Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AS3038

Datum uitspraak2004-12-18
Datum gepubliceerd2005-01-19
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers63881/HA ZA 01-195
Statusgepubliceerd


Indicatie

Aansprakelijkheid na ongeval. Toekenning van schadevergoeding


Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT Sector Civiel Datum uitspraak : 8 december 2004 Zaaknummer : 63881 / HA ZA 01-195 De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende vonnis gewezen inzake [eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres, procureur mr. G.J.F.M. Linders; tegen: de naamloze vennootschap ZWOLSCHE ALGEMEENE SCHADEVERZEKERING N.V., gevestigd te Nieuwegein, gedaagde, procureur mr. CH.M.E.M. Paulussen. 1. Het verdere verloop van de procedure Bij vonnis van 15 september 2004 is het verzoek van De Zwolsche om alsnog hoger beroep toe te staan tegen het tussen partijen gewezen tussenvonnis van 9 juni 2004, afgewezen. Ter voldoening aan voornoemd tussenvonnis van 9 juni 2004 heeft [eiseres] een akte genomen onder overlegging van een productie. De Zwolsche heeft daarop een antwoordakte genomen onder overlegging van een productie. Ten slotte hebben partijen wederom vonnis gevraagd op het rechtbankdossier. De uitspraak van het vonnis nader is bepaald op heden. 2. De verdere beoordeling 2.1 Bij voormeld tussenvonnis, waarbij de rechtbank volhardt, heeft de rechtbank [eiseres] verzocht zich op een aantal punten uit te laten als daar verwoord. Deze zullen hieronder worden behandeld. 2.2 In het vonnis van 9 juni 2004 is, onder andere, beslist dat uitgegaan moet worden van de mate van arbeidsongeschiktheid zoals door de door de rechtbank benoemde deskundige aangegeven. Thans verzoekt de Zwolsche haar alsnog de gelegenheid te geven tegenbewijs te leveren tegen de door de arbeidsdeskundige aangenomen feitelijke beschrijving van de werkzaamheden van [eiseres] bij Selektvracht waarop de conclusie van de deskundige met betrekking tot de mate van arbeidsongeschiktheid is gebaseerd. De rechtbank zal dat verzoek afwijzen. Nu reeds onherroepelijk op dit onderwerp is beslist, waarbij door de rechtbank wordt uitgegaan van de feitelijke beschrijving zoals die is weergeven in het rapport van de deskundige en de rechtbank daarvoor ook argumenten heeft aangegeven, past het de Zwolsche niet om alsnog te vragen tegenbewijs toe te staan. 2.3 De vordering van [eiseres] luidt thans: Dat de rechtbank bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de Zwolsche zal veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres] te voldoen een bedrag van ƒ 271.489,25 ofwel € 123.196,45 met de wettelijke rente over € 115.713,95 (ƒ 255.000,00) vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening en over het meerdere vanaf 26 november 2003 tot aan de dag der algehele voldoening met veroordeling van gedaagde in de kosten van deze procedure. De vermeerdering van eis 2.4.1 Onder verwijzing naar een vonnis van de rechtbank te Zutphen stelt [eiseres] dat het in deze tijd van economische malaise, redelijk is dat de gebruikelijke rekenrente wordt losgelaten en dat voor de eerste vijf jaren de jaarschade netto wordt uitbetaald. Dit alles betekent in concreto voor deze zaak dat een eisvermeerdering plaatsvindt ter grootte van ƒ 16.077,95. 2.4.2 De Zwolsche stelt hiertoe dat bij het kapitaliseren uitgegaan zal moeten worden van een bepaald rendement en dat bij schades met een lange looptijd het bepalen van het precieze rendement een uitermate speculatieve aangelegenheid is. De standaard rekenrente in de letselschadepraktijk is een gemiddelde dat veel wordt gebruikt. Er is geen aanleiding om voor de eerste vijf jaren uit te gaan van een rekenrente van 0. 