Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AS3051

Datum uitspraak2004-12-07
Datum gepubliceerd2005-01-18
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersC0300053/BR1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Het hof heeft Mazars toegelaten tot het bewijs van haar stelling dat [geïntimeerde]begin 1995, voorafgaand aan de aankoop van de turbo-bv, door Accountantskantoor Boogers en Bertens expliciet is gewaarschuwd voor de risico's van die aankoop, namelijk dat te verwachten was dat de fiscale mogelijkheden van een turbo-bv aanzienlijk zouden kunnen worden beperkt en dat daarom te dien aanzien geen garanties voor de toekomst konden worden geboden.


Uitspraak

typ. KD rolnr. C0300053/BR ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH, vijfde kamer, van 7 december 2004, gewezen in de zaak van: de maatschap MAZARS PAARDEKOOPER & HOFFMANN ACCOUNTANTS, voorheen genaamd PAARDEKOOPER EN HOFFMANN ACCOUNTANTS, gevestigd en kantoorhoudende te 's-Hertogenbosch, appellante, procureur: mr. J.E. Benner, t e g e n : [GEÏNTIMEERDE], h.o.d.n. [NAAM], wonende en zaakdoende te [plaats], geïntimeerde, procureur: mr. B.Th.H. Boomsma, als vervolg op het tussenarrest van dit hof van 6 april 2004. 6. Het verdere verloop van het proces Bij genoemd arrest heeft het hof Mazars toegelaten te bewijzen hetgeen in dat arrest onder 4.12 is weergegeven. In verband hiermee heeft Mazars drie getuigen doen horen. In contra-enquête is één getuige gehoord. Van de afgelegde verklaringen is proces-verbaal opgemaakt. Vervolgens heeft Mazars een memorie na enquête genomen, waarop [geïntimeerde]een antwoordmemorie na enquête heeft genomen. Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd en uitspraak verzocht. 7. De verdere beoordeling 7.1 Het hof heeft Mazars toegelaten tot het bewijs van haar stelling dat [geïntimeerde]begin 1995, voorafgaand aan de aankoop van de turbo-bv, door Accountantskantoor Boogers en Bertens expliciet is gewaarschuwd voor de risico's van die aankoop, namelijk dat te verwachten was dat de fiscale mogelijkheden van een turbo-bv aanzienlijk zouden kunnen worden beperkt en dat daarom te dien aanzien geen garanties voor de toekomst konden worden geboden. 7.2 Mazars heeft als getuigen doen horen [K.], vennoot bij Mazars, [G.], via een dienstverleningsovereenkomst van zijn B.V. werkzaam voor Mazars, en [T.], destijds zakenpartner van [geïntimeerde]. In contra-enquête heeft [geïntimeerde]zichzelf als getuige doen horen. 7.3 De getuigen [G.] en [T.] hebben verklaard dat [G.] [geïntimeerde]heeft gewaarschuwd voor de risico's van een turbo-bv, maar hun verklaringen lopen uiteen ten aanzien van de omstandigheden waaronder de waarschuwing is gegeven. Wat betreft de inhoud van de gegeven waarschuwing zijn hun verklaringen tamelijk globaal en sluiten daardoor onvoldoende aan bij de bewijsopdracht die uitgaat van een expliciete en specifieke waarschuwing. De verklaring van partijgetuige [K.] voegt hier weinig aan toe, terwijl [geïntimeerde]in zijn getuigenverklaring stellig ontkent dat hem de gestelde waarschuwing is gegeven. Een en ander leidt tot de conclusie dat Mazars er niet in is geslaagd het gevraagde bewijs te leveren. De consequentie hiervan is dat grief II verworpen dient te worden. 7.4 Op grond hiervan en van hetgeen in het tussenarrest van 6 april 2004 ten aanzien van grief I is geoordeeld komt het hof tot de slotsom dat het eindvonnis van 8 oktober 2002 in conventie en in reconventie bekrachtigd dient te worden, met uitzondering van de rentevordering (r.o. 4.7) en de proceskostenveroordeling in conventie (r.o. 4.9). In hoger beroep heeft Mazars te gelden als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, zodat zij in de kosten hiervan veroordeeld dient te worden. 8. De beslissing Het hof: verklaart Mazars niet-ontvankelijk in haar beroep tegen de tussenvonnissen van 26 januari 1999, 12 september 2000 en 21 november 2000; bekrachtigt het eindvonnis van 8 oktober 2002 in conventie en in reconventie met uitzondering van de afwijzing van de rentevordering en de proceskostenveroordeling in conventie; vernietigt in zoverre het eindvonnis van 8 oktober 2002 en in zoverre opnieuw rechtdoende: veroordeelt [geïntimeerde]tot betaling aan Mazars van de wettelijke rente over: - factuur 31.10.1996 ad € 2.069,98 vanaf 15 november 1996; - factuur 30.11.1996 ad € 3.567,85 vanaf 15 december 1996; - factuur 31.12.1996 ad € 3.812,32 vanaf 15 januari 1997; - factuur 31.01.1997 ad € 3.214,10 vanaf 15 februari 1997; - factuur 28.02.1997 ad € 7.133,57 vanaf 15 maart 1997, telkens tot de dag der voldoening; veroordeelt [geïntimeerde]in de kosten van het geding in eerste aanleg in conventie, met inbegrip van de beslagkosten, tot op deze uitspraak aan de zijde van Mazars begroot op € 1.145,02 aan verschotten en op € 2.245,50 aan salaris procureur; verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad; veroordeelt Mazars in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde]begroot op € 870,= aan verschotten en op € 2.316,= aan salaris procureur; wijst af het meer of anders gevorderde. Dit arrest is gewezen door mrs. Kranenburg, Meulenbroek en Venhuizen en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 7 december 2004.