
Jurisprudentie
AS2687
Datum uitspraak2004-12-29
Datum gepubliceerd2005-01-17
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers03/519 ZW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-01-17
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers03/519 ZW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Niet langer ongeschikt geacht tot het verrichten van zijn arbeid. Herziening.
Uitspraak
E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/519 ZW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Bij brief van 1 maart 2001 is appellant vanwege gedaagde in kennis gesteld van een ten aanzien van hem genomen besluit (hierna: het bestreden besluit) ter uitvoering van de Ziektewet.
De rechtbank Alkmaar heeft bij uitspraak van 9 januari 2003 (ZW 01/748) het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Namens appellant is mr. P.P.J.L. Appelman, advocaat te Alkmaar, op bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden van die uitspraak in hoger beroep gekomen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad van 17 november 2004, waar appellant niet is verschenen, en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. J.A.N. de Lange, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Appellant, die van 19 juli 1999 tot 18 oktober 1999 als electromonteur in dienst was bij EWE B.V. te Zaandam, is op 2 september 1999 wegens nekklachten ongeschikt geworden tot het verrichten van zijn arbeid. Terzake van dit ziektegeval is aan appellant met ingang van 19 oktober 1999 ziekengeld toegekend. Bij besluit van 19 januari 2000 is met ingang van 1 februari 2000 verdere uitkering ziekengeld geweigerd, omdat appellant niet langer ongeschikt werd geacht tot het verrichten van zijn arbeid.
Tegen dit besluit is geen bezwaar gemaakt, zodat het in rechte onaantastbaar is geworden.
Bij brief van 13 juli 2000 heeft appellant verzocht om herziening van dat besluit.
Naar aanleiding hiervan heeft gedaagde de zaak in haar geheel opnieuw beoordeeld, hetgeen echter niet tot een andere uitkomst heeft geleid.
Een bestuursorgaan is in het algemeen bevoegd een verzoek om van een eerder ambtshalve genomen besluit terug te komen inhoudelijk te behandelen en daarbij de oorspronkelijke beslissing in volle omvang te heroverwegen. Bewoordingen en strekking van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) staan daaraan niet in de weg. Indien het bestuursorgaan met gebruikmaking van deze bevoegdheid de eerdere afwijzing handhaaft, kan dit echter niet de weg openen naar een toetsing als betrof het een oorspronkelijk besluit. Een dergelijke wijze van toetsen zou zich niet verdragen met de dwingendrechtelijk voorgeschreven termijn(en) voor het instellen van rechtsmiddelen in het bestuursrecht. De bestuursrechter dient dan ook het oorspronkelijke besluit tot uitgangspunt te nemen en zich in beginsel te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en, zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien.
Ter ondersteuning van zijn verzoek om terug te komen van eerder vermeld besluit heeft appellant een beroep gedaan op de bevindingen van het Whiplash Centrum Nederland. In de terzake overgelegde rapporten wordt met name melding gemaakt van chronische nekpijn en een beenlengteverschil. Daarbij gaat het echter niet om nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Zoals de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapport van 26 januari 2001 heeft opgemerkt waren appellants nekklachten en het beenlengteverschil met de daaruit voortvloeiende bekkenscheefstand bekend. In dit verband kan worden gewezen op de medische kaart terzake van het ziektegeval van 2 september 1999.
Daarvan uitgaande kan, gelet op hetgeen van de zijde van betrokkene is aangevoerd, naar het oordeel van de Raad niet worden gezegd dat gedaagde niet in redelijkheid tot zijn bestreden besluit heeft kunnen komen dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of met een algemeen rechtsbeginsel.
Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. Ch. van Voorst in tegenwoordigheid van J. Verrips als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 december 2004.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) J. Verrips.