2.4.3 De rechtbank volgt de Zwolsche in haar redenering. Zij ziet eveneens geen aanleiding af te wijken van de standaard in de praktijk gehanteerde rekenrente. Nu deze rente over een lange periode wordt berekend, is voldoende rekening gehouden met een recessie zoals die thans, mogelijk, bestaat. Zij zal de vermeerdering van eis, voor zover gebaseerd op een voor de eerste vijf jaren gehanteerde rekenrente van 0, afwijzen. Verlies aan arbeidsvermogen 2.5 [eiseres] betwist dat er sprake is van een dubbeltelling met betrekking tot het vakantiegeld. Tevens stelt zij dat zij met twee derde van de verkregen reiskostenvergoeding haar kosten van de auto kon dekken zodat het redelijk is om een derde bij haar inkomen op te tellen. Nu hierop door de Zwolsche niet meer expliciet is gereageerd, maar bovendien de rechtbank deze verklaring onderschrijft, behoeven deze punten geen verdere bespreking meer. Voorts stelt [eiseres] dat de gestage afname van het salaris dat zij bij Selektvracht ontving, te maken had met het feit dat ze in de betreffende periode zwanger was en rustiger aan moest doen en na de zwangerschap haar dochter meenam in de auto en daarom aangewezen was op kleinere wijken met kleinere vrachten. Ook hieromtrent wordt door de Zwolsche niets meer nader aangevoerd hetgeen eveneens op haar weg had gelegen zodat de rechtbank uit zal gaan van de door [eiseres] gehanteerde maandbedragen bij het beoordelen van het verlies aan arbeidsvermogen. Het enkele feit dat [eiseres] wellicht een iets andere invulling geeft aan de werkzaamheden die zij moest doen dan enkele personen die bij Selektvracht werkzaam zijn, als door de Zwolsche gesteld, wil nog niet zeggen dat hiermee haar hele verklaring terzijde zou moeten worden gesteld. Dat zelfde geldt voor de verklaring van haar man. Het is voor de rechtbank wel aanleiding om daarover nader informatie te verkrijgen middels een getuigenverhoor hetgeen zal worden bevolen als in het dictum te verwoorden. Daarbij zal het in voornoemd tussenvonnis van 9 juni 2004 genoemde uitgangspunt, namelijk dat aan het leveren van het bewijs geen strenge eisen zullen worden gesteld, wederom opgeld doen. Kosten huishoudelijke hulp 2.6.1 Volgens [eiseres] heeft zij voor het ongeval nooit hulp in de huishouding gehad en is zij daar eerst na het ongeval mee begonnen. Zij stelt dat zij daarvoor gebruik heeft gemaakt van de hulp van [naam helpster], die ook voor het ongeval al behulpzaam was bij het oppassen op de kinderen en die zich bereid heeft verklaard om nu ook hulp te verlenen in de huishouding. De werkzaamheden die [eiseres] zelf doet bestaan uit licht huishoudelijk werk, voor het zwaardere werk stelt zij hulp nodig te hebben, hetgeen ook door de deskundige [naam deskundige] in haar rapportage wordt bevestigd. Zij betwist dat zij minder hulp in de huishouding nodig heeft als het jongste kind 18 jaar is in plaats van 14 jaar. [eiseres] stelt verder dat zij tot nu toe gebruik heeft gemaakt van 5 uur hulp in de huishouding maar dat, nu berekend is dat zij 5,4 uur benodigd, zij en haar man kennelijk nog te veel voor hun rekening nemen en zij thans een beroep doet op de 5,4 uur per week. Zij vermeerdert haar eis voor de toekomst dientengevolge met een bedrag van € 3.403,-- 2.6.2 De Zwolsche handhaaft haar reeds aangevoerde argumenten. Daarnaast stelt zij dat [eiseres] een beroep kan doen op het persoonsgebonden budget waarmee de rechter bij het bepalen van de schade rekening moet houden ingevolge artikel 65a Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en daarmee haar aanspraken op de Zwolsche overeenkomstig verminderen. 2.6.3 Nu uit het reeds veelvuldig genoemde onderzoek van mevrouw [naam deskundige] naar voren komt dat [eiseres] 5,4 uur hulp in de week benodigd, zal haar dat ook worden toegewezen. De rechtbank zal geen gevolgen verbinden aan het feit dat kennelijk tot nu toe kon worden volstaan met 5 uur hulp. Dat deze hulp ook daadwerkelijk is verkregen en door [naam helpster] wordt verzorgd, blijkt uit de verklaring van [naam helpster] in combinatie met de nota’s van Buurtbeheer. Tegen deze nota’s is door de Zwolsche geen bezwaar gemaakt. Daaruit blijkt dat daadwerkelijk huishoudelijke hulp van 5 uur in de week is verkregen. Dit is niet in tegenspraak met de eigen verklaring van [eiseres] aangezien ook [naam deskundige] in haar rapportage aangeeft dat [eiseres] in haar eigen tempo nog huishoudelijke taken kan verrichten en zij enkel hulp nodig heeft bij de zwaardere taken. Zonder nadere