
Jurisprudentie
AS3148
Datum uitspraak2005-01-05
Datum gepubliceerd2005-01-19
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers03/1144 NABW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-01-19
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers03/1144 NABW
Statusgepubliceerd
Indicatie
De in de onderhavige brief gedane mededelingen zijn niet gericht zijn op enig rechtsgevolg, zodat geen sprake is van een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
Uitspraak
E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/1144 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 29 januari 2003, reg.nr. 02/315 NABW.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 24 november 2004, waar partijen - met voorafgaand bericht - niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
Appellant heeft in de periode van 11 december 1995 tot en met 17 november 2000 een bijstandsuitkering ontvangen, laatstelijk ingevolge de Algemene bijstandswet. In verband met het bezit van een eigen woning is de bijstand verstrekt in de vorm van een geldlening op basis van een krediethypotheek. Daarbij is bepaald dat na beƫindiging van de bijstandsverlening wordt afgelost.
Bij brief van 11 oktober 2001 heeft gedaagde appellant medegedeeld dat zijn schuld f 100.787,13 bedraagt in verband met de aan hem verstrekte bijstand. Tevens heeft gedaagde daarbij aangegeven dat appellant op dat moment geen aflossingscapaciteit heeft aangezien hij inteert op zijn vermogen, en voorts aangekondigd dat jaarlijks (ingaande
1 januari 2002) zijn aflossingscapaciteit zal worden herzien.
Bij besluit van 25 januari 2002 heeft gedaagde het bezwaar tegen de brief van 11 oktober 2001 ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen het besluit van 25 januari 2002 beroep ingesteld op de grond - kort samengevat - dat hij door gedaagde verplicht wordt op een minimumniveau te leven en hij dit ook nog jaarlijks moet verantwoorden.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - met een bepaling omtrent het griffierecht - het beroep tegen het besluit van 25 januari 2002 gegrond verklaard, dit besluit vernietigd op de grond dat gedaagde het bezwaar van appellant ten onrechte ontvankelijk heeft geacht, en het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank heeft haar uitspraak gebaseerd op het oordeel dat de mededelingen in de brief van 11 oktober 2001 niet gericht zijn op enig rechtsgevolg, zodat het bezwaar zich niet richt tegen een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank. Hieruit volgt dat de Raad niet kan ingaan op hetgeen overigens door appellant in hoger beroep naar voren is gebracht.
De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. drs. Th.G.M. Simons, in tegenwoordigheid van mr. I.D.Veldman als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 5 januari 2005.
(get.) Th.G.M. Simons.
(get.) I.D. Veldman.
GdJ
2812