
Jurisprudentie
AS3167
Datum uitspraak2005-01-19
Datum gepubliceerd2005-01-19
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200403464/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-01-19
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200403464/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij brief van 12 februari 2003 heeft de Minister van Verkeer en Waterstaat (hierna: de Minister) appellante geïnformeerd dat hij heeft besloten zelf een inspectie op een drietal in de brief nader genoemde luchtvaartuigen van Helicon B.V. uit te voeren in het kader van de verlenging van de termijn van geldigheid van de bewijzen van luchtwaardigheid (hierna: BvL-verlengingsinspectie) als bedoeld in artikel 3 van de Regeling verlenging bewijzen van luchtwaardigheid (hierna: de Regeling).
Uitspraak
200403464/1.
Datum uitspraak: 19 januari 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], waarvan de vennoten zijn [vennoten], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 18 maart 2004 in het geding tussen:
appellante
en
de Minister van Verkeer en Waterstaat.
1. Procesverloop
Bij brief van 12 februari 2003 heeft de Minister van Verkeer en Waterstaat (hierna: de Minister) appellante geïnformeerd dat hij heeft besloten zelf een inspectie op een drietal in de brief nader genoemde luchtvaartuigen van Helicon B.V. uit te voeren in het kader van de verlenging van de termijn van geldigheid van de bewijzen van luchtwaardigheid (hierna: BvL-verlengingsinspectie) als bedoeld in artikel 3 van de Regeling verlenging bewijzen van luchtwaardigheid (hierna: de Regeling).
Bij besluit van 11 juni 2003 heeft de Minister het daartegen door appellante gemaakte bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 18 maart 2004, verzonden op 19 maart 2004, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 april 2004, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 21 juni 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 30 juli 2004 heeft de Minister van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 november 2004, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. H.J.M.G.M. van der Meijden, advocaat te Harderwijk, en de Minister, vertegenwoordigd door mr. A.T.E. Beckand, ambtenaar bij het ministerie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Regeling dient de eigenaar of houder van een luchtvaartuig bij de Minister een aanvraag in voor de verlenging van de termijn van geldigheid van het bewijs van luchtwaardigheid, alsmede een volledig ingevuld en ondertekend inspectierapport over de BvL-verlengingsinspectie, uitgevoerd door een daartoe bevoegd verklaard erkend bedrijf, erkend zweefvliegtechnicus, dan wel vergunninghouder, conform het model volgens bijlage 1.
Ingevolge het vierde lid van voornoemd artikel wordt de BvL-verlengingsinspectie, in afwijking van het eerste lid, door de Minister uitgevoerd, wanneer bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven.
In artikel 3, vijfde lid, van de Regeling is bepaald dat bijzondere omstandigheden zich in ieder geval voordoen indien:
a. met het vliegtuig uitsluitend in het buitenland vluchten worden uitgevoerd, of
b. er geen tot het uitvoeren van BvL-verlengingsinspecties bevoegd verklaard erkend bedrijf, erkend zweefvliegtechnicus of vergunninghouder is voor het betreffende type luchtvaartuig.
2.2. Vaststaat dat appellante een door de Minister tot het verrichten van onderhoud aan luchtvaartuigen erkend bedrijf is als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder e, van de Regeling en tevens bevoegd is verklaard BvL-verlengingsinspecties uit te voeren aan Robinson R44 helikopters.
2.3. Bij besluit van 11 juni 2003 heeft de Minister zich op het standpunt gesteld dat de brief van 12 februari 2003 niet een op rechtsgevolg gerichte handeling is en derhalve geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) behelst. De Minister voert daarbij aan dat hij appellante in de brief slechts informeert waarom hij bij Helicon B.V. gebruik heeft gemaakt van een aan hem verleende wettelijke bevoegdheid in het kader van de beoordeling van de luchtwaardigheid van meergenoemde luchtvaartuigen, waarmee niet wordt beoogd een bevoegdheid, recht of verplichting te doen ontstaan of teniet te doen dan wel de juridische status van een persoon of zaak vast te stellen. Bovendien is appellante nog steeds bevoegd om bij Helicon B.V. BvL-verlengingsinspecties uit te voeren, aldus de Minister. Gelet hierop heeft de Minister het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank heeft dit standpunt onderschreven.
2.4. De grief van appellante dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Minister haar bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard slaagt. Gelet op artikel 3, eerste lid, in samenhang met artikel 3, vierde lid, van de Regeling wordt de BvL-verlengingsinspectie in het algemeen uitgevoerd door een daartoe erkend bedrijf, zoals appellante, maar wordt in afwijking hiervan de BvL-verlengingsinspectie door de Minister zelf uitgevoerd wanneer bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven.
In het onderhavige geval heeft de Minister aanleiding gezien de BvL-verlengingsinspectie zelf uit te voeren, omdat volgens de Minister de situatie van Helicon B.V. moet worden gekwalificeerd als een bijzondere omstandigheid. Naar het oordeel van de Afdeling is het door de Minister kwalificeren van de situatie bij Helicon B.V. als een bijzondere omstandigheid, op grond waarvan de Minister bevoegd was de BvL-verlengingsinspectie zelf uit te voeren, gericht op rechtsgevolg, en derhalve een besluit in de zin van de Awb. Anders dan de rechtbank heeft overwogen was appellante niet meer bevoegd de desbetreffende BvL-verlengingsinspecties bij Helicon B.V. uit te voeren. Dat zij – zoals de Minister stelt – wel nog steeds bevoegd is toekomstige BvL-verlengingsinspecties uit te voeren maakt dit niet anders.
De rechtbank heeft dit miskend.
2.5. Gelet op het vorenstaande is het hoger beroep gegrond. De aangevallen uitspraak komt voor vernietiging in aanmerking. De Afdeling zal, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het inleidend beroep van appellante alsnog gegrond verklaren en de beslissing op bezwaar van 11 juni 2003 vernietigen. De Minister zal met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen opnieuw dienen te beslissen op het bezwaarschrift van appellante.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat aanleiding op na te melden wijze.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 18 maart 2004, reg. nr. 03/930 WET;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de Minister van Verkeer en Waterstaat van 11 juni 2003, DL/SB/03.520401;
V. veroordeelt de Minister van Verkeer en Waterstaat in de door appellante in verband met de behandeling van het hoger beroep en het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1288,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de Staat der Nederlanden (het ministerie van Verkeer en Waterstaat) te worden betaald aan appellante;
VI. gelast dat de Staat der Nederlanden (het ministerie van Verkeer en Waterstaat) aan appellante het door haar voor de behandeling van het hoger beroep en het beroep betaalde griffierecht (€ 409,00 + € 232,00 = € 641,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.M. van Angeren, Voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. J.H. van Kreveld, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Angeren w.g. Matulewicz
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2005
45-426.