onderbouwing van de zijde van de Zwolsche valt niet in te zien waarom minder hulp nodig is indien de jongste dochter 18 jaar is dan wanneer zij 14 jaar is. Nu deze onderbouwing niet wordt gegeven, zal de rechtbank dit verweer van de Zwolsche passeren. Dat betekent dat de rechtbank bij het bepalen van de schadevergoeding op grond van vergoeding van huishoudelijke hulp voor de toekomst zal uitgaan van het aangewezen zijn op deze hulp voor 5,4 uur in de week. Daarbij zal zij tevens bepalen dat de uitkering in het kader van de AWBZ die [eiseres] mogelijkerwijs zal krijgen, op deze vergoeding in mindering moet worden gebracht. Medische kosten 2.7.1 [eiseres] stelt dat zij ten gevolge van het ongeval psychische problemen kreeg waarvoor zij in behandeling is geweest en waarvoor zij een bedrag van ƒ 120,-- heeft moeten betalen. 2.7.2 De Zwolsche stelt dat de enkele mededeling van [eiseres], zonder een medische onderbouwing, niets zegt over het causaal verband tussen de poliklinische psychiatrische behandeling en het ongeval. 2.7.3 Volgens de rechtbank had het op de weg van [eiseres] gelegen om deze rekeningen middels bescheiden te onderbouwen. Nu dat niet is gebeurd en de Zwolsche het causaal verband tussen het ongeval en de behandelingen betwist, zullen de rekeningen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Buitengerechtelijke kosten 2.8.1 [eiseres] stelt dat door de Zwolsche in al die jaren nooit is geprotesteerd tegen de door haar ingediende nota’s. De Zwolsche heeft de eerste nota voldaan en is daarna met betaling in gebreke gebleven totdat naar aanleiding van een concept dagvaarding in kort geding weer betaling van de Zwolsche was verkregen. Daarna is wederom niets meer verkregen ter zake buitengerechtelijke kosten. Daarbij is door de raadsman van [eiseres] een tarief gehanteerd voor de werkzaamheden in deze zaak terwijl een hoger tarief, op grond van kennis en deskundigheid van de advocaat van [eiseres], op zijn plaats zou zijn geweest. Volgens [eiseres] kan de Zwolsche zich op deze grond, en op het feit dat zij aan rentewinst al meer heeft ‘verdiend’, niet verweren tegen het feit dat ook een advocaat met weinig ervaring aan de zaak heeft gewerkt welke uren voor het afgesproken bedrag zijn gedeclareerd terwijl een lager tarief op zijn plaats was geweest. Op de buitengerechtelijke kosten moeten echter wel in mindering worden gebracht de 41 minuten van 18 en 19 september 2000 die vallen onder de kosten waarvoor artikel 57 lid 6 Rv (oud) een vergoeding pleegt in te sluiten. Echter niet de kosten voor het opstellen van een conceptdagvaarding in kort geding, op basis waarvan de Zwolsche tot betaling van nota’s is overgegaan. 2.8.2 Volgens de Zwolsche wordt nog steeds geen inzicht verschaft in de samenstelling van het gevorderde bedrag. Omtrent het gehanteerde uurtarief merkt zij op dat slechts ten aanzien van een bijzondere onderdelen specialistische kennis is vereist zodat ten aanzien van de andere, veelal administratieve werkzaamheden, een lager uurtarief geldt. In deze zaak was het niet noodzakelijk dat alle activiteiten door mr. Linders als LSA-advocaat werden verricht, aldus de Zwolsche. Bovendien voert hij regelmatig dossierstudie op en steekt veel tijd in het opstellen van schadestaten welke door de echtgenoot van [eiseres] zijn gemaakt waarvoor de rechtbank reeds een vergoeding heeft toegekend. Eveneens ten onrechte wordt aanspraak gemaakt op de kosten van de voorbereiding van een kort geding. Het liquidatietarief kent daarvoor een vergoeding en slechts deze kan worden gevorderd. 