaren van eiseres.
Alvorens tot een inhoudelijke beoordeling te komen dient eerst te worden bezien of eiseres als belanghebbende kan worden aangemerkt.
De voorzieningenrechter neemt daarbij in aanmerking dat eiseres, blijkens de gedingstukken, huurster is van het pand aan de [adres], en 12 te Boxtel, waarin door haar een HEMA vestiging wordt geëxploiteerd en dat, blijkens het verhandelde ter zitting, circa 100 meter van het schoolgebouw van vergunninghoudster is gelegen.
In artikel 8.1, eerste lid, van de Awb is bepaald dat een belanghebbende tegen een besluit beroep kan instellen bij de rechtbank.
Ingevolge artikel 1:2 van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Blijkens vaste jurisprudentie heeft de term betrokken belang enig onderscheidend vermogen in die zin, dat het belang van betrokkene zich op enigerlei wijze onderscheidt ten opzichte van belangen van andere personen. Ten einde vast te stellen of bedoeld onderscheid zich voordoet, is van belang of sprake is van een objectief bepaalbaar, actueel eigen en persoonlijk belang.
Een belanghebbende kan geacht worden een persoonlijk belang te hebben als het een kenmerkend en individualiseerbaar belang betreft.
De voorzieningenrechter overweegt dat het bedrijfspand van eiseres zich, gelet op het vorenstaande, in de directe omgeving van het schoolgebouw bevindt. Gelet hierop kan eiseres, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, op grond van het zogenoemde afstands- of nabijheidscriterum als belanghebbende worden aangemerkt.
Eiseres heeft aangevoerd dat het bouwplan een uitbreiding van het schoolgebouw [naam] betreft, hetgeen volgens haar strijdig is met het ter plaatse vigerende bestemmingsplan. Daarbij neemt eiseres in aanmerking dat in de toelichting bij dit bestemmingsplan is vastgelegd dat de uitbreidingen medio jaren 90 van de [naam]school de 'allerlaatste' uitbreidingen zullen zijn en dat er voor deze locatie een gedetailleerde eindbestemming is.
Voorts heeft eiseres gesteld dat verweerder met het bestreden besluit impliciet heeft toegestemd in de verlegging van de in- en uitgang van de school naar de [adres]. Naar de mening van eiseres had verweerder deze impliciete toestemming met een algemene belangenafweging dienen te onderbouwen, waarbij verweerder rekening had dienen te houden met een te verwachten toename van de verkeersintensiteit, de verkeersveiligheid en de bereikbaarheid van nabij gelegen panden.
Tot slot heeft eiseres aangevoerd dat het bestreden besluit strijdig is met de voorschriften van het Bouwbesluit en de voorschriften van de bouwverordening van verweerders gemeente.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Woningwet (Ww) is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (bouwvergunning).
Ingevolge artikel 44 van de Ww mag alleen en moet een bouwvergunning worden geweigerd, indien:
a. het bouwwerk, waarop de aanvraag betrekking heeft, niet voldoet aan de voorschriften van het Bouwbesluit;
b het bouwwerk niet voldoet aan de voorschriften van de Bouwverordening;
c. het bouwwerk in strijd is met een bestemmingsplan of de krachtens zodanig plan gestelde eisen;
d. het bouwwerk niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand;
e. voor het bouwwerk een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988 of een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening is vereist en deze is geweigerd.
De weigeringsgronden van artikel 44 van de Ww (a tot en met e) hebben een limitatief-imperatief karakter. Dit betekent dat de bouwvergunning moet worden geweigerd indien het bouwplan waar de aanvraag betrekking op heeft in strijd is met één of meer in de weigeringsgronden neergelegde voorschriften, doch dat bouwvergunning moet worden verleend indien zulk een weigeringsgrond ontbreekt.
Ingevolge het ter plaatse vigerende bestemmingsplan "Centrum" rust op de locatie waarop onderhavig schoolgebouw zich bevindt de bestemming "Maatschappelijke doeleinden".
Ingevolge artikel 15, lid A II, aanhef en onder a, van de planvoorschriften mogen op de als zodanig aangewezen gronden uitsluitend bouwwerken noodzakelijk voor - voorzover hier relevant - de bestemming "Maatschappelijke doeleinden" worden gebouwd, met dien verstande, dat de gebouwen uitsluitend mogen worden gebouwd binnen de op de kaart aangegeven bebouwingsvlakken.
