Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AS2650

Datum uitspraak2005-01-11
Datum gepubliceerd2005-02-02
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers00764/04 U
Statusgepubliceerd


Indicatie

Uitleveringszaak. De HR verklaart de OvJ niet-ontvankelijk omdat de opgeëiste persoon zich - volgens de op politieonderzoek gegronde mededeling van de A-G - buiten Nederland bevindt en sedert zijn uitzetting niet naar Nederland is teruggekeerd, waardoor het ervoor moet worden gehouden dat hij in Nederland onvindbaar is, zodat niet kan worden onderzocht of het uitleveringsverzoek voor inwilliging vatbaar is.


Uitspraak

11 januari 2005 Strafkamer nr. 00764/04 U SM Hoge Raad der Nederlanden Arrest op een verzoek van de Verenigde Staten van Amerika tot uitlevering van: [de opgeëiste persoon], alias [...], geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970, dan wel in Egypte op [geboortedatum] 1971, zonder bekende woonplaats hier te lande. 1. De procesgang 1.1. De Hoge Raad verwijst naar zijn arrest van 7 september 2004, waarvan een afschrift aan dit arrest is gehecht. Bij dat arrest heeft de Hoge Raad een uitspraak van de Rechtbank te Amsterdam van 20 februari 2004 vernietigd. Voorts heeft de Hoge Raad bij dat arrest bevolen dat de opgeëiste persoon zal worden opgeroepen te verschijnen ter zitting van de Hoge Raad van 27 oktober 2004 om te worden gehoord omtrent het verzoek tot zijn uitlevering. 1.2. Ter zitting van de Hoge Raad van 27 oktober 2004 is de opgeëiste persoon niet verschenen en is de behandeling van het uitleveringsverzoek aangehouden tot de zitting van 26 november 2004, waarbij de Hoge Raad heeft bevolen dat de opgeëiste persoon tegen laatstgenoemde zitting zal worden opgeroepen. 1.3. Ter zitting van 26 november 2004 is de opgeëiste persoon wederom niet verschenen, doch wel zijn raadsvrouwe die heeft verklaard door de opgeëiste persoon uitdrukkelijk te zijn gemachtigd in de zin van art. 29, eerste lid, UW in verbinding met art. 279 Sv. Op die zitting heeft de Advocaat-Generaal Vellinga, onder verwijzing naar een desbetreffend proces-verbaal, medegedeeld dat een door de Dienst Vreemdelingenpolitie van de Regio-politie Amsterdam-Amstelland ingesteld onderzoek heeft uitgewezen dat de opgeëiste persoon zich buiten Nederland bevindt en sedert zijn uitzetting niet naar Nederland is teruggekeerd. 1.4. De Advocaat-Generaal heeft op deze zitting als zijn opvatting te kennen gegeven dat de Officier van Justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering tot het in behandeling nemen van het verzoek tot uitlevering. De raadsvrouwe van de opgeëiste persoon heeft zich bij de opvatting van de Advocaat-Generaal aangesloten. 2. Beoordeling van de inleidende vordering Op grond van hetgeen hiervoor onder 1.2 en 1.3 is weergegeven, moet het ervoor worden gehouden dat de opgeëiste persoon in Nederland onvindbaar is. Onder deze omstandigheden kan niet worden onderzocht of het verzoek tot uitlevering voor inwilliging vatbaar is, zodat de Officier van Justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de inleidende vordering tot het in behandeling nemen van het uitleveringsverzoek. 3. Beslissing De Hoge Raad verklaart de Officier van Justitie alsnog niet-ontvankelijk in de inleidende vordering tot het in behandeling nemen van het verzoek tot uitlevering. Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema, A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin Lohman en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend-griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 11 januari 2005.