Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AS2659

Datum uitspraak2004-12-16
Datum gepubliceerd2005-01-20
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers04/00587
Statusgepubliceerd


Indicatie

Genotsretributie. Onduidelijke tariefsbepaling in gemeentelijke verordening leidt tot vernietiging van retributieheffing.


Uitspraak

Gerechtshof Arnhem derde enkelvoudige belastingkamer nr. 04/00587 Proces-verbaal mondelinge uitspraak belanghebbende : [X] te : [Z] verweerder : de directeur van de Publieksdienst van de gemeente Almere aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaarschrift tegen gevorderd bedrag soort belasting : genotsretributie kennisgeving : van 15 oktober 2001, factuurnummer [01] onderzoek ter zitting : met schriftelijke toestemming van beide partijen achterwege gelaten gronden: 1. De schriftelijke kennisgeving van het gevorderde bedrag, zoals in kopie bij het verweerschrift overgelegd, vermeldt in strijd met artikel 3:45 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) niet door wie, binnen welke termijn en bij welk orgaan bezwaar kan worden gemaakt. Voorts worden volgens artikel 7, derde lid, van de Retributie- en precarioverordening Almere 1999 de rechten geheven bij wege van een gedagtekende schriftelijke kennisgeving, waaronder mede wordt begrepen een nota of andere schriftuur, welke heffing valt onder ‘op andere wijze’ in de zin van de artikelen 233 en 233a van de Gemeentewet. In strijd met artikel 233a, eerste lid, houdt de verordening niets in omtrent de wijze waarop de belastingschuld aan de belastingplichtige wordt bekendgemaakt. Van nadere regels van het college als bedoeld in de laatste volzin van dat artikellid en van artikel 10 van de genoemde verordening is evenmin iets gebleken. Onder deze omstandigheden kon redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat belanghebbende met de indiening van het bezwaar op 30 oktober 2003 in verzuim is geweest. Bij de aangevallen uitspraak is het bezwaar dan ook terecht niet niet-ontvankelijk verklaard. 2. De bestreden retributieheffing berust op onderdeel 5.1 van de Tarieventabel 2001 die behoort bij de Tweede wijzigingsverordening Retributie- en precarioverordening Almere 1999, welk onderdeel luidt: Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het aanleggen c.q. wijzigen van een uitrit, per vierkante meter: 5.1. Vooruitlopend op dan wel gelijktijdig met de terreinafwerking, voor elke vierkante meter uitgaande boven de standaardbreedte voor de desbetreffende uitrit 103,75 (€ 47,08) 3. Hoewel in het verweerschrift wordt aangevoerd dat de standaardbreedte voor belanghebbendes uitrit 3½ meter bedraagt, is het begrip ‘standaardbreedte’ noch in de genoemde verordening noch in de tarieventabel – al was het slechts door verwijzing naar andere wet- of regelgeving – omschreven. Niet alleen stelt de verordening de aanvrager aldus niet in staat de omvang van zijn retributieplicht te kennen, maar ook kan de belastingrechter daaraan niet toetsen of het gevorderde bedrag is berekend naar de juiste maatstaf, zoals hier in geschil is. 4. De onder 2 aangehaalde tariefbepaling is dan ook in strijd met artikel 217 van de Gemeentewet, dat vermelding van het tarief in de belastingverordening voorschrijft, en bijgevolg onverbindend. Het uit kracht van die onverbindende bepaling gevorderde bedrag, zoals na bezwaar verminderd tot € 659,11, kan dus in zijn geheel niet in stand blijven. slotsom: Het beroep is gegrond. De grief van belanghebbende kan, zoals voortvloeit uit wat onder 3 is overwogen, niet worden behandeld. proceskosten: In beroep is niet gebleken van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en ook overigens niet van kosten die volgens artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht kunnen worden begrepen in een kostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. beslissing: Het gerechtshof: – vernietigt de uitspraak van de verweerder alsmede het daarbij verminderde aan retributie gevorderde bedrag; – gelast de gemeente Almere aan belanghebbende het door hem gestorte griffierecht van € 37 te vergoeden. Aldus gedaan te Arnhem op 16 december 2004 door mr. N.E. Haas, vice-president, lid van de derde enkelvoudige belastingkamer. De beslissing is in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. Snoijink als griffier. Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal. De griffier, Het lid van de voormelde kamer, (W.J.N.M. Snoijink) (N.E. Haas) Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 16 december 2004 Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van het proces-verbaal van deze uitspraak het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen. De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt, is hiervoor een griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt om een schriftelijke uitspraak te verkrijgen, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.