Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AS2707

Datum uitspraak2004-10-14
Datum gepubliceerd2005-02-07
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsAmsterdam
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 04/43616
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bewaring / horen / termijn. Eiser heeft tegen de inbewaringstelling beroep ingesteld. Eiser is evenwel niet aangevoerd voor de zitting van 12 oktober 2004. Daarop is de behandeling ter zitting verdaagd naar 13 oktober 2004. Partijen zijn hieromtrent op 12 oktober 2004 geïnformeerd. De zitting is op het geagendeerde tijdstip aangevangen. Eiser was wederom niet aangevoerd. Ook na een schorsing bleek eiser nog niet te zijn gearriveerd. Daarop is het onderzoek gesloten. De rechtbank overweegt dat verweerder de verantwoordelijkheid draagt voor de tijdige aanvoer van vreemdelingen die in bewaring zijn gesteld. Het niet tijdig aanvoeren van eiser komt voor rekening en risico van verweerder. Van de rechtbank kan niet worden gevergd dat zij eiser ten derde male oproept om ter zitting te verschijnen. Nu eiser niet binnen de door de wet gestelde termijn op de door de rechtbank geagendeerde tijdstippen kon worden gehoord, is eisers recht, als bepaald in artikel 94, tweede lid, Vw 2000, geschonden. Beroep gegrond.


Uitspraak

Rechtbank te 's-Gravenhage zittinghoudende te Amsterdam enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken Uitspraak op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) jo artikel 94 en artikel 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) reg. nr.: AWB 04/43616 VRONTN IND-nr.: 0207.08.4012 inzake : A, die gebruik maakt van meerdere aliassen, geboren op [...] 1974, van gestelde Libanese nationaliteit, verblijvende in de Penitentiaire Inrichting te Ter Apel, eiser, gemachtigde: mr. M.O. Wattilete, advocaat te Amsterdam, tegen : de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder, gemachtigde: drs. S. Euwema, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het ministerie van Justitie . I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Op 1 oktober 2004 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld. Bij beroepschrift van 1 oktober 2004 heeft de gemachtigde van eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 13 oktober 2004. Eiser is aldaar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder is, zoals op 13 oktober 2004 telefonisch aan de griffie van de rechtbank is medegedeeld, niet ter zitting verschenen. II. FEITEN De rechtbank gaat uit van de navolgende feiten: - de behandeling ter zitting van de onderhavige zaak stond geagendeerd voor de zitting van 12 oktober 2004; - eiser is op 12 oktober 2004 evenwel niet aangevoerd. Daarop is de behandeling ter zitting verdaagd naar de zitting van 13 oktober 2004; - de gemachtigden van eiser en verweerder zijn ter zitting van 12 oktober 2004 omtrent deze verdaging geïnformeerd. Voorts zijn door de administratie van de rechtbank op gelijke datum uitnodigingen voor de zitting van 13 oktober 2004 aan partijen verzonden; - de administratie van de rechtbank heeft bij faxberichten van 12 oktober 2004, welke zijn verzonden te 15.06 uur en 16.08 uur, aan het Bureau Capaciteitsbenutting en Logistiek (BCL) een zittingslijst voor de zitting van 13 oktober 2004 gefaxt. Blijkens de verzendbevestiging zijn deze faxberichten correct verzonden. Tevens is door de administratie van de rechtbank in verband met de spoedeisendheid van de zaak telefonisch contact opgenomen met het BCL, teneinde het BCL te attenderen op deze faxberichten; - op 13 oktober 2004 is de administratie van de rechtbank, na telefonische navraag, gebleken dat het transport naar de rechtbank door het BCL nog niet was georganiseerd; - de griffie van de rechtbank heeft verweerder hierover op de ochtend van 13 oktober 2004 telefonisch geïnformeerd, zodat verweerder alsnog de mogelijkheid is geboden om voor de tijdige aanvoer van eiser zorg te dragen; - op 13 oktober 2004, om circa 11.45 uur, is namens verweerder telefonisch aan de griffie van de rechtbank medegedeeld dat ter zitting geen gemachtigde zal verschijnen; - de behandeling ter zitting is op het geagendeerde tijdstip, 13.00 uur, aangevangen. Daarbij heeft de rechtbank vastgesteld dat de gemachtigde van eiser ter zitting is verschenen, maar dat eiser zelf wederom niet naar de rechtbank is overgebracht; - hierop heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting om 13.05 uur geschorst. Het onderzoek is voortgezet om 13.50 uur, waarbij de rechtbank heeft vastgesteld dat eiser nog immer niet was aangevoerd; - vervolgens heeft de griffie van de rechtbank telefonisch van de wachtcommandant vernomen dat eiser niet vóór 14.30 uur bij de rechtbank wordt verwacht. Hierop is het onderzoek gesloten. III. OVERWEGINGEN Ingevolge artikel 94, tweede lid, van de Vw 2000 bepaalt de rechtbank onmiddellijk het tijdstip van het onderzoek ter zitting. De zitting vindt uiterlijk de veertiende dag na ontvangst van het beroepschrift dan wel de kennisgeving plaats. De rechtbank roept de vreemdeling op om in persoon dan wel in persoon of bij raadsman en Onze Minister om bij gemachtigde te verschijnen teneinde te worden gehoord. In afwijking van artikel 8:42, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan de in dat artikel bedoelde termijn niet worden verlengd. De rechtbank overweegt met betrekking tot de rechtmatigheid van de inbewaringstelling het volgende. Zij stelt vast dat eiser tot tweemaal toe niet op het geagendeerde tijdstip is aangevoerd. Door verweerder is gesteld noch gebleken dat dit aan eiser is toe te rekenen. Verweerder draagt de verantwoordelijkheid voor de tijdige aanvoer van de vreemdelingen die hij een vrijheidsontnemende maatregel heeft opgelegd. Dat de administratie van de rechtbank dit ten dele faciliteert, doet hieraan niet af. Het niet (tijdig) aanvoeren van eiser ter zitting dient naar het oordeel van de rechtbank, gelet op het vorenstaande, voor rekening en risico van verweerder te komen, te meer nu verweerder voorafgaand aan de zitting op de hoogte is gesteld van de problematiek met betrekking tot het transport van eiser en hem als uitvloeisel daarvan de mogelijkheid is geboden om alsnog zorg te dragen voor een tijdige aanvoer. Nu de rechtbank tot tweemaal toe de gelegenheid heeft geboden om eiser naar de rechtbank te transporteren binnen de wettelijke termijn van veertien dagen teneinde eiser in persoon te horen over de inbewaringstelling, terwijl deze pogingen niet zijn geslaagd, is zij van oordeel dat van haar niet in redelijkheid kan worden gevergd dat zij eiser thans ten derde male oproept om ter zitting te verschijnen. De rechtbank stelt derhalve vast dat eiser niet op de door haar geagendeerde tijdstippen binnen de door de wet gestelde termijn is gehoord. Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee eisers recht, als bepaald in artikel 94, tweede lid, van de Vw 2000, geschonden. Dit dient voor rekening en risico van verweerder te komen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel met ingang van 14 oktober 2004 in strijd is met de wet. Derhalve dient het beroep gegrond te worden verklaard en beveelt de rechtbank de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel, ingaande op 14 oktober 2004. De rechtbank ziet geen aanleiding aan eiser een schadevergoeding toe te kennen. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in de ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 322,--,). IV. BESLISSING De rechtbank - verklaart het beroep gegrond; - beveelt dat de bewaring per 14 oktober 2004 wordt opgeheven; - veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag groot € 644,-- (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van deze rechtbank. Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H.A. Knol, voorzitter, en door deze in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2004, in tegenwoordigheid van, mr. B.A.P.J. van der Veen-Corbey griffier. Afschrift verzonden op: 14 oktober 2004 Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Ingevolge artikel 69, derde lid, van de Vw 2000 bedraagt de termijn voor het instellen van hoger beroep één week. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.