
Jurisprudentie
AS2745
Datum uitspraak2005-02-22
Datum gepubliceerd2007-07-19
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHerziening
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers01802/04 H
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-07-19
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHerziening
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers01802/04 H
Statusgepubliceerd
Indicatie
Herziening
Conclusie anoniem
Nr. 01802/04 H
Mr. Fokkens
Zitting: 11 januari 2005
Conclusie inzake:
[aanvrager]
1. Namens [aanvrager] heeft mr. G.J. Hubers herziening aangevraagd van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Zwolle, zitting houdende te Lelystad van 22 april 2003. Bij dat vonnis heeft de Politierechter de aanvrager veroordeeld tot een geldboete van € 350,00 subsidiair zeven dagen hechtenis wegens het medeplegen van verduistering. Deze verduistering heeft bestaan uit het wegrijden zonder te betalen na het tanken van benzine op 14 februari 2003 te Lelystad.
2. De aanvraag berust op de stelling dat er sprake is geweest van een persoonsverwisseling. Een ander dan verzoeker zou de personalia van verzoeker hebben opgegeven toen hij wegens verduistering werd aangehouden en hem de dagvaarding werd uitgereikt.
3. Daartoe wordt aangevoerd dat de aanvrager aangifte heeft gedaan van diefstal van zijn rijbewijs en identiteitsbewijs. Een fotokopie van de aangifte door de aanvrager van diefstal uit een auto op zaterdag 23 november 2002 is bij de aanvrage overgelegd. De aangifte gedaan op 26 november 2002 houdt in dat de aanvrager aangifte doet namens [betrokkene 1] en dat onder andere een portemonnee, rijbewijs, identiteitsbewijs en twee bankpassen zijn weggenomen die aan de aanvrager of aan [betrokkene 1] toebehoren. Hoewel daaruit niet ondubbelzinnig blijkt dat het ontvreemde rijbewijs en identiteitsbewijs van aanvrager waren, is dat wel een duidelijke aanwijzing dat dit het geval was. Dit zou kunnen verklaren hoe de aangehouden persoon gebruik heeft kunnen maken van de persoonsgegevens van de aanvrager.
4. De stelling dat sprake is van een persoonsverwisseling wordt ook onderbouwd door een fotokopie van een ondertekende verklaring van [betrokkene 2] die deze verklaring op 26 april 2004 heeft afgelegd tegenover mr. J. van Drommelen, de kantoorgenoot van mr. Hubers. Deze verklaring komt erop neer in dat hij op 14 februari 2003 is opgepakt voor verduistering, dat hij samen was met een jongen wiens naam hij niet meer weet, maar dat het in ieder geval niet de aanvrager was.
5. Tenslotte wordt aangevoerd dat de handtekening voor ontvangst die op de akte van uitreiking van de dagvaarding voorkomt, niet de handtekening van de verdachte is. Inderdaad komen de handtekeningen van de aanvrager op de aangifte van de diefstal uit de auto en onder zijn brief van 21 juli 2003 aan de Officier van Justitie naar aanleiding van de executie van de opgelegde geldboete niet overeen met de handtekening op de akte van uitreiking van de dagvaarding. Deze dagvaarding is uitgereikt aan degene die na de verduistering van de benzine was aangehouden en verhoord, aldus het proces-verbaal van politie in het dossier.
6. Dit alles levert het ernstige vermoeden op dat de Politierechter, als hij met voormelde feiten en omstandigheden bekend was geweest, de aanvrager van het tenlastegelegde zou hebben vrijgesproken.
7. Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad de aanvrage gegrond zal verklaren, de opschorting van de tenuitvoerlegging van het gewijsde zal bevelen en de zaak zal verwijzen naar het Gerechtshof te Arnhem, teneinde de zaak op de voet van art. 467 Sv opnieuw zal worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
plv.
Uitspraak
22 februari 2005
Strafkamer
nr. 01802/04 H
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Zwolle van 22 april 2003, nummer 07/060162-03, ingediend door mr. G.J. Hubers, advocaat te Dordrecht, namens:
[Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Politierechter heeft de aanvrager ter zake van "medeplegen van verduistering" veroordeeld tot een geldboete van € 350,-- subsidiair zeven dagen hechtenis. Het betrof verduistering van een hoeveelheid benzine op 14 februari 2003.
2. De aanvrage tot herziening
2.1. De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2. De aanvrage berust op de stelling dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv. De aanvrager voert daartoe aan dat niet hij, maar een onbekend gebleven ander het bewezenverklaarde feit heeft begaan, dat enkele maanden voor het bewezenverklaarde feit aanvragers rijbewijs en identiteitsbewijs zijn gestolen, dat deze kennelijk in het bezit zijn gekomen van de onbekend gebleven andere persoon die het bewezenverklaarde feit heeft gepleegd en dat diegene bij zijn aanhouding wegens het onderhavige feit tegenover de politie de personalia van de aanvrager heeft opgegeven.
3. De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal
De plaatsvervangend Procureur-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvrage gegrond zal verklaren, de opschorting van de tenuitvoerlegging van het gewijsde zal bevelen en de zaak zal verwijzen naar het Gerechtshof te Arnhem, teneinde de zaak op de voet van art. 467 Sv opnieuw te berechten en af te doen.
4. Beoordeling van de aanvrage
4.1. Bij de aanvrage is gevoegd een proces-verbaal van aangifte opgemaakt op 26 november 2002, inhoudende dat op 23 november 2002 uit de auto van [betrokkene 1] enkele goederen zijn gestolen, toebehorende aan [betrokkene 1] en/of de aanvrager, waaronder een rijbewijs en een identiteitsbewijs.
4.2. Voorts is aan de aanvrage gehecht een kopie van een op 26 april 2004 ten kantore van mr. Van Drongelen afgelegde verklaring, inhoudende:
"Ten overstaan van Mr. J. van Drongelen, advocaat en procureur te Dordrecht verklaart:
Ondergetekende,
[Betrokkene 2]
(...)
Het volgende:
Ik ben op 14 februari 2003 opgepakt voor verduistering. Ik was samen met een jongen van wie ik de naam niet meer weet, maar het was in ieder geval [aanvrager] niet.
Ik heb hem pas voor het eerst gezien toen deze strafzaak aan de orde kwam en hij was een andere persoon dan met wie ik werd opgepakt."
4.3. Uit de hiervoor bedoelde aangifte blijkt niet onomstotelijk dat het de identiteitspapieren van de aanvrager zijn waarvan de vermissing is aangegeven, zodat de daarop gerichte stelling van de aanvrager in zoverre niet door bewijs wordt ondersteund. Voorts blijkt uit de hiervoor onder 4.2 weergegeven verklaring noch anderszins of de identiteit van de zich [betrokkene 2] noemende persoon door mr. Van Drongelen is geverifieerd.
4.4. Hieruit volgt dat niet kan worden gesproken van een ernstig vermoeden als hiervoor onder 3.1 bedoeld. De aanvrage is dus ongegrond en moet ingevolge art. 468 Sv worden afgewezen.
5. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvrage tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 22 februari 2005.