2.8.3 De rechtbank is van oordeel dat indien tussen een advocaat en zijn cliënt een tarief wordt afgesproken, enkel dit tarief uitgangspunt kan zijn in een toe te kennen vergoeding voor buitengerechtelijke kosten. Dat een advocaat een hoger tarief had kunnen hanteren doet daaraan niet af. Dat betekent in dit geval dat uitgegaan wordt van een uurtarief van de advocaat van [eiseres] van ƒ 330,--. Dat betekent eveneens dat gecrediteerd moet worden als, zoals hier het geval, voor de werkzaamheden van een beginnend meewerkend jurist het tarief van ƒ 330,-- is gedeclareerd. Deze creditering zal in het bedrag aan buitengerechtelijke kosten dat wordt toegekend, worden meegenomen. Dat betreft een bedrag van ƒ 268,35. Door de advocaat van [eiseres] is aan studie in deze zaak 344 minuten gedeclareerd en aan opstellen schadestaat 445 minuten. Door de Zwolsche worden verder geen consequenties verbonden aan de opmerking dat veel dossierstudie wordt opgevoerd zodat de rechtbank zich daarover verder niet zal uitlaten. Met betrekking tot het opstellen schadestaat is de rechtbank van oordeel dat niet uitgesloten is dat ook mr. Linders daaromtrent kosten opvoert, nu hij de deskundige ter zake is en de schadeopstellingen van de echtgenoot van [eiseres] zal nakijken en controleren en niet is uitgesloten dat nog nadere berekeningen moeten worden gemaakt. De rechtbank zal deze uren, ex aequo et bono, stellen op 180 minuten en aldus ƒ 1.683,-- in mindering brengen op de buitengerechtelijke kosten. De kosten voor het opstellen van de dagvaarding in kort geding welke als conceptdagvaarding aan de Zwolsche is toegezonden waarna betaling door de Zwolsche heeft plaatsgevonden, komen voor vergoeding in aanmerking. De vergoeding die het liquidatietarief toekent doet eerst opgeld indien sprake is van een ‘dienende’ dag. Nu de dagvaarding in concept is toegezonden is deze niet te beschouwen als een dagvaarding als bedoeld in de gehanteerde liquidatietarieven maar als een incassobrief in de vorm van een dagvaarding, welke gewoon voor vergoeding in aanmerking komt. Voor het overige komt de rechtbank de door [eiseres] overgelegde urenstaat niet onredelijk voor zodat de buitengerechtelijke kosten kunnen worden vergoedt, minus de door [eiseres] reeds genoemde 41 minuten. Uiteindelijk levert dat een vergoeding voor de buitengerechtelijke kosten van de advocaat op van ƒ 26.725,32 (€ 12.127,42) welke hierna zal worden toegewezen. 2.9 Door [eiseres] worden nog enkele materiele kosten gevorderd te weten kosten van kopieën, porto en telefoon, de kosten van een nekkraag en verblijfskosten Radboud Nijmegen. Wegens onvoldoende onderbouwing wordt vergoeding van deze kosten afgewezen. 2.10 Op bovengenoemde gronden zal aan [eiseres] reeds thans worden toegewezen de volgende bedragen: vergoeding huishoudelijke hulp € 43.290,95 medische kosten (materieel) € 539,05 immateriële schade € 4.538,-- buitengerechtelijke kosten € 12.127,42 TOTAAL € 60.495,42 Met de wettelijke rente over de immateriële schade vanaf de dag van het ongeval (18 mei 1996) en over de overige posten vanaf de dag van dagvaarding (12 februari 2001). 2.11 In afwachting van de bewijslevering zal iedere verdere beslissing worden aangehouden. 3. De beslissing De rechtbank: veroordeelt de Zwolsche om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 60.495,42 te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 4.538,-- vanaf 18 mei 1996 tot de dag der algehele voldoening en voor het overige te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot die der algehele voldoening, verminderd met de uitkering van [eiseres] in het kader van de AWBZ; verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad; laat [eiseres] voorts toe om door alle middelen rechtens, allereerst door middel van getuigen, te bewijzen dat zij in de toekomst 9 uur per week bij Selektvracht was gaan werken en tot de leeftijd van 60 jaar door was blijven werken; bepaalt dat het getuigenverhoor zal worden gehouden in het gerechtsgebouw te Maastricht aan het St. Annadal 1 op een datum en tijdstip als door de rechtbank zal worden bepaald, nadat [eiseres] bij akte heeft opgegeven of getuigen zullen worden voorgebracht, in dat geval onder opgave van het aantal en - zo mogelijk - de personalia van de getuigen; verwijst de zaak naar de rol van 19 januari 2005 voor akte houdende opgave getuigen aan de zijde van [eiseres], alsmede voor akte houdende verhinderdata in de eerste vier maanden vanaf de datum van opgave aan de zijde van beide partijen; houdt iedere verdere beslissing aan. Dit vonnis is gewezen door mr. Van den Acker, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.