De voorzieningenrechter overweegt allereerst dat eiseres heeft nagelaten de grieven, inhoudende de strijdigheid van het bouwplan met de voorschriften van het Bouwbesluit en de voorschriften van de bouwverordening van verweerders gemeente, nader te concretiseren. Overigens overweegt de voorzieningenrechter, onder verwijzing naar jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, dat eiseres voormelde grieven, die geen direct verband houden met hetgeen in de beslissing op bezwaar is overwogen, eerst in beroep en derhalve tardief heeft aangevoerd. Deze grieven zullen derhalve niet in de behandeling van dit verzoek worden betrokken.
Voorts stelt de voorzieningenrechter vast dat het bouwplan voorziet in het volbouwen van de open binnenplaats van het schoolgebouw. Nu deze uitbreiding van het schoolgebouw, blijkens het verhandelde ter zitting, binnen het op de plankaart aangegeven bebouwingsvlak is geprojecteerd, kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet worden gesteld dat dit bouwplan met het ter plaatse vigerende bestemmingsplan strijdig is. Mitsdien bestond er voor verweerder geen aanleiding om de bouwvergunning te weigeren op basis van de in artikel 44, onder c, van de Ww genoemde grond. In dit verband overweegt de voorzieningenrechter voorts dat geen doorslaggevende betekenis kan worden toegekend aan de op de bestemming "Maatschappelijke doeleinden" betrekking hebbende plantoelichting. Een bestemmingsplantoelichting kan uitkomst bieden indien de letterlijke tekst van de planvoorschriften niet duidelijk is of indien de letterlijke tekst van die voorschriften tot onredelijke door de planwetgever niet bedoelde resultaten leidt. Hiervan is in casu geen sprake. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat uit artikel 15, lid A II, aanhef en onder a, van de planvoorschriften uitdrukkelijk naar voren komt dat - voor zover hier van belang - het bouwen van gebouwen is toegestaan, mits deze binnen de op de kaart aangegeven bebouwingsvlakken worden opgericht. Bovendien volgt uit de plantoelichting dat uitbreiding van het schoolgebouw binnen het bestaande eigen terrein is toegestaan.
Ten aanzien van de grieven van eiseres betreffende de gevreesde toename van de verkeersintensiteit, waardoor - naar eiseres stelt - haar pand moeilijker bereikbaar zal zijn, overweegt de voorzieningenrechter allereerst dat deze grieven niet bij de beoordeling van het bouwplan in de onderhavige procedure kunnen worden betrokken, nu met deze grieven door eiseres kwesties worden opgeworpen, die in het kader van de toetsing van het bouwplan aan artikel 44 van de Ww geen rol kunnen spelen. Bij de toepassing van dit stelsel, dat als limitatief- imperatief wordt aangeduid, komt men aan onderzoek en afweging van bedoelde betrokken belangen, niet toe.
Overigens is het bouwplan, blijkens het verhandelde ter zitting, niet op een toename van het aantal leerlingen, maar op een kwalitatieve uitbreiding van het schoolgebouw gericht. Verder is ter zitting gebleken dat de meeste leerlingen van vergunninghoudster al van de bestaande aan de [adres] gelegen in- en uitgang gebruik maken, zodat geen noemenswaardige toename van de verkeersintensiteit op de [adres] valt te verwachten. Onderhavig bouwplan omvat daarenboven niet de verlegging c.q. verbreding van de in- en uitgang van de school naar respectievelijk aan de [adres]. Overigens heeft verweerders gemachtigde ter zitting verklaard dat voor het verbreden van voormelde in- en uitgang nog een uitwegvergunning dient te worden verleend.
Nu, gelet op het vorenoverwogene, geen van de weigeringsgronden zoals genoemd in artikel 44 van de Ww in het onderhavige geval zich voordoen, heeft verweerder, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, de bouwvergunning - gelet op het dwingendrechtelijk karakter van dit artikel- op goede gronden verleend.
Gelet op het vorenstaande komt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat het beroep ongegrond verklaard dient te worden.
Gezien de beslissing in de hoofdzaak bestaat geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek daartoe zal worden afgewezen.
De voorzieningenrechter acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Mitsdien wordt als volgt beslist.
III. BESLISSING
De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb af.
Aldus gedaan door mr. A.H.N. Kruijer, rechter, in tegenwoordigheid van mr. L.M.H. Vermeulen, griffier, en uitgesproken in het openbaar op 22 december 2004.
Partijen kunnen tegen deze uitspraak - voor zover daarbij op het beroep is beslist - binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
Afschrift verzonden:
7
AWB 04/3351 VV
AWB 04/3252