Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AS2433

Datum uitspraak2004-12-15
Datum gepubliceerd2005-01-21
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
ZittingsplaatsZwolle
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 04/24139
Statusgepubliceerd


Indicatie

Nieuwe aanvraag / discretionaire bevoegdheid / medische behandeling. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat voor verweerder duidelijk had moeten zijn dat eiseres met haar beroep op de inherente afwijkingsbevoegdheid van verweerder, bedoeld heeft een beroep te doen op de discretionaire bevoegdheid van verweerder. Nu naast asielgerelateerde omstandigheden, met name omstandigheden worden aangevoerd die verband houden met de gezondheidstoestand van eiseres, kan uit de bewoordingen van het door eiseres gedane verzoek niet worden afgeleid dat met dit schrijven bedoeld is een nieuwe aanvraag in te dienen, los van de nog lopende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier onder de beperking voor het ondergaan van een medische behandeling. De brief van eiseres is derhalve niet te zien als een aanvraag, als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, Awb. Nu geen sprake is van een aanvraag, kan ook geen sprake zijn van een afwijzing hiervan en heeft verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. Beroep ongegrond.


Uitspraak

RECHTBANK te ‘s-GRAVENHAGE nevenzittingsplaats Zwolle sector vreemdelingenrecht regnr.: Awb 04/24139 UITSPRAAK inzake: A, geboren op [...] 1965, van Somalische nationaliteit, IND dossiernummer 9810.11.2018, gemachtigde: mr. A.C.M. Nederveen, advocaat te Amsterdam, eiseres; tegen: DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE (Immigratie- en Naturalisatiedienst), te 's-Gravenhage, vertegenwoordigd door mr. G.J. Douma, ambtenaar ten departemente, verweerder. 1 Procesverloop 1.1 Op 29 augustus 2003 is namens eiseres een zogeheten 14/1-brief geschreven aan verweerder. Bij brief van 26 november 2003 heeft verweerder eiseres bericht dat hij geen ruimte aanwezig acht om de zaak met betrekking tot de asielprocedure opnieuw te beoordelen en dat de brief van 29 augustus 2003 wordt betrokken bij de beslissing in de reguliere procedure. Bij brief van 22 december 2003 is daartegen bezwaar gemaakt. Verweerder heeft dit bezwaar bij beschikking van 27 april 2004 niet-ontvankelijk verklaard. Bij brief van 24 mei 2004 is daartegen beroep ingesteld. 1.2 Het beroep is ter zitting van 1 november 2004 behandeld. Het beroep van eiseres is ter zitting gevoegd behandeld met de zaken, geregistreerd onder de procedurenummers Awb 04/10821, Awb 02/25631 en Awb 04/24117. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. Douma. 1.3 Na afloop van de zitting heeft de rechtbank de zaken gesplitst. 2 Overwegingen 2.1 De rechtbank zal beoordelen of verweerder het op 22 december 2003 ingediende bezwaarschrift terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. 2.2 De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Bij uitspraak van 17 september 2002 heeft de rechtbank te ’s-Gravenhage het door eiseres ingestelde beroep in haar asielprocedure ongegrond verklaard. Bij brief van 17 september 2002 heeft eiseres een aanvraag gedaan tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier ‘voor het ondergaan van een medische behandeling’. In de 14/1-brief verzoekt eiseres aan verweerder om – gezien haar bijzondere individuele omstandigheden en de schrijnende situatie waarin zij verkeert – gebruik te maken van zijn inherente afwijkingsbevoegdheid om haar verblijf toe te staan. Bij brief van 26 november 2003 heeft verweerder op de 14/1-brief gereageerd als onder 1.1 weergegeven. 2.3 De rechtbank zal vooreerst nagaan of voornoemd schrijven van 29 augustus 2003 dient te worden aangemerkt als een ‘aanvraag’. Op grond van het bepaalde in artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder een aanvraag verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen. Artikel 4:2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat de aanvraag tenminste een aanduiding bevat van de beschikking die wordt gevraagd. Om als aanvraag te worden aangemerkt zal dus voor verweerder voldoende duidelijk moeten zijn, wat van hem wordt verlangd. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de bewoordingen van het door eiseres gedane verzoek niet worden afgeleid dat met dit schrijven bedoeld is om een nieuwe aanvraag in te dienen, los van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘voor het ondergaan van een medische behandeling’, welke eiseres reeds op 27 november 2002 had ingediend en waarop door verweerder nog niet was beslist. De rechtbank acht in dit verband van belang dat eiseres in haar schrijven van 29 augustus 2003 expliciet een beroep heeft gedaan op de ‘inherente afwijkingsbevoegdheid’ van verweerder. Deze bevoegdheid kan, gelet op het bepaalde in artikel 4:84 van de Awb, alleen worden uitgeoefend indien sprake is van een bepaalde beleidsregel, waarvan – indien de gevolgen van het vasthouden aan de beleidsregel onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen – het bestuursorgaan in dat geval dient af te wijken. In dat verband acht de rechtbank van belang dat verweerder voor het verlenen van verblijfsvergunningen onder de beperking “voor het ondergaan van een medische behandeling” in de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc. 2000) beleidsregels heeft geformuleerd, waarvan verweerder onder bijzondere omstandigheden, met toepassing van zijn inherente afwijkingsbevoegdheid, dient af te wijken. Gegeven het feit dat op de door eiseres ingediende aanvraag om een verblijfsvergunning voor het ondergaan van een medische behandeling door verweerder nog niet was beslist, heeft verweerder de verwijzing naar deze bevoegdheid terecht opgevat als te zijn ingediend in het kader van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier ‘voor het ondergaan van een medische behandeling’. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling, dat voor verweerder duidelijk had moeten zijn dat eiseres, met haar beroep op de inherente afwijkingsbevoegdheid van verweerder, bedoeld heeft om een beroep te doen op de discretionaire bevoegdheid van verweerder, zoals bedoeld in artikel 3.4, derde lid, Vb 2000. Al hoewel niet zonder meer uit te sluiten valt dat een door een vreemdeling gedaan beroep op de inherente afwijkingsbevoegdheid van verweerder onder omstandigheden moet worden aangemerkt als een beroep op die discretionaire bevoegdheid van verweerder, kan niet worden geoordeeld dat hiervan in casu sprake is. Eiseres had immers reeds op 27 november 2002 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning ‘voor het ondergaan van een medische behandeling’ ingediend, en bovendien worden in de brief van 29 augustus 2003, naast asielgerelateerde omstandigheden, met name omstandigheden aangevoerd die verband houden met de gezondheidstoestand van eiseres. De rechtbank volgt eiseres voorts niet in het betoog dat bij de toepassing van de in artikel 3.4, derde lid, Vb 2000 neergelegde bevoegdheid andere feiten en omstandigheden een rol kunnen spelen dan bij de toepassing van artikel 4:84 Awb, nu beide bepalingen – zoals namens verweerder ter zitting uiteen is gezet – naar hun aard zijn bedoeld om te kunnen worden toegepast bij onvoorziene bijzondere feiten of omstandigheden. De brief van 29 augustus 2003 is derhalve niet te zien als een aanvraag, als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, Awb. Nu geen sprake is van een aanvraag, kan ook geen sprake zijn van een afwijzing hiervan. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres, tegen de mededeling van verweerder van 26 november 2003, derhalve terecht niet-ontvankelijk verklaard. 2.3 Het beroep is, gelet op het vorenstaande, ongegrond. 2.4 Er bestaat geen aanleiding voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. 3 BESLISSING De rechtbank: - verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.B. Cornelissen, voorzitter, mr. G.A. Versteeg en mr. L.J. Hofstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. van der Weij als griffier en in het openbaar uitgesproken op 15 december 2004. Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Artikel 85 Vw 2000 bepaalt in dat verband dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Afschrift verzonden: 15 